ECLI:NL:RBROT:2020:9678

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
8116366 \ CV EXPL 19-45389
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van achterstallig loon en tegeneis van de werkgever in een arbeidsgeschil

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, heeft eiseres, aangeduid als [eiseres 1], een vordering ingesteld tegen haar voormalige werkgever, aangeduid als [gedaagde], met betrekking tot de betaling van achterstallig loon na het einde van haar dienstverband. De eiseres vorderde een totaalbedrag van € 1.391,90 bruto aan achterstallig loon, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. De eiseres stelde dat zij recht had op volledige loondoorbetaling tijdens haar ziekteperiode en dat de werkgever ten onrechte wachtdagen had ingehouden. De werkgever voerde verweer en stelde dat de eiseres niet alle uren had gewerkt waarvoor zij betaald was en dat er sprake was van onterecht ontvangen loon.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een arbeidsovereenkomst bestond tussen partijen en dat de eiseres recht had op loondoorbetaling tijdens haar ziekte. De rechter oordeelde dat de werkgever niet had aangetoond dat de eiseres minder uren had gewerkt dan waarvoor zij betaald was. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres grotendeels toegewezen, inclusief de wettelijke verhoging en rente, en heeft de werkgever veroordeeld in de proceskosten. De vordering van de werkgever in reconventie werd afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de werkgever bij ziekte van de werknemer en de noodzaak van een goede administratie van gewerkte uren en loonbetalingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8116366 \ CV EXPL 19-45389
uitspraak: 23 oktober 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres 1],
wonende te [woonplaats eiseres ],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. B.H.M. Soonieus (DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
in het geding verschenen bij: de heer [naam 1].
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiseres 1]’ respectievelijk ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende (proces)stukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
  • het exploot van dagvaarding van 14 oktober 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
  • het vonnis van 4 december 2019, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de brief van 23 januari 2020 van de gemachtigde van [eiseres 1], met producties;
  • het proces-verbaal van de op 5 februari 2020 gehouden mondelinge behandeling;
  • de e-mail van 5 februari 2020 zijdens [gedaagde], met KvK-uittreksels;
  • de e-mail van 7 februari 2020 zijdens [gedaagde], met een schriftelijke machtiging;
  • de e-mail van 2 maart 2020 zijdens [gedaagde];
  • de “tweede conclusie van antwoord tevens eis in reconventie”, met producties;
  • de “conclusie na mondelinge behandeling zijnde conclusie van repliek in reconventie tevens houdende conclusie van dupliek in reconventie”, met producties;
  • de “derde conclusie van antwoord tevens eis in reconventie”.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende vaststaande feiten:
2.1.
[eiseres 1] heeft een niet-ondertekend document in het geding gebracht, waarin – voor zover nu relevant – het volgende is vermeld:
“(…)
De ondergetekenden:
De vennootschap onder firma,
[gedaagde], KvK [kvk-nummer 1], gevestigd te [vestigingsplaats], hierbij rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar directeur, de heer [naam 1], hierna: werkgever, en de mevrouw. [eiseres 1], geboren op [geboortedatum eiseres], wonende op [adres eiseres], [woonplaats eiseres ], hierna: werknemer/werkneemster,
(…)
Zijn overeengekomen als volgt:
Duur van de overeenkomst
1. Deze overeenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd. De overeenkomst begint op 1 mei 2018 en eindigt op 1 november 2018. Optie voor verlenging is mogelijk.
(…)
Functieomschrijving
4. Werknemer/werkneemster treedt in dienst als Assistent Shopmanager. Onder leiding van de leidinggevende zal zij (tijdens de inwerkperiode van 7 maanden) verantwoordelijk zijn voor sales/klanten support, administratieve werkzaamheden, website beheren, marketing, communicatie met leveranciers en het bijdragen aan de verbetering van de winkel. Voorts zal werknemer/werkneemster alle werkzaamheden uitvoeren die door werkgever in het kader van de uitoefening van de werkzaamheden in belang worden geacht.
Arbeidsduur
5. De arbeidsduur bedraagt 15 uur per week. Als werknemer geacht wordt langer door te werken in de winkel, zullen de overuren worden gecompenseerd als bonus door het uur tarief van 14 euro bruto. De mogelijke werktijden zijn tussen maandag t/m zaterdag, 10:00-17:30. Gewerkte uren buiten deze overeenkomst worden gecompenseerd als bonus door het uur tarief van 14 euro bruto.
(…)
Salaris en emolumenten
7. Voor 40 uur per week is de salaris 2300,- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. De salaris wordt uitbetaald rond de 25de van iedere maand. Bij vaste contract groeit de salaris 2,5% per jaar en pensioenregeling.
Bonus of 13de maand salaris
8. Werknemer/werkneemster mag kiezen tussen bonus van 5% op sales gemaakt door werknemer/werkneemster zelf of 13de maand salaris bij positive bedrijf resultaat en niet meer dan 10 werkdagen ziek geweest. Sales worden gemeten aan de hand van een persoonlijke code die wordt gebruikt elke bestelling/verkoop. Bonussen worden uitgekeerd na elke 12 maanden of 4 weken na einde dienstverband.
(…)
10. De vakantiebijslag van 8% wordt uitbetaald gelijk met het salaris over de maand mei. De werknemer/werkneemster die in de loop van het voorafgaande vakantiejaar in dienst is getreden ontvangt een evenredig deel van de vakantiebijslag. Hetzelfde geldt voor de werknemer/werkneemster wiens dienstbetrekking in de loop van het vakantiejaar eindigt.
Vakantie
11. Werknemer/werkneemster heeft aanspraak op 25 werkdagen vakantie, gerekend over een volledig kalenderjaar en 40 uren per week.
