ECLI:NL:RBROT:2020:9710

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
10/740441-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reikwijdte van artikel 63 Sr in relatie tot buitenlandse veroordelingen en strafoplegging

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die eerder bij verstek was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Dit vonnis werd door het hof Den Haag op 11 maart 2020 nietig verklaard, omdat de verdachte en zijn raadsman niet aanwezig waren bij de eerdere zitting. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tijdens de zitting op 22 oktober 2020 werd de tenlastelegging besproken, die betrekking had op het opzettelijk verkopen en verstrekken van heroïne en cocaïne op 29 oktober 2014 in Rotterdam. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en vroeg om een schuldigverklaring zonder straf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de feiten had bekend en dat er geen verweer was gevoerd dat tot vrijspraak zou leiden. De rechtbank concludeerde dat de feiten bewezen waren en dat de verdachte strafbaar was. Bij de strafoplegging werd rekening gehouden met een eerdere veroordeling van de verdachte in Frankrijk. De rechtbank besloot, in overeenstemming met de officier van justitie en de raadsvrouw, om de verdachte schuldig te verklaren zonder straf of maatregel op te leggen, waarbij artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht werd betrokken. Dit vonnis benadrukt de mogelijkheid om buitenlandse veroordelingen als mitigerend mee te wegen in de Nederlandse strafrechtelijke procedure.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/740441-14
Datum uitspraak: 22 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting ingeschreven in de basisregistratie
personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. L.A. Sjadijeva, waarnemend voor haar kantoorgenoot mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1..Verloop van de zaak voorafgaand aan de terechtzitting van 22 oktober 2020

De zaak is eerder (7 april 2016) in eerste aanleg behandeld door de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank), waarbij de verdachte bij verstek ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest. Namens de verdachte is tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 11 maart 2020 (rolnummer 22-004662-19) heeft het hof Den Haag (hierna: het hof) het onderzoek van de rechtbank van 7 april 2016 nietig verklaard en het vonnis van dezelfde datum vernietigd. Daartoe is overwogen dat vast is komen te staan dat de verdachte noch een gemachtigd raadsman ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 april 2016 is verschenen en voorts dat niet blijkt dat aan de raadsman, die op 4 november 2014 aan de verdachte was toegevoegd als advocaat, een afschrift van de inleidende dagvaarding is gezonden. Evenmin heeft zich een omstandigheid voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag en het tijdstip van voornoemde terechtzitting in eerste aanleg de raadsman tevoren bekend waren. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting op 7 april 2016 ten onrechte is aangevangen en het onderzoek om die reden nietig is.
De zaak is teruggewezen naar de rechtbank, teneinde de zaak op de uitgebrachte inleidende dagvaarding verder te berechten in de stand waarin het onderzoek zich bevond op het tijdstip van het uitroepen van de zaak op de terechtzitting in eerste aanleg van
7 april 2016.

2..Onderzoek op de terechtzitting 22 oktober 2020

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2020.

3..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

4..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Loppé heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • te volstaan met schuldigverklaring zonder toepassing van straf of maatregel.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 29 oktober 2014 te Rotterdam
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk
verkopen en/of verstrekken, van heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne
en/of cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor
te bereiden en/of te bevorderen,
heeft getracht een of meer anderen daartoe gelegenheid te verschaffen,
hebbende verdachte
-de aandacht van inzittenden van een voertuig met Duits kenteken getrokken door naar die inzittenden te wenken, en
-die inzittenden in de Franse taal aan te spreken en te groeten, en
-(vervolgens) die inzittenden in de Engelse taal te vragen:
* "What do you want", en
* "You want pure or mix", en
* "How much do you want", en
* "22 of 20 euro per gram", en
* "for heroine, cocaine is 40 euro per gram. But follow me then i bring you
to la maison", en
-die inzittenden naar een pand gebracht en hem, verdachte laten volgen;
2.
hij op 29 oktober 2014 te Rotterdam opzettelijk heeft
verkocht en verstrekt,
ongeveer 2,2 gram, heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden
of te bevorderen een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te
verschaffen
2.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven
verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Strafoplegging

De verdachte heeft de onderhavige feiten gepleegd op 29 oktober 2014. Hij is in 2015 in Frankrijk gedetineerd ter zake van feiten in verband met, kort gezegd, illegale handel in verdovende middelen gepleegd tussen 1 december 2014 en 14 mei 2015. Hij is blijkens het uittreksel van zijn justitiële documentatie in Frankrijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar en dat hij wegens goed gedrag, na vier jaar van zijn straf te hebben uitgezeten, in 2019 is vrijgekomen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zal worden schuldig verklaard zonder toepassing van straf of maatregel als bedoeld in artikel 9a Sr. De raadsvrouw heeft zich hier bij aangesloten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Artikel 63 Sr luidt en luidde ten tijde van de datum in de bewezenverklaring:
"Indien iemand, nadat hem een straf is opgelegd, schuldig wordt verklaard aan een misdrijf of een overtreding voor die strafoplegging gepleegd, zijn de bepalingen van deze titel voor het geval gelijktijdig straf wordt opgelegd van toepassing."
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat artikel 63 Sr noch enige andere bepaling in het Nederlandse recht de Nederlandse strafrechter verplicht een buitenlandse rechterlijke beslissing waarbij aan de verdachte straf is opgelegd, op de wijze als in artikel 63 Sr is voorgeschreven, in aanmerking te nemen. Ontwikkelingen op het gebied van de Europese strafrechtelijke samenwerking nopen niet tot een ander oordeel (HR 31 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG9198). Hieraan staat echter niet in de weg dat de rechter een buitenlandse veroordeling als mitigerend in aanmerking neemt. Dit sluit ook aan bij artikel 3, vijfde lid,
Kaderbesluit 2008/675/JBZ betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Uniedat bepaalt dat lidstaten er op toezien dat eerdere, in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen, als dan niet op grond van in casu artikel 63 Sr, door rechters anderszins in aanmerking kunnen worden genomen.
Zo beschouwd zal de rechtbank komen tot de oplegging van een straf als werden de feiten waarvoor hij in Frankrijk is veroordeeld en het onderhavige feit tezamen berecht. Dat en de tijd die sindsdien is verstreken, maken dat de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel is dat dient te worden volstaan met een schuldigverklaring zonder toepassing van straf of maatregel.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.M. de Winkel, voorzitter,
mr. dr. J.L.M. Boek en mr. D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 29 oktober 2014 te Rotterdam
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het
grondgebied van Nederland brengen van heroïne en/of cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne
en/of cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor
te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
hebbende verdachte
-de aandacht van een of meer inzittende(n) van een voertuig met Duits kenteken getrokken door naar die inzittende(n) te wenken, en/of
-die inzittende(n) in de Franse taal aan te spreken en/of te groeten, en/of
-(vervolgens) die inzittende(n) in de Engelse taal te vragen:
* "What do you want", en/of
* "You want pure or mix", en/of
* "How much do you want", en/of
* "22 of 20 euro per gram", en/of
* "for heroine, cocaine is 40 euro per gram. But follow me then i bring you
to la maison", en/of
-die inzittende(n) naar een pand gebracht en/of hem, verdachte laten volgen;
(artikel 10a van de Opiumwet);
2.
hij op of omstreeks 29 oktober 2014 te Rotterdam
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 2,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(artikel 2/B van de Opiumwet)