ECLI:NL:RBROT:2020:9690

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
C/10/605269 / FA RK 20-7611
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg voor een 37-jarige vrouw met een persoonlijkheidsstoornis

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 23 oktober 2020, is een zorgmachtiging verleend op verzoek van de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam. De zaak betreft een 37-jarige vrouw die vermoedelijk lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis en een darmziekte. De vrouw is sterk geïsoleerd opgegroeid en heeft achterstanden in haar sociale en professionele ontwikkeling. Ze heeft onvoldoende medewerking verleend aan diagnostiek en behandeling, wat heeft geleid tot de conclusie dat verplichte zorg noodzakelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen mogelijkheden zijn voor passende zorg op vrijwillige basis, aangezien de betrokkene niet bereid is om hulp te accepteren en geen hulpvraag heeft. De rechtbank heeft de noodzaak van verplichte zorg onderbouwd met de bevindingen van de behandelaars en de medische verklaring. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid tot opname als vorm van verplichte zorg. De rechtbank achtte de voorgestelde zorg evenredig en effectief, en heeft de machtiging vastgesteld tot en met 23 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/605269 / FA RK 20-7611
Betrokkenenummer: [nummer]
Beschikking van 23 oktober 2020 betreffende een zorgmachtiging in aansluiting op een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,hierna: de officier,
met betrekking tot:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum betrokkene], [geboorteplaats betrokkene]
hierna: betrokkene,
wonende en verblijvende te [adres betrokkene], [woonplaats betrokkene],
advocaat mr. M. Mook te Dordrecht.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van de officier, ingekomen op 2 oktober 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de medische verklaring opgesteld door [naam 1], psychiater, van 25 september 2020;
  • de zorgkaart (niet ingevuld);
  • het zorgplan van 21 september 2020;
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur over het zorgplan;
  • de gegevens over eerder afgegeven machtigingen op grond van de Wet Bopz en de Wvggz;
  • het bericht dat er geen relevante politiegegevens en/of de strafvorderlijke- en justitiële gegevens van betrokkene zijn.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2020. Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen telefonisch gehoord, omdat het houden van een fysieke zitting vanwege het coronavirus niet mogelijk was:
  • betrokkene met haar hiervoor genoemde advocaat;
  • [naam 2], psychiater, verbonden aan GGZ Delfland;
  • [naam 3], GZ-psycholoog, verbonden aan GGZ Delfland;
  • mr. J. Janssen, officier van justitie.