(…)
Ziekte/arbeidsongeschiktheid
16. Gedurende arbeidsongeschiktheid behoudt werknemer/werkneemster gedurende 26 weken aanspraak op 100% van het salaris, mits hij/zij volledig meewerkt met bedrijfsarts. De ziektedagen, indien het meer dan 5 werkdagen was geweest in een maand, wordt gecompenseerd met de vankantie uren. (…)
(…)
Geheimhouding
19. Werknemer/werkneemster zal gedurende de arbeidsovereenkomst en na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, anders dan in het kader van de uitoefening van zijn functie bij werkgever, geen enkele mededeling doen aan derden met betrekking tot zaken en/of personen het bedrijf van werkgever betreffende, waaronder mede begrepen doch niet beperkt tot technische, financiële en bedrijfsinformatie en –modellen, namen van potentiële klanten of partners, voorgestelde transacties, verslagen, plannen, marktprognoses, computerprogrammatuur, databestanden, gegevens, technische kennis of andere vertrouwelijke en aan werkgever toebehorende informatie met betrekking tot diens onderneming. Alle bescheiden en/of kopieën daarvan, alle computerprogrammatuur, van welke aard dan ook, en alle goederen in bruikleen of anderszins, die verkregen zijn door middel van de onderneming van werkgever zijn en blijven eigendom van werkgever, ook indien bedoelde bescheiden/programmatuur/goederen door werknemer/werkneemster zijn vervaardigd. Bij het einde van de dienstbetrekking – of op eerste verzoek van werkgever op elk gewenst eerder tijdstip – dienen de bedoelde bescheiden/programmatuur/goederen onverwijld ter hand worden gesteld aan werkgever. Het is aan werknemer/werkneemster verboden bedoelde bescheiden/programmatuur/goederen zonder schriftelijke toestemming van werkgever in zijn particuliere bezit te houden, te kopiëren of aan derden ter inzage te geven, één en ander indien en voor zover de werkzaamheden van werknemer/werkneemster in dienst van de werkgever dit niet vereisen. Overtreding van dit verbod kan als wanprestatie jegens werkgever worden beschouwd en kan aanleiding zijn tot ontslag op staande voet wegens dringende reden.
(…)
Boetebeding
22. Indien werknemer/werkneemster het non-concurrentiebeding, geheimhoudingsbeding, wervingsverbod of relatiebeding overtreedt, verbeurt hij jegens werkgever een direct opeisbare boete van € 30.000,- en € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de overtreding voortduurt en onverminderd het recht van werkgever om in plaats van deze boete volledige schadevergoeding te vorderen. Bij iedere overtreding van de in dit artikel opgenomen verboden, wordt de in die leden genoemde periode verlengd met de duur van die overtreding.
(…)
Diversen
27. Op deze overeenkomst is geen CAO van toepassing.
(…)
29. Werkgever is bevoegd om de in deze arbeidsovereenkomst voorkomende voorwaarden te wijzigen, indien hij/zij daartoe een zwaarwichtig belang aanwezig acht.
(…)
Aldus opgemaakt in tweevoud en overeengekomen te Vlaardingen op 28 maart 2018.
(…)”
2.2.
[gedaagde] is blijkens een uittreksel uit de Kamer van Koophandel opgericht op 26 april 2018 en geregistreerd in de Kamer van Koophandel op 1 mei 2018 onder KvK-nummer [kvk-nummer 2]. Als activiteiten wordt vermeld:
“Niet-gespecialiseerde groothandel in consumentenartikelen
Het verkopen en im-en exporteren van baby- en kinderproducten.”
2.3.
Sinds november 2018 is de heer [naam 1] (hierna: [naam 1]) de leidinggevende van [eiseres 1] bij [gedaagde]. Daarvoor was mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2]) leidinggevende.
2.4.
[eiseres 1] heeft zich op 13 december 2018 ziekgemeld.
2.5.
[eiseres 1] heeft op 15 december 2018 ontslag genomen en is met ingang van 1 februari 2019 niet meer in dienst bij [gedaagde].

3..De vorderingen in conventie

3.1.
[eiseres 1] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres 1] te betalen:
een bedrag van € 1.391,90 bruto aan hoofdsom;
de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het onder a. gevorderde;
vermeerderd met de wettelijke rente over het onder a. en b. gevorderde vanaf het moment van opeisbaar worden van het bedrag tot aan de dag van algehele voldoening;
vermeerderd met een bedrag van € 375,00 aan buitengerechtelijke kosten;
onder veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en voor het geval de voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede de nakosten.
3.2.
Aan die vordering heeft [eiseres 1], naast de vaststaande feiten – verkort weergegeven en voor zover relevant – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
[eiseres 1] is op 1 mei 2018 in dienst getreden bij [gedaagde] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor 6 maanden, die per 1 november 2018 met dezelfde duur is verlengd. Haar laatst verdiende salaris bedroeg € 2.300,00 bruto exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
3.2.2.
In december 2018 heeft [eiseres 1] 20 uren gewerkt en was er sprake van 40 ziekte-uren. Op basis van de arbeidsovereenkomst heeft [eiseres 1] recht op 100% loondoorbetaling bij ziekte gedurende 26 weken, mits zij volledig meewerkt met de bedrijfsarts. Volgens de loonstrook van december 2018 zijn 37,5 uren uitbetaald. [eiseres 1] maakt daarom aanspraak op betaling van de resterende 22,5 uren ten bedrage van in totaal € 316,35 bruto.
3.2.3.
In januari 2019 was er sprake van 70 ziekte-uren. Volgens de loonstrook van januari 2019 zijn 30 uren uitbetaald. [eiseres 1] maakt aanspraak op betaling van de resterende 40 uren ten bedrage van in totaal € 562,40 bruto.
3.2.4.
[eiseres 1] bouwde 60 wettelijke en 15 bovenwettelijke verlofuren op. De meer dan vijf ziektedagen van [eiseres 1] zijn op basis van de arbeidsovereenkomst verrekend met de bovenwettelijke verlofuren, zodat dat saldo nihil is. Uit de loonstrook van januari 2019 volgt dat 15 verlofuren zijn uitbetaald. [eiseres 1] had daarom op 1 februari 2019 een verlofsaldo van 45 verlofuren. Zij maakt aanspraak op betaling van die resterende 45 verlofuren, hetgeen neerkomt op een bedrag van in totaal € 421,80 bruto.
3.2.5.
