ECLI:NL:RBROT:2020:9680

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
10/189353-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in en bezit van harddrugs en voorhanden hebben van en poging tot verkoop van wapens en munitie

Op 28 oktober 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 20 juli 2020 werd aangehouden. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en de verkoop van harddrugs, alsook het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank vond voldoende bewijs voor de handel in harddrugs en het bezit van MDMA, evenals de poging tot verkoop van een gaspistool. De verdachte werd vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar de rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de handel in en het bezit van drugs en wapens.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering. De verdachte werd geacht een hoog recidiverisico te hebben, wat de noodzaak voor een stevige straf en begeleiding onderstreepte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/189353-20
Datum uitspraak: 28 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. C.E. Hok-A-Hin, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Lindhout heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, meewerken aan middelencontrole en een inspanningsverplichting tot het vinden van een gepaste dagbesteding.

4..Waardering van het bewijs

Feit 1

Standpunt van de verdediging
Het aanwezig hebben van MDMA kan bewezen worden verklaard. Van medeplegen van het ten laste gelegde is echter niet gebleken, dus van dat bestanddeel dient de verdachte te worden vrijgesproken. De enkele aanwezigheid van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ) in de woning dan wel de slaapkamer alwaar de drugs werd aangetroffen is hiervoor onvoldoende.
Oordeel en conclusie van de rechtbank
Op 20 juli 2020 werd de verdachte, samen met zijn toenmalige vriendin [naam medeverdachte 1] , aangehouden in de woning op het adres [adres delict] te [plaats delict 1] . [naam medeverdachte 1] had bij hem overnacht en in de slaapkamer alwaar zij hadden geslapen, werd op een kastje naast het bed een zak met een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (de werkzame stof in XTC) aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden geoordeeld dat de verdachte de hiervoor genoemde MDMA samen met [naam medeverdachte 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad. [naam medeverdachte 1] heeft erkend dat zij de zak met XTC-pillen in de slaapkamer waar zij en de verdachte verbleven heeft zien liggen, dat zij wist dat het drugs was en dat zij zelf ook XTC gebruikte. Tegen die achtergrond en de bovengenoemde feiten gaat de rechtbank er dan ook vanuit dat [naam medeverdachte 1] wetenschap had van de XTC-pillen en dat ook zij deze drugs in haar machtssfeer heeft gehad. Daarmee is vast komen te staan dat sprake is van medeplegen.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het (medeplegen van het) aanwezig hebben van 2C-B niet kan worden bewezen, nu uit het dossier niet blijkt van forensisch onderzoek naar het veronderstelde bezit van 2C-B. De verdachte zal van dit deel van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Feit 2
Standpunt van de verdediging
Er is geen wettig en overtuigend bewijs voor het dealen van harddrugs in de gehele ten laste gelegde periode. Op basis van het dossier kan slechts bewezen worden verklaard dat de verdachte in de periode van begin juni 2020 tot en met 16 juli 2020 drugs heeft gedeald. De verdachte is pas ongeveer twee maanden voorafgaand aan zijn aanhouding op 20 juli 2020 begonnen met handelen in drugs. Met betrekking tot het ten laste gelegde medeplegen geldt dat de verdachte alleen bij de derde pseudokoop heeft samengewerkt met een ander, in die zin dat hij op verzoek van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ) vijfhonderd XTC-pillen heeft geregeld en geleverd. Uit het dossier blijkt niet van een vergaande samenwerking op andere momenten.
Oordeel en conclusie van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is de verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan de handel in harddrugs en grondt dit oordeel op de in de bijlage bij dit vonnis vervatte bewijsmiddelen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de verdachte op 22 november 2016 via Instagram contact had met [naam persoon 1] , waarbij de verdachte hem probeerde over te halen samen een handel in harddrugs te beginnen. Kort daarna, op 28 november 2016, maakt de verdachte via Instagram aan
[naam persoon 2] kenbaar welke soorten harddrugs hij tegen welke prijs kan leveren. Verder blijkt uit de verklaringen van getuigen dat de verdachte al langere tijd handelde in harddrugs. De getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat de verdachte in 2016 via hem pillen had verkocht aan een afnemer en dat de verdachte in die tijd op straat aan het dealen was. De getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte hem in 2017 allerlei drugs aanbood en de getuige [naam getuige 3] heeft verklaard in 2017 XTC bij de verdachte te hebben gekocht. Gelet hierop is komen vast te staan dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan de handel in harddrugs. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Op basis van de informatie in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is ook voldoende gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] bij de verkoop van de harddrugs tijdens de derde pseudokoop, zodat van medeplegen sprake is. De verdachte heeft immers erkend samen met [naam medeverdachte 2] in de auto op weg naar de pseudokoop te hebben gezeten en de daarvoor bestemde drugs aan hem te hebben geleverd.