2..Beoordeling

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 1 juli 2020 is op grond van artikel 6:4 van de Wvggz een zorgmachtiging voor de duur van vier maanden verleend. Tijdig, te weten op
2 oktober 2020, is onderhavig verzoek ingediend.
2.2.
In de beschikking van 1 juli 2020 is vastgesteld dat er aanwijzingen zijn dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, te weten een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis dan wel een ontwikkelingsstoornis maar dat dit nog niet is onderzocht. Uit de medische verklaring blijkt dat betrokkene sterk geïsoleerd is opgegroeid en nauwelijks contacten heeft met andere mensen waardoor er een duurzaam patroon is ontstaan met problemen in het interpersoonlijk functioneren. Dit heeft geleid tot scheefgroei in haar persoonlijkheidsontwikkeling met aanzienlijke beperkingen in het sociale functioneren. Hiermee wordt voldaan aan de criteria voor een persoonlijkheidsstoornis. Niet geheel uitgesloten kan worden dat deze beperkingen kunnen worden toegeschreven aan de darmziekte waar betrokkene aan lijdt. De manier waarop betrokkene berust in haar beperkingen en niet in staat is een hulpvraag te stellen is opvallend en kan juist weer duiden op de aanwezigheid van persoonlijkheidsproblematiek. De diagnostische onderzoeken van betrokkene zijn op het moment van de mondelinge behandeling nog niet afgerond.
2.3.
Het gedrag van betrokkene leidt als gevolg van haar mogelijke psychische stoornis tot ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang. Betrokkene is niet in staat gebleken een sociaal en professioneel leven op te bouwen. Na haar middelbare schooltijd (ze heeft de MAVO afgerond) heeft zij geen opleiding meer gevolgd en heeft ze tot op heden niet deelgenomen aan het arbeidsproces of een voor haar passende dagbesteding gehad. Betrokkene leeft in het gezin waar zij opgegroeid is een zeer geïsoleerd bestaan. Ze is voornamelijk thuis en heeft vrijwel geen sociale contacten. Betrokkene is afhankelijk van de andere gezinsleden en ontplooit zich niet richting een zelfstandig volwassen leven met financiële onafhankelijkheid en het kunnen maken van keuzes buiten de invloedssfeer van haar ouders. Zij participeert op geen enkele wijze in de samenleving en haar ontwikkeling is al die tijd stil blijven staan. Dat betrokkene geen overlast veroorzaakt en redelijk verzorgd is, zoals de advocaat van betrokkene betoogt, doet daar niet aan af. Betrokkene ervaart de zorgverlening als knellend en haar advocaat geeft aan dat zij hierdoor niet het leven kan leiden zoals zij dat wil en niet de vrijheid heeft om te gaan en staan waar ze wil. Het is echter juist het totale gebrek aan het geven van invulling aan het leven van betrokkene dat maakt dat er sprake is van ernstig nadeel.
2.4.
Om de geestelijke gezondheid van betrokkene dusdanig te herstellen dat zij haar autonomie zoveel mogelijk (her)wint heeft betrokkene verplichte zorg nodig.
2.5.
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn.
Uit de medische verklaring en de mondelinge behandeling blijkt dat betrokkene onvoldoende bereid is om behandeling of zorg op vrijwillige basis te accepteren. Betrokkene geeft aan geen psychische klachten en ook geen hulpvraag te hebben en dat ze alleen meewerkt aan de diagnostische onderzoeken, omdat zij dit op grond van de lopende zorgmachtiging verplicht is. Zij is zeer zorgmijdend en de medewerking aan de onderzoeken verloopt volgens de behandelaren zeer moeizaam. Volgens betrokkene is de vertraging opgelopen door de vakantieperiode en heeft zij alleen afspraken afgezegd op het moment dat zij echt niet kon verschijnen op afspraken. Wat daar ook van zij, de diagnostiek waarvoor de lopende machtiging is afgegeven heeft niet binnen de daarvoor geplande vier maanden tot een afronding kunnen komen waardoor er nog niet volledig inzicht is gekregen in de psychische stoornis van betrokkene en de behandelmogelijkheden met als doel het opheffen van het ernstig nadeel. Verder constateert de rechtbank dat de maatschappelijke hulp die betrokkene zelf zou zoeken niet opgestart is. Volgens betrokkene kan de gemeente haar niet helpen zonder dat het geld kost en dat heeft ze niet. Om die reden is verplichte zorg nodig.
2.6.
De in het verzoekschrift opgenomen vormen van verplichte zorg zijn gebaseerd op de medische verklaring, het zorgplan en de bevindingen van de geneesheer-directeur. Tijdens de mondelinge behandeling is door de behandelaar aangegeven dat, als betrokkene niet vrijwillig meewerkt aan de afronding van de diagnostiek en de daarop af te stemmen behandeling, het noodzakelijk wordt geacht om betrokkene op te nemen. Met deze interventie wordt afstand gecreëerd tussen betrokkene en haar gezinssituatie. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk om het ernstig nadeel af te wenden:
  • het toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening; daaronder wordt verstaan dat behandeling met medicatie nodig kan zijn als tijdens de diagnostiek een behandelbare aandoening zichtbaar is;
  • het beperken van de bewegingsvrijheid; in het geval van opname;
  • het uitoefenen van toezicht op betrokkene; in het geval van opname;
  • het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten; daaronder wordt verstaan dat om de voortgang van de behandeling en de gezondheidstoestand van betrokkene te bewaken, er op regelmatige basis afspraken met de behandelaar plaatsvinden;
  • het opnemen in een accommodatie.
2.7.
De overige door de officier verzochte vormen van verplichte zorg, te weten het toedienen van vocht en voeding worden door de rechtbank niet noodzakelijk geacht, omdat de noodzakelijkheid daarvan niet (afdoende) is gemotiveerd en uit de stukken niet af te leiden is dat deze vorm van verplichte zorg nodig is om het ernstig nadeel af te wenden.
2.8.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. Er is reeds ruim een jaar geprobeerd betrokkene in het vrijwillige kader te behandelen, maar betrokkene is zeer zorgmijdend en het lukt de behandelaren vooralsnog niet om een behandelrelatie met haar op te bouwen. De behandelend arts geeft tijdens de mondelinge behandeling aan niet zeker te weten of de voorgestelde verplichte zorg effectief zal zijn en het beoogde effect zal hebben, maar wat hij wel zeker weet is dat als betrokkene niet vrijwillig meewerkt en niet loskomt van de huidige gezinssituatie, het ernstige nadeel niet kan worden afgewend. In dit licht bezien kan een opname wel degelijk doelmatig zijn, om observationele diagnostiek mogelijk te maken en om ruimte en afstand te creëren tussen het gezin van herkomst en betrokkene.
Een zorgmachtiging (met daarin ook opname als vorm van verplichte zorg) bij betrokkene die zoveel als mogelijk ambulant behandeld wordt en waar verplichte zorg uitsluitend zal worden toegepast als zij zich (verder) onttrekt aan de hulpverlening, voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan het uitgangspunt van de wet dat opname ultimum remedium moet zijn. De rechtbank acht de voorgestelde verplichte zorg dan ook evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
2.9.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De officier heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven zich te kunnen voorstellen dat de machtiging voor de duur van zes maanden wordt afgegeven, om een vinger aan de pols te kunnen houden. De rechtbank gaat hierin mee en zal de zorgmachtiging verlenen voor de duur van zes maanden met ingang van vandaag.

3..Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van [naam betrokkene] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat bij wijze van verplichte zorg de maatregelen zoals opgenomen in rechtsoverweging 2.6. kunnen worden getroffen;
3.3.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 23 april 2021.
Deze beschikking is gegeven door mr N. Boonstra, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J.C.A. van 't Zelfde, griffier op 23 oktober 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.