[gedaagde] mag geen wachtdagen inhouden. De arbeidsovereenkomst vermeld namelijk geen mogelijkheid tot het inhouden van wachtdagen door de werkgever en er is geen cao van toepassing. [gedaagde] heeft dan ook ten onrechte 22,5 uren ingehouden, hetgeen neerkomt op € 316,35 bruto. [eiseres 1] maakt aanspraak op betaling van dat bedrag.
3.2.6.
De vordering van [eiseres 1] betreft in totaal € 1.619,90 bruto. [gedaagde] heeft over de maanden december 2018 en januari 2019 een ongespecificeerde betaling gedaan. Dat bedrag strekt in mindering op de vordering. [eiseres 1] vordert daarom aan hoofdsom € 1.391,90 bruto. [eiseres 1] vordert ook de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over dat bedrag en voorts de wettelijke rente over de hoofdsom en de wettelijke verhoging.
3.2.7.
[eiseres 1] maakt daarnaast aanspraak op een bedrag van € 375,00 als vergoeding voor buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 leden 2 sub c en 5 BW in verband met het veelvuldig voeren van correspondentie met [gedaagde] teneinde tot een oplossing buiten rechte te komen. Die kosten zijn niet verzekerd onder de rechtsbijstandverzekering.
Eisvermeerdering
3.3.
[eiseres 1] heeft haar eis vermeerderd bij conclusie na mondelinge behandeling zijnde conclusie van repliek in conventie tevens houdende conclusie van dupliek in reconventie. Naast de hiervoor weergegeven vorderingen onder a. tot en met e., vordert [eiseres 1] om [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan haar van € 10.000,00 netto aan immateriële schadevergoeding, althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in goede justitie zal bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van voornoemde conclusie tot de dag van algehele voldoening.
3.4.
Aan die eisvermeerdering heeft [eiseres 1] – verkort weergegeven en voor zover relevant – het volgende ten grondslag gelegd.
3.4.1.
[gedaagde] heeft zich zowel tijdens het dienstverband van [eiseres 1] als daarna als slecht werkgever gedragen. [gedaagde] heeft onder meer nagelaten een ondertekende versie van de arbeidsovereenkomst te verstrekken aan [eiseres 1], nagelaten een deugdelijke personeelsadministratie te voeren met te late of onjuiste loonbetalingen tot gevolg, nagelaten een risico-inventarisatie te maken met gevaarlijke situaties op de werkvloer tot gevolg, geweigerd om bij ziekte een bedrijfsarts in te schakelen waardoor re-integratie onmogelijk werd en aangedrongen op het creëren van een constructie van schijnzelfstandigheid. Na het beëindigen van het dienstverband heeft [gedaagde] een niet aflatende stroom van ongefundeerde verwijten geuit jegens [eiseres 1] en aangifte gedaan bij de politie. Als gevolg daarvan kon [eiseres 1] geen Verklaring Omtrent Gedrag aanvragen, hetgeen haar heeft belemmerd in het vinden van een nieuw dienstverband. De arbeidsomstandigheden bij [gedaagde] hebben bijgedragen aan het ontstaan van een arbeidsconflict en aan het ontwikkelen van burn-out klachten door [eiseres 1]. Zij heeft noodgedwongen zelf ontslag genomen, waardoor zij na uitdiensttreding geen aanspraak kon maken op een WW- dan wel Ziektewetuitkering. [eiseres 1] heeft angst ontwikkeld voor het aangaan van een goede relatie met collega’s en een werkgever. Zij stelt [gedaagde] aansprakelijk voor de door haar geleden immateriële (psychische) schade die zij als gevolg van het handelen dan wel nalaten van [gedaagde] heeft geleden.

4..Het verweer in conventie

4.1.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van de vordering. Zij heeft – verkort weergegeven en voor zover relevant – het volgende naar voren gebracht.
4.1.1.
[gedaagde] valt onder de non-food detailhandel en is verplicht de cao toe te passen. De cao Retail Non-Food 2018-2020 is van toepassing. In de cao staat in artikel 11 dat de werkgever wachtdagen mag inhouden. [eiseres 1] heeft bovendien negen maanden lang pensioen opgebouwd conform die cao.
4.1.2.
[eiseres 1] heeft gedreigd zich ziek te melden op het moment dat haar verlofaanvraag van 10 december 2018 niet werd gehonoreerd. Op 11 december 2018 heeft zij zich daadwerkelijk ziekgemeld. [eiseres 1] is op 12 december 2018 betrapt op verzuim zonder melding. Zij had die dag moeten werken, maar is niet op komen dagen. [gedaagde] heeft op 28 december 2018 gevraagd om een update van de ziekmeldingen van [eiseres 1]. Zij heeft doorgegeven dat zij zich heeft ziekgemeld voor 20, 22, 27 en 29 december 2018. Aangezien [eiseres 1] geen ziekmelding heeft gedaan voor 31 december 2018, werd verwacht dat zij die dag aan het werk zou zijn. Pas op 19 januari 2019 heeft de vriend van [eiseres 1] haar telefonisch ziekgemeld. [eiseres 1] heeft dus wederom verzuimd zonder enige mededeling tussen 31 december 2018 en 18 januari 2019. [eiseres 1] was niet echt ziek in de periode van december 2018 tot en met januari 2019. Dat volgt uit de overgelegde stukken en ook het verzoek van [eiseres 1] op 8 januari 2019 om een afspraak te maken met [gedaagde] om te praten over de werkzaamheden. Het klopt niet dat iemand zich ziekmeldt en daarna een afspraak wil maken met de werkgever om over werkzaamheden te praten. Als gevolg van het verzuim van [eiseres 1] was de winkel vaak gesloten, mislukte de leveringen van leveranciers of waren de leveringen vertraagd en werden klantenbestellingen geannuleerd. Dit heeft geleid tot een flink verlies voor [gedaagde] in 2018.
4.1.3.
