ECLI:NL:RBROT:2020:9679

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
10/184548-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid officier van justitie en veroordeling voor handel in harddrugs (MDMA)

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die ten laste was gelegd dat hij in de periode van 19 maart 2020 tot en met 15 juli 2020 te Gorinchem, althans in Nederland, samen met anderen of alleen, opzettelijk heeft gehandeld in harddrugs, specifiek MDMA. De officier van justitie, mr. T.J. Lindhout, vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van zes maanden. De verdediging stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens schending van het Tallon-criterium, dat verbiedt tot uitlokking. De rechtbank oordeelde echter dat de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheid pseudokoop gerechtvaardigd was, gezien de ernst van het misdrijf en de noodzaak om de identiteit van de leverancier te achterhalen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte reeds voor de inzet van de pseudokoop van plan was om harddrugs te verkopen, en dat er geen sprake was van uitlokking. De rechtbank verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging en oordeelde dat het bewezen was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Tevens werd de teruggave van in beslag genomen mobiele telefoons aan de verdachte gelast.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/184548-20
Datum uitspraak: 28 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Grave,
raadsman mr. C.T. Pittau, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.J. Lindhout heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunt van de verdediging
De officier van justitie dient niet-ontvankelijk in de vervolging te worden verklaard wegens schending van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit bij het gebruik van de bijzondere opsporingsbevoegdheid pseudokoop.
Aanleiding voor het onderzoek was een advertentie via sociale media waarin drie pillen voor een tientje werden aangeboden. Vervolgens werd de bijzondere opsporingsbevoegdheid pseudokoop ingezet, maar een deugdelijke verslaglegging over de inzet en noodzaak van dit vergaand middel ontbreekt in het dossier. Daarnaast geldt dat het doel van het eerste bevel tot pseudokoop, het achterhalen van de identiteit van de leverancier van de drugs, na de eerste pseudokoop was bereikt. Desondanks werd een tweede en vervolgens nog een derde bevel tot pseudokoop met hetzelfde doel gegeven en werd de verdachte uiteindelijk gevraagd om vijfhonderd pillen te leveren, terwijl de verdachte niet adverteerde met een dergelijke grote hoeveelheid pillen, wat meebrengt dat zijn opzet niet was gericht op levering van de gevraagde hoeveelheid van 500 pillen. Toen dat niet direct lukte, werd de verdachte tot de verkoop daarvan gepusht. Daarmee is bij de derde pseudoverkoop sprake geweest van schending van het Tallon-criterium (het verbod tot uitlokking).
Oordeel en conclusie van de rechtbank
De noodzaak tot en wijze van inzet van het middel pseudokoop ex artikel 126i van het Wetboek van Strafvordering is, gelet op de inhoud van het onderliggende dossier, voldoende onderbouwd en vastgelegd. Nu de raadsman zijn standpunt op dit punt niet verder inhoudelijk heeft onderbouwd, behoeft dit onderdeel van het verweer geen nadere bespreking.
Aanleiding van het onderzoek was het openlijk aanbieden van harddrugs via Instagram en Snapchat. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat pseudokoop gelet op de ernst van dit misdrijf een geëigende opsporingsmethode was om te achterhalen wie er achter de verkoop zat. Dat er vervolgens verder werd gerechercheerd met hetzelfde middel was in het beginstadium van het onderzoek gerechtvaardigd, aangezien dit mogelijk meer informatie zou kunnen opleveren ten aanzien van de organisatie achter de drugsverkoop. Er is weliswaar sprake geweest van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, maar die inbreuk is gelet op het geringe aantal contacten beperkt gebleven; in elk geval beperkter dan door het gedurende langere tijd afluisteren van telefoons of het gedurende langere tijd observeren van een verdachte. Door de verdediging is overigens niet onderbouwd welk minder vergaand middel had moeten worden ingezet. Aan het subsidiariteitsvereiste is dan ook voldaan.
Gelet op de inhoud van de aanvragen pseudokoop en het doel dat met de inzet van dit bijzondere opsporingsmiddel werd beoogd, is de inzet van de politiële pseudokoper niet te zwaar geweest, zodat ook voldaan is aan het proportionaliteitsvereiste.
Voor wat betreft het verweer dat het Tallon-criterium is geschonden, levert het handelen van de politiële pseudokoper in de onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank geen uitlokking op. Immers, uit de inhoud van het dossier komt naar voren dat de verdachte
– reeds voordat hij met de politiële pseudokoper had gesproken – uit eigen beweging van plan was om harddrugs, in het onderhavige geval XTC-pillen, te verkopen. Daartoe plaatste hij namelijk berichten op social media met een prijslijst. Toen hem vervolgens door de politiële pseudokoper werd gevraagd of hij meer dan drie pillen kon leveren, deelde de verdachte mede dat dit geen probleem was. Ook op de vraag van de politiële pseudokoper om vijfhonderd XTC-pillen, antwoordde de verdachte dat hij dat zou gaan regelen en onderhandelde hij als tussenpersoon over de prijs van de verkoop.
Gelet op deze omstandigheden is genoegzaam komen vast te staan dat het opzet van verdachte reeds bestond en was gericht op de verkoop van harddrugs en dat hij door de politiële pseudokoper niet tot meer is verleid, laat staan tot wat anders, dan waarop zijn opzet reeds was gericht. Het verweer wordt op alle onderdelen verworpen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

5..Waardering van het bewijs

Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in de periode 19 maart 2020 tot en met 15 juli 2020
te Gorinchem, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
handels/gebruikers hoeveelheden,
van een materiaal bevattende MDMA en/of MMDA, zijnde
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs in een tijdsbestek van vier maanden. Hij zocht daarbij actief naar klanten door te adverteren op social media. Dit is een ernstig feit. Harddrugs, waaronder MDMA, zijn voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen. Het gebruik van deze middelen is daarnaast ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de met de verdere verspreiding van harddrugs gepaard gaande criminaliteit. De verdachte heeft zich hier niets van aangetrokken en zich kennelijk laten leiden door eigen financieel gewin.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
22 september 2020 op naam van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Gelet hierop en vanwege de jeugdige leeftijd van de verdachte zal de rechtbank, ook teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen, een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

9..In beslag genomen voorwerpen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen mobiele telefoons terug te geven aan de verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de in beslag genomen mobiele telefoons, zoals onder 1 en 2 genoemd op de lijst van in beslag genomen voorwerpen van 14 oktober 2020, zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
2 (twee) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan veroordeelde van de onder 1 en 2 genoemde mobiele telefoons;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. C.E. Bos en E.M. Rocha, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 oktober 2020.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
19 maart 2020 tot en met 15 juli 2020
te Gorinchem, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft
gehad,
één of meer handels/gebruikers hoeveelhe(i)d(en), in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende amphetamine en/of MDMA en/of MMDA, zijnde
amphetamine en/of MDMA en/of MMDA een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.