Feiten 3 en 4
Standpunt van de verdediging
Beide ten laste gelegde feiten zien slechts op één vuurwapen, te weten een gaspistool van het merk Ekol, type Volga. De verdachte dient van de poging tot overdacht van dat wapen en de ten laste gelegde munitie en van het voorhanden hebben van het wapen en munitie te worden vrijgesproken. Zijn opzet zag namelijk niet op het daadwerkelijk overdragen van het wapen en de munitie en hij had daar geen beschikkingsmacht over. Het wapen en de munitie waren van een ander en de verdachte heeft na aandringen door die persoon voor die ander een algemeen WhatsAppbericht verstuurd naar meerdere personen om te bezien of er vraag naar was. Het is nimmer de bedoeling geweest dat de verdachte het wapen en de munitie daadwerkelijk zou overdragen en hij heeft hiertoe geen uitvoeringshandelingen verricht, zodat van een begin van uitvoering geen sprake is. Het enkel acteren als een doorgeefluik dient gezien te worden als een faciliterende rol voorafgaand aan een delict. Nu de variant van medeplichtigheid noch die van medeplegen ten laste is gelegd, dient ook langs deze weg vrijspraak te volgen.
Oordeel en conclusie van de rechtbank
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging van beide feiten zodanig is opgesteld dat het niet duidelijk is dat, zoals de officier van justitie heeft aangegeven, de feiten betrekking hebben op meer of andere wapens dan het gaspistool van het merk Ekol, type Volga. De rechtbank gaat dan ook slechts uit van het in de tenlastelegging genoemde wapen.
De rechtbank gaat verder uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de woning aan de [adres delict] te [plaats delict 1] , alwaar de verdachte verbleef, is achter een plint in de keuken een tasje aangetroffen en in beslag genomen met daarin vuurwapens, waaronder het ten laste gelegde wapen, en munitie.
Uit DNA-onderzoek blijkt van een match van het DNA van de verdachte met het aangetroffen celmateriaal op de ruwe buitenkant van het ten laste gelegde wapen. De verdachte heeft erkend het wapen in zijn handen te hebben vastgehouden.
In de in beslag genomen telefoon van de verdachte zijn filmpjes aangetroffen die hij naar derden heeft verstuurd waarin hij vuurwapens en munitie te koop aanbood en informatie verstrekte over de kenmerken van de wapens en de prijs van de wapens en munitie. Op een van die filmpjes werden, tegen de achtergrond van de woonkamer van voornoemde woning, onder andere het in de tenlastelegging genoemde wapen en één kogelpatroon getoond. In gesprekken tussen de verdachte en twee contacten nodigde de verdachte hen uit om naar het wapen te komen kijken.
Op basis van deze feiten en omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien – is de rechtbank van oordeel dat de verdachte beschikkingsmacht had over het wapen en de ten laste gelegde munitie en die derhalve voor handen heeft gehad. Voorts is het bovengenoemde handelen van de verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op het voltooiing van het overdragen van het wapen met munitie, zodat sprake is geweest van een begin van uitvoering. De verweren worden verworpen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij
op 20 juli 2020
te [plaats delict 1] , gemeente [gemeente]
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk aanwezig heeft gehad 238,9 gram van een materiaal bevattende MDMA
zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
2
hij
in de periode
28 november 2016 tot en met 19 juli 2020
te [plaats delict 2] en/of [plaats delict 1] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
- handels/gebruikers hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende MDMA en/of
- handels/gebruikers hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende 2C-B,
zijnde MDMA en/of 2C-B (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
3
hij
in de periode 7 juli 2020 tot en met 9 juli 2020
te [plaats delict 1] , gemeente [gemeente]
ter uitvoering van een door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een zwart kleurig gaspistool, van het merk Ekol, type Volga,
en munitie in de zin van art. 2 lid 2, categorie III, onder 1 van de Wet
Wapens en munitie, te weten een kogelpatroon kaliber 7.65 mm over te dragen,
- via/middels Whatsapp (aan meerdere personen) een of meerdere video’s heeft
verstuurd waarop het wapen en munitie worden getoond en hierbij een
vraagprijs genoemd en
- via/middels Whatsapp nadere informatie heeft verstrekt over de kenmerken van
het wapen en munitie en
- met meerdere personen getracht heeft een afspraak te maken waarbij het
wapen en de munitie bekeken konden worden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij
in de periode 7 juli 2020 tot en met 20 juli 2020
te [plaats delict 1] , gemeente [gemeente] een
wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens
en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet
in de vorm van een pistool, namelijk een gaspistool van het merk Ekol, type
Volga en munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten
17 kogelpatronen, kaliber 7.65 mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3.
poging tot handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
poging tot handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
4.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere misdrijven, te weten handel gedurende meerdere jaren in harddrugs, het bezit van harddrugs, een poging tot verkoop van een vuurwapen en munitie en het voorhanden hebben daarvan.
Dit zijn ernstige feiten. Harddrugs, waaronder MDMA en 2C-B, zijn voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen. Het gebruik van deze middelen is daarnaast ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de met de verdere verspreiding van harddrugs gepaard gaande criminaliteit. De verdachte heeft zich hier niets van aangetrokken en zich kennelijk laten leiden door eigen financieel gewin.
Het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie brengt onaanvaardbaar risico’s voor de veiligheid van personen met zich omdat het gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan. Tegen onbevoegd vuurwapenbezit dient krachtig te worden opgetreden. Het stijgend aantal slachtoffers van vuurwapengeweld in de samenleving onderstreept de noodzaak hiervan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
22 september 2020 op naam van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
GGZ Antes Advies heeft een reclasseringsrapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 september 2020. Dit rapport houdt, voor zover hier van belang, het volgende in.
Er zijn wat betreft de verdachte risicofactoren op het gebied van zijn sociaal netwerk, het gebruik van middelen, zijn gebrek aan inkomen en zijn houding. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Omdat er sprake lijkt te zijn van demping van gevoelens door alcohol- en (hard)drugs gebruik, betrokkene op meerdere leefgebieden geen vaste basis heeft en enige motivatie bezit voor een gedragsverandering vindt de reclassering het passend om bijzondere voorwaarden te adviseren om zodoende te trachten het risico op recidive (duurzaam) te verminderen. De reclassering adviseert toepassing van het volwassenenstrafrecht en de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, het meewerken aan middelencontrole en een inspanningsverplichting tot het vinden van een gepaste dagbesteding
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank in matigende zin rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte, met name wat betreft een deel van de bewezenverklaarde periode onder feit 2. Zoals geadviseerd door de reclassering zal de rechtbank het volwassenstrafrecht toepassen.
Teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen en de door de reclassering geadviseerde behandeling en begeleiding mogelijk te maken, zal een deel van na te noemen gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 57, 63 en 77b van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
10 (tien) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
stelt als
bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich melden bij Bouman GGZ/Antes, afdeling reclassering, zolang en zo frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
  • de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen – met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname – gericht op het uitvoeren van diagnostiek en
middelenproblematiek, gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
  • de veroordeelde zal meewerken aan controle door de reclassering op het gebruik van alcohol en harddrugs;
  • de veroordeelde zal zich inspannen voor het vinden en behouden van een passende
dagbesteding;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. C.E. Bos en E.M. Rocha, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 oktober 2020.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij
op of omstreeks 20 juli 2020
te [plaats delict 1] , gemeente [gemeente]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 251,4 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 7 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B,
zijnde MDMA en/of 2C-B een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
2
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
28 november 2016 tot en met 19 juli 2020
te [plaats delict 2] en/of [plaats delict 1] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk
geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- één of meer handels/gebruikers hoeveelhe(i)d(en), in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende MDMA en/of
- één of meer handels/gebruikers hoeveelhe(i)d(en), in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende 2C-B,
zijnde MDMA en/of 2C-B (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van
die wet;
3
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
7 juli 2020 tot en met 9 juli 2020
te [plaats delict 1] , gemeente [gemeente]
(telkens) ter uitvoering van een door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf,
één of meerdere wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een zwart kleurig gaspistool, van het merk Ekol, type Volga, kaliber 9
mm en/of munitie in de zin van art. 2 lid 2, categorie III, onder 1 van de Wet
Wapens en munitie, te weten een kogelpatroon kaliber 7.65 mm over te dragen,
immers heeft hij, verdachte
- via/middels Whatsapp (aan meerdere personen) een of meerdere video’s
verstuurd waarop het/de wapen(s) en munitie worden getoond en hierbij een
vraagprijs genoemd en
- via/middels Whatsapp nadere informatie verstrekt over de kenmerken van
het/de wapen(s) en munitie en
- met een of meerdere personen getracht een afspraak te maken waarbij het/de
wapen(s) en/of munitie bekeken konden worden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij
in of omstreeks de periode 7 juli 2020 tot en met 20 juli 2020
te [plaats delict 1] , gemeente [gemeente]
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens
en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet
in de vorm van een pistool, namelijk een gaspistool van het merk Ekol, type
Volga, kaliber 9 mm
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten
17 kogelpatronen, kaliber 7.65 mm,
voorhanden heeft gehad.