[eiseres 1] heeft in 2018 en 2019 onvoldoende uren gewerkt, maar wel haar contractuele uren uitbetaald gekregen. Ook heeft [eiseres 1] ten onrechte een bonus uitbetaald gekregen. Uit artikel 5 in samenhang gelezen met artikel 8 van de arbeidsovereenkomst volgt dat een bonus pas onder bepaalde voorwaarden kan worden uitbetaald, waaronder een positief bedrijfsresultaat. [gedaagde] had in 2018 echter negatieve bedrijfsresultaten. Een bonus had dus nooit aan de orde kunnen zijn. [eiseres 1] heeft de bonus en het daarover berekende vakantiegeld, vakantie-uren en pensioenpremie ten onrechte ontvangen. Deze fouten zijn gebeurd onder leiding van de vorige leidinggevende, mevrouw [naam 2]. [gedaagde] is daar achter gekomen en heeft het een en ander gecorrigeerd. Die correctie is weergegeven in producties 10 en X3 bij de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie.
Met betrekking tot de eisvermeerdering
4.1.4.
[gedaagde] heeft de schadevergoedingsvordering van [eiseres 1] betwist. Er is sprake van zelfverzonnen schades en fantasieklachten. [eiseres 1] heeft geen burn-outklachten ontwikkeld als gevolg van haar werk bij [gedaagde]. Zij werkte slechts twee dagen per week en had lunchpauzes van bijna twee uur.

5..De vorderingen in reconventie

5.1.
[eiseres 2] heeft aanvankelijk in reconventie gevorderd [verweerster] te veroordelen:
om aan [eiseres 2] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 1.501,00 aan onverschuldigd betaald loon, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat [eiseres 2] die bedragen onverschuldigd aan [verweerster] heeft betaald, te weten mei tot en met december 2018 en januari 2019, althans vanaf een in goede justitie te bepalen dag, tot de dag van algehele voldoening;
om aan [eiseres 2] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 30.000,00 alsmede een bedrag van € 1.000,00 per dag aan contractuele boetes voor diefstal van en/of het lekken van bedrijfsgeheimen, vanaf 18 december 2018 tot de dag van algehele voldoening;
tot terugbetaling van het loon vanaf 18 december 2018 tot en met 31 januari 2019 vanwege valse ziekmeldingen, het weigeren van medewerking en het weigeren passende arbeid te verrichten;
tot betaling van de proceskosten, waaronder een bedrag voor het salaris van de gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en voor het geval de voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf 15 dagen na dagtekening van het vonnis, alsmede de nakosten.
5.2.
Aan die reconventionele vordering heeft [eiseres 2] – verkort weergegeven en voor zover relevant – het volgende ten grondslag gelegd.
5.2.1.
[eiseres 2] heeft ten onrechte een bedrag van in totaal € 1.501,00 uitbetaald aan [verweerster].
[eiseres 2] heeft correcties gemaakt op de onjuiste loonbetalingen. Die correcties zijn weergegeven in productie 10 bij de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie. [eiseres 2] heeft op dit punt herhaald hetgeen zij als verweer in conventie heeft aangevoerd.
5.2.2.
[verweerster] heeft op 15 december 2018 en op 18 december 2018 geheime bedrijfsdata gekopieerd, gestolen en verzonden naar twee externe e-mailadressen. Het betreft financiële, business en marketingstrategie data. Zij heeft die informatie vervolgens gelekt aan haar gemachtigde. Er bestond geen noodzaak om die informatie met haar gemachtigde te delen. De handelwijze van [verweerster] is in strijd met het geheimhoudingsbeding (artikel 19 van de arbeidsovereenkomst). Op grond van artikel 22 van de arbeidsovereenkomst is [verweerster] bij overtreding van dat beding een direct opeisbare boete verschuldigd van € 30.000,00 en € 1.000,00 per dag dat de overtreding voortduurt.
5.2.3.
[verweerster] heeft zich ziekgemeld op 11, 12, 15 en 18 december 2018. [eiseres 2] betwist dat [verweerster] ziek was op 15 en 18 december 2018, omdat zij op die dagen bezig was met het digitaal stelen van bedrijfsdata. Daarnaast heeft [eiseres 2] op 18 december 2018 gevraagd aan [verweerster] om vanuit huis informatie op internet op te zoeken. [verweerster] heeft geweigerd deze passende arbeid te verrichten. Daarnaast heeft [verweerster] geweigerd [eiseres 2] informatie te geven over de status van haar ziekte. [verweerster] heeft aldus in strijd gehandeld met artikel 7:629 lid 3 sub c en d, artikel 7:658a lid 4, artikel 7:627 en artikel 7:660a lid 1 sub a en c BW. [verweerster] heeft daarom geen recht op loon vanaf 18 december 2019 tot einde dienstverband.
Eisvermeerdering
5.3.
[eiseres 2] heeft bij “tweede conclusie van antwoord tevens eis in reconventie” haar eis vermeerderd. Zij vordert thans € 1.950,00 in plaats van € 1.501,00 aan te veel betaald loon. Het betreft een schatting/voorschot. Daarnaast vordert zij, in aanvulling op hetgeen zij reeds heeft gevorderd:
  • € 2.516,80 aan gemaakte (proces)kosten;
  • € 4.513,00 én pensioen van [naam 2] in verband met contractbreuk;
  • € 5.000,00 aan schade door [verweerster] en [naam 2] aan [eiseres 2] en haar medewerkers;
  • € 10.000,00 aan boete in verband met contractbreuk door [naam 2].
5.4.
Op hetgeen [eiseres 2] aan die eisvermeerdering ten grondslag heeft gelegd, wordt – indien en voor zover relevant – hierna onder de beoordeling teruggekomen.

6..Het verweer in reconventie

6.1.
[verweerster] heeft verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van de reconventionele vordering. Zij heeft – verkort weergegeven – het volgende naar voren gebracht.
6.1.1.
[verweerster] heeft niet meer loon ontvangen dan waar zij recht op had. [verweerster] heeft in de periode mei 2018 tot en met januari 2019 geen bonus ontvangen, zoals blijkt uit de loonstroken. Bovendien betreft de vermeende uitbetaalde bonus een bonus voor gewerkte uren (zie artikel 15, weergegeven onder punt 2.1), die niet afhankelijk is van een bedrijfsresultaat. [verweerster] betwist voorts dat zij in de periode mei 2018 tot en met 13 december 2019 te weinig uren zou hebben gewerkt. Zij heeft werkroosters overgelegd van mei 2018 tot en met december 2018, waaruit volgt dat zij niet minder dan de overeengekomen uren heeft gewerkt. Het door [eiseres 2] in het geding gebrachte overzicht laat slechts loonbedragen zien, maar niet hoeveel uren [verweerster] volgens [eiseres 2] zou hebben gewerkt op welke dagen. [verweerster] betwist ook dat zij in de periode 13 december 2018 tot en met 31 januari 2019 minder uren heeft gewerkt dan zij had moeten werken. [verweerster] was in die periode immers arbeidsongeschikt.
6.1.2.
[verweerster] betwist dat zij het geheimhoudingsbeding heeft overtreden en een boete verschuldigd is. Zij heeft weliswaar informatie doorgestuurd naar één privée-mailadres, maar dat betrof geen vertrouwelijke informatie. Het betrof voornamelijk de e-mailwisseling tussen haar en [eiseres 2] met betrekking tot haar ziekmelding in december 2018 en het daaruit voortvloeiende conflict. De overige bestanden betroffen met name werkroosters en teksten, waarin [naam 1] het wijzigen van werktijden aandraagt. [verweerster] mag over deze documenten beschikken zonder voorafgaande toestemming van [eiseres 2] en zij mag informatie over haar arbeidsovereenkomst met haar gemachtigde delen. De documenten kunnen bovendien worden beschouwd als documenten die niet aan [eiseres 2] maar aan [verweerster] toebehoren. Van diefstal in de zin van wederrechtelijke toe-eigening is dan ook geen sprake.
6.1.3.
[verweerster] heeft zich op 13 december 2018 ziekgemeld en is vanaf dat moment tot haar uitdiensttreding ononderbroken arbeidsongeschikt geweest. Zij heeft geen hersteld melding gedaan. Als [eiseres 2] van mening was dat [verweerster] zich onterecht ziek heeft gemeld, had [eiseres 2] een bedrijfsarts moeten inschakelen. Ondanks dat [verweerster] meerdere keren heeft aangedrongen op het inschakelen van een bedrijfsarts, heeft [eiseres 2] dit telkens geweigerd. Er is dus geen oordeel van een bedrijfsarts beschikbaar. Bij gebreke van een oordeel van een bedrijfsarts kan er noch op 18 december 2018 noch in de daaropvolgende periode sprake zijn geweest van een onterechte ziekmelding en het ten onrechte weigeren van passende arbeid. Er is dan ook geen sprake van het handelen in strijd met artikel 7:629 BW en artikel 7:660a BW.
Met betrekking tot de eisvermeerdering
6.1.4.
[verweerster] heeft verweer gevoerd tegen de eisvermeerdering van [eiseres 2]. Op hetgeen zij in dit verband heeft aangevoerd, wordt – indien en voor zover relevant – hierna onder de beoordeling teruggekomen.

7..De beoordeling

7.1.
Gelet op de samenhang, zullen de vorderingen in conventie en die in reconventie gezamenlijk worden behandeld.
in conventie en in reconventie
Arbeidsovereenkomst
7.2.
In het onderhavige geschil dient eerst beantwoord te worden de vraag of tussen partijen sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW.
7.3.
[eiseres 1] heeft bij dagvaarding een niet-ondertekende arbeidsovereenkomst in het geding gebracht en gesteld dat die overeenkomst van toepassing is op de rechtsverhouding tussen [eiseres 1] en [gedaagde]. [gedaagde] heeft – overigens voor het eerst bij “tweede conclusie van antwoord tevens eis in reconventie”, die is ingediend na de mondelinge behandeling – betwist dat die arbeidsovereenkomst geldig is en gesloten is met [gedaagde]. In de kop van de overeenkomst wordt immers de vennootschap onder firma [gedaagde] (hierna: de V.O.F.) als werkgever vermeld en de overeenkomst is gedateerd op 28 maart 2018, maar [gedaagde] (de B.V.) is pas opgericht op 1 mei 2018, aldus [gedaagde].
7.4.
Op basis van alleen de overgelegde arbeidsovereenkomst kan niet worden geconcludeerd dat partijen een arbeidsovereenkomst (en specifiek die overeenkomst) zijn overeengekomen. De overgelegde arbeidsovereenkomst is immers niet ondertekend, in ieder geval niet door [gedaagde]. [eiseres 1] heeft toegelicht dat zij een versie van die arbeidsovereenkomst wel voor akkoord heeft ondertekend en ingeleverd bij [gedaagde], hetgeen wordt bestreden door [gedaagde], maar de versie die [eiseres 1] in het geding heeft gebracht is door geen van partijen ondertekend. Het aangaan van een arbeidsovereenkomst is echter vormvrij en hoeft dus niet schriftelijk te geschieden. In artikel 7:610 lid 1 BW is de volgende definitie van de arbeidsovereenkomst neergelegd: de arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Als feitelijk aan deze wezenlijke elementen van die definitie is voldaan, is sprake van een arbeidsovereenkomst.
7.5.
Gesteld en niet weersproken is dat [eiseres 1] vanaf 1 mei 2018 tot het moment van haar ziekmelding op 13 december 2018 werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van [gedaagde]. Dat [eiseres 1] voor het verrichten van deze arbeid loon heeft ontvangen staat ook niet ter discussie. Vaststaat dat zij over de periode 1 mei 2018 tot 1 februari 2019 loon heeft ontvangen en dat aan haar loonstroken zijn verstrekt. Verder staat als gesteld en niet weersproken vast dat tussen partijen een gezagsverhouding bestond, in die zin dat er mogelijkheid bestond voor [gedaagde] om [eiseres 1] aanwijzingen en instructies te geven in de uitoefening van haar functie als assistent shopmanager. Aan de wezenlijke elementen van artikel 7:610 lid 1 BW is dus voldaan. Daarmee staat in rechte vast dat tussen [gedaagde] en [eiseres 1] een arbeidsovereenkomst heeft bestaan.
7.6.
Vervolgens is de vraag wat de inhoud is van de arbeidsovereenkomst voor wat betreft arbeidsduur en loon en welke overige arbeidsvoorwaarden van toepassing zijn op de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en [eiseres 1].
7.7.
Volgens [eiseres 1] gelden de arbeidsvoorwaarden zoals vermeld in de niet-ondertekende arbeidsovereenkomst, die zij bij dagvaarding heeft overgelegd. [gedaagde] heeft gesteld dat [eiseres 1] vanaf 1 mei 2018 een nieuwe arbeidsovereenkomst zou hebben gekregen dan wel zou hebben moeten krijgen met de B.V. als werkgever, met 0 uren als arbeidsduur en een ander loon, maar wel met dezelfde arbeidsvoorwaarden als de bij dagvaarding overgelegde arbeidsovereenkomst, die [gedaagde] als concept heeft bestempeld. Volgens [gedaagde] wil [eiseres 1] die nieuwe arbeidsovereenkomst niet gebruiken in deze procedure of heeft de vorige leidinggevende haar taak om die nieuwe arbeidsovereenkomst aan [eiseres 1] te verstrekken niet of niet goed uitgevoerd.
7.8.
Gelet op het partijdebat, is dus in confesso dat de arbeidsvoorwaarden zoals vermeld in de bij dagvaarding overgelegde arbeidsovereenkomst van toepassing zijn op de rechtsverhouding tussen partijen, behoudens de arbeidsduur, het loon en de voorwaarden waarvan hierna wordt vastgesteld dat deze in discussie zijn.
7.9.
Dan rest nog de vraag wat de inhoud is van de arbeidsovereenkomst voor wat betreft arbeidsduur en loon.
7.10.
Voor wat betreft de arbeidsduur heeft [eiseres 1] gesteld dat een arbeidsduur van 15 uur per week is overeengekomen, hetgeen volgens haar volgt uit de door haar overgelegde loonstroken en stamkaart met personeelsgegevens. [eiseres 1] heeft toegelicht dat [gedaagde] op een gegeven moment eenzijdig de arbeidsduur heeft gewijzigd van 15 uren per week naar 0 uren per week, hetgeen ook blijkt uit de loonstroken en de stamkaart, aldus [eiseres 1]. [gedaagde] heeft gesteld dat [eiseres 1] per 1 mei 2018 een 0-urencontract heeft gekregen van [gedaagde], dan wel een 0-urencontract had moeten krijgen van [gedaagde].
7.11.
Overwogen wordt dat het standpunt van [eiseres 1] steun vindt in de door haar overgelegde loonstroken van mei, juni, juli en augustus 2018, waarin een arbeidsduur van 15,00 uren per week wordt vermeld en in de door haar overgelegde stamkaart met personeelsgegevens, waarin eveneens voor de periode mei tot en met augustus 2018 15 uren per week is vastgelegd. In de overgelegde loonstroken vanaf september 2018 en in de stamkaart wordt vanaf september 2018 0 uren per week als arbeidsduur vermeld. [gedaagde] heeft de inhoud van de stamkaart en de toelichting van [eiseres 1] ter zake de eenzijdige wijziging niet betwist, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan.
[gedaagde] heeft het eigen standpunt niet onderbouwd met stukken. Louter de algemene stelling dat elke werknemer een 0-urencontract krijgt bij aanvang van een nieuw dienstverband bij [gedaagde] kan niet als onderbouwing gelden. Aangezien [gedaagde] stelt dat er een (nieuw) 0-urencontract is overeengekomen met [eiseres 1], had het op de weg van [gedaagde] gelegen om dat contract in het geding te brengen. Van een goed werkgeefster mag worden verwacht dat zij een deugdelijke administratie voert met betrekking tot haar personeel. Voor zover [gedaagde] met haar verweer dat de vorige leidinggevende haar taken met betrekking tot het regelen van 0-urencontracten niet of niet goed heeft uitgevoerd, heeft bedoeld dat [gedaagde] niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor het vermeende nalaten van de leidinggevende, geldt dat dit in de risicosfeer van de werkgever ligt en niet aan de werknemer kan worden tegengeworpen. [gedaagde] heeft haar standpunt aldus onvoldoende onderbouwd.
In rechte moet daarom ervan worden uitgegaan dat partijen een arbeidsduur van 15 uren per week zijn overeengekomen bij aanvang van de arbeidsovereenkomst.
7.12.
Voorts wordt overwogen dat een werkgever niet bevoegd is om de arbeidsduur eenzijdig te wijzigen van 15 uren per week naar 0 uren per week, tenzij er sprake is van een schriftelijk overeengekomen beding waarin de werkgeefster een dergelijk wijzigingsrecht heeft bedongen en de werkgeefster bij de wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken (artikel 7:613 BW). Dit artikel strekt tot bescherming van de werknemer. Bij gebreke van een schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen partijen is van een dergelijk beding geen sprake. [gedaagde] had dus niet mogen overgaan tot het eenzijdig wijzigen van de arbeidsduur. Als uitgangspunt geldt nog steeds een overeengekomen arbeidsduur van 15 uren per week.
7.13.
Voor wat betreft het overeengekomen loon wordt als volgt overwogen. Hoewel [gedaagde] heeft gesteld dat een ander loon van toepassing is dan vermeld in de bij dagvaarding overgelegde arbeidsovereenkomst, heeft zij niet concreet gesteld welk loon wel volgens haar geldt. Zowel [eiseres 1] als [gedaagde] hebben loonstroken in het geding gebracht over mei 2018 tot en met januari 2019, waarin telkens als uurloon € 14,06 wordt vermeld. In rechte wordt er dan ook vanuit gegaan dat dit het geldende uurloon is dat tussen partijen is overeengekomen.
7.14.
De conclusie is dat partijen een arbeidsduur van 15 uren per week, een uurloon van € 14,06 en de overige arbeidsvoorwaarden zoals vermeld in de bij dagvaarding overgelegde arbeidsovereenkomst – behoudens de voorwaarden waarvan hierna blijkt dat die in discussie zijn tussen partijen – zijn overeengekomen.
Cao
7.15.
In geschil is of een cao van toepassing is op de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en [eiseres 1]. Volgens [eiseres 1] is er geen cao van toepassing. [gedaagde] heeft dat betwist en aangevoerd dat de cao Retail Non-Food 2018-2020 van toepassing is.
7.16.
Vooropgesteld wordt dat de cao Retail Non-Food 2018-2020 in werking is getreden op 1 juli 2018, geldt tot en met 31 december 2020 en bij besluit van 11 maart 2019 (gepubliceerd in de Staatscourant op 15 maart 2019 onder nummer 14799), algemeen verbindend is verklaard voor de bedrijfstak zonder terugwerkende kracht.
Hoewel [gedaagde] heeft gesteld dat die cao van toepassing is, heeft zij op geen enkele wijze onderbouwd dat de gestelde cao rechtstreeks op haar onderneming van toepassing is. De processtukken bevatten ook geen aanknopingspunten voor dit standpunt. Overigens, indien voornoemde cao wél van toepassing zou zijn vanwege de AVV-verklaring per 11 maart 2019, dan geldt dat dit is gebeurd ná de uitdiensttreding van [eiseres 1]. De conclusie is dan ook dat in rechte niet ervan kan worden uitgegaan dat de gestelde cao van toepassing is.
Arbeidsongeschiktheid
7.17.
Partijen twisten over de vraag of [eiseres 1] arbeidsongeschikt was in de periode 13 december 2018 tot 1 februari 2019. Vooropgesteld wordt dat het niet aan de werkgever is om te beoordelen of een werknemer wel of niet arbeidsongeschikt is. Indien een werkgever twijfelt, dient hij de werknemer zo spoedig mogelijk door een bedrijfsarts op te laten roepen. De werknemer is gehouden bereikbaar te zijn voor de werkgever en de arbodienst en mee te werken aan de re-integratie.
7.18.
Met betrekking tot het inschakelen van een bedrijfsarts heeft [gedaagde] slechts ter zitting gesteld dat de door haar ingeschakelde verzuimconsultant, de heer [naam 3], heeft gezegd dat eerst nog bezien moest worden of een bedrijfsarts nodig was, waarna [gedaagde] niets meer van Visser heeft gehoord. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres 1] is opgeroepen door een bedrijfsarts in opdracht van [gedaagde] of de verzuimconsultant. In rechte moet er dan ook van worden uitgegaan dat dit niet is gebeurd.
Het is in dit geval niet relevant of [eiseres 1] wel of niet thuis wilde blijven in afwachting van een bedrijfsarts, aangezien vaststaat dat er überhaupt geen bedrijfsarts is ingeschakeld.
7.19.
Dat [eiseres 1] op 15 en 18 december 2018 bestanden naar haar privé-e-mailadres heeft verstuurd en dat zij op 8 januari 2019 heeft gevraagd om een gesprek met haar leidinggevende betekent niet dat [eiseres 1] niet arbeidsongeschikt was.
Aangezien vaststaat dat een oordeel van een bedrijfsarts over de arbeids(on)geschiktheid van [eiseres 1] ontbreekt en dat [eiseres 1] zich na haar ziekmelding op 13 december 2018 niet hersteld heeft gemeld, moet ervan worden uitgegaan dat [eiseres 1] arbeidsongeschikt was vanaf haar ziekmelding op 13 december 2018 tot het einde van haar dienstverband op
1 februari 2019. Bij gebreke van een oordeel van een bedrijfsarts kan ook niet worden geconcludeerd dat [eiseres 1] op 18 december 2018 wél (deels) geschikt was om haar eigen werk dan wel andere (passende) arbeid te verrichten. Dat [eiseres 1] ten onrechte zou hebben geweigerd passende arbeid te verrichten op 18 december 2018 en de daaropvolgende periode, is dan ook niet komen vast te staan.
7.20.
Gelet op het voorgaande is geen sprake geweest van schending van artikel 7:672, artikel 7:629 en artikel 7:660a BW.
Achterstallig loon
7.21.
[eiseres 1] heeft betaling van achterstallig loon over december 2018 en januari 2019 gevorderd. Zij heeft gesteld dat zij in december 2018 tot aan haar ziekmelding op 13 december 2018 20 uren heeft gewerkt, te weten vijf uur per dag op 1, 4, 8 en 10 december 2018. Ter onderbouwing hiervan heeft [eiseres 1] een rooster overgelegd en toegelicht dat zij met toestemming haar ingeplande werkdag op 6 december 2018, zoals weergegeven in dat rooster, heeft geruild met een werkdag op 10 december 2018. [gedaagde] heeft betwist dat het overgelegde rooster correct is. Daarnaast heeft [gedaagde] gesteld dat [eiseres 1] op 12 december 2018 ten onrechte niet in de winkel aanwezig was en dat zij voor veel meer uren is uitbetaald, dan dat zij daadwerkelijk heeft gewerkt.
7.22.
[gedaagde] heeft weliswaar betwist dat het rooster correct is, maar zij heeft niet voldoende gemotiveerd betwist dat [eiseres 1] 20 uren heeft gewerkt in de periode 1 tot 13 december 2018. Hoewel [gedaagde] heeft gesteld dat [eiseres 1] voor meer uren is uitbetaald dan zij daadwerkelijk heeft gewerkt, heeft [gedaagde] die stelling op geen enkele manier onderbouwd. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om ten minste een werkrooster over te leggen, dat volgens haar wel correct is. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft [gedaagde] haar stelling onvoldoende onderbouwd. Derhalve moet in rechte ervan worden uitgegaan dat [eiseres 1] 20 uren heeft gewerkt in de periode 1 tot 13 december 2018.
7.23.
Hiervoor is overwogen dat ervan moet worden uitgegaan dat [eiseres 1] onafgebroken arbeidsongeschikt was vanaf de ziekmelding op 13 december 2018 tot einde dienstverband. Het verweer van [gedaagde] dat de partner van [eiseres 1] haar pas op 19 januari 2019 heeft ziekgemeld voor de rest van die maand en dat [eiseres 1] daarom van 1 tot en met 18 januari 2019 zonder geldige reden afwezig was, treft evenmin doel.
7.24.
Op grond van artikel 7:629 BW is een werkgever verplicht het loon door te betalen in het geval van arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Op grond van de tussen partijen afgesproken arbeidsvoorwaarden zoals weergegeven in artikel 16 (zie onder punt 2.1) is [gedaagde] gehouden om de eerste 26 weken van arbeidsongeschiktheid 100% loon door te betalen. [gedaagde] heeft dat niet betwist. Vaststaat dat de bedongen arbeid 15 uur per week bedraagt. Ter zitting heeft [eiseres 1] toegelicht dat de arbeidsomvang daarom 60 uren per periode van vier weken omvat. [gedaagde] heeft dat niet bestreden.
7.25.
Gelet op het voorgaande, had [gedaagde] over december 2018 dan ook in totaal 60 uren moeten uitbetalen, waarvan zij er blijkens de overgelegde loonstrook slechts 37,5 heeft uitbetaald. [gedaagde] is dus gehouden om over december 2018 nog 22,5 uren uit te betalen. Uitgaande van een tussen partijen afgesproken uurloon van € 14,06 komt dat, zoals [eiseres 1] heeft gesteld, neer op € 316,35 bruto.
7.26.
Voor wat betreft januari 2019 heeft [eiseres 1] gesteld dat er sprake was van 70 ziekte-uren. [gedaagde] heeft ter zake, naast de eerder genoemde verweren die geen doel treffen, verder geen verweer gevoerd. In rechte staat daarom vast dat er in januari 2019 sprake was van 70 ziekte-uren. Vaststaat dat [gedaagde] slechts 30 uren heeft uitbetaald. [gedaagde] is dan ook gehouden om nog 40 uren ten bedrage van € 562,40 bruto uit te betalen aan [eiseres 1].
Verlofuren
7.27.
[eiseres 1] heeft aanspraak gemaakt op uitbetaling van opgebouwde, maar niet genoten verlofuren. Zij heeft – voor zover nu relevant – gesteld dat zij in 2018 15 verlofuren (twee dagen à 7,5 uur) van de 60 wettelijke verlofuren heeft opgenomen en dat dus per 1 februari 2019 45 opgebouwde, maar niet genoten verlofuren resteren. [gedaagde] heeft niet betwist dat [eiseres 1] recht heeft op 60 wettelijke verlofuren en evenmin dat zij in 2018 15 verlofuren (twee dagen à 7,5 uur) heeft opgenomen.
7.28.
Het een en ander is conform de wettelijke regeling van artikel 7:634 BW inzake verlofuren en vindt steun in de overgelegde loonstrook van januari 2019, waarin wordt vermeld dat er 15 verlofuren zijn opgenomen. Vaststaat dus dat [eiseres 1] nog recht heeft op uitbetaling van 45 opgebouwde, maar niet-genoten verlofuren. [eiseres 1] heeft genoegzaam onderbouwd dat het een bedrag van € 421,80 bruto betreft.
Wachtdagen
7.29.
Met betrekking tot de wachtdagen wordt overwogen dat in het onderhavige geval niet is gebleken van enige grondslag, op grond waarvan [gedaagde] wachtdagen kan inhouden. Niet gebleken is dat er schriftelijke afspraken zijn gemaakt tussen partijen hierover en evenmin dat een cao van toepassing is. [gedaagde] heeft ten onrechte wachtdagen ingehouden.
7.30.
[eiseres 1] heeft gesteld dat 22,5 uur als wachtdag is ingehouden. [gedaagde] heeft dat niet betwist. Dit aantal wachtdagen volgt ook uit de loonstrook van januari 2019. Het betreft, zoals [eiseres 1] ook heeft gesteld, een bedrag van € 316,35 bruto. [gedaagde] is gehouden dit ten onrechte ingehouden bedrag aan [eiseres 1] te betalen.
Terugbetalen te veel ontvangen loon
7.31.
[gedaagde] heeft aanspraak gemaakt op terugbetaling van volgens haar te veel uitbetaald loon in de periode mei 2018 tot en met januari 2019 en op terugbetaling van ten onrechte betaald loon over de periode vanaf 18 december 2018 tot en met 31 januari 2019.
7.32.
Hiervoor is al overwogen dat het verweer van [gedaagde] dat [eiseres 1] niet alle dagen (echt) ziek was, heeft geweigerd mee te werken en passende arbeid te verrichten geen doel treft. De vordering tot terugbetaling van ten onrechte uitbetaald loon over de periode 18 december 2018 tot en met 31 januari 2019 ligt daarom voor afwijzing gereed.
7.33.
Ter zake de stelling dat [eiseres 1] minder uren heeft gewerkt dan zij had moeten werken, wordt overwogen dat [gedaagde] dat standpunt niet heeft onderbouwd. [gedaagde] heeft weliswaar een gedeelte van een Excel-sheet overgelegd waarin per maand het uitbetaalde loon en een lager loon wordt vermeld, maar uit die Excel-sheet volgt niet hoeveel uren [eiseres 1] gewerkt zou hebben volgens [gedaagde]. [gedaagde] heeft ook geen werkroosters overgelegd, hetgeen [eiseres 1] wel heeft gedaan. In de overgelegde stukken kan geen aanknopingspunt worden gevonden voor de stelling van [gedaagde] dat [eiseres 1] in de genoemde periode te weinig uren heeft gewerkt. De stelling van [gedaagde] wordt daarom als onvoldoende onderbouwd – waardoor aan bewijslevering niet wordt toegekomen – verworpen.
7.34.
Volgens [gedaagde] heeft [eiseres 1] in 2018 ten onrechte een bonus ontvangen, omdat die bonus afhankelijk is van een positief bedrijfsresultaat en [gedaagde] in 2018 een negatief bedrijfsresultaat had. [eiseres 1] heeft betwist dat zij enige bonus heeft ontvangen en zij heeft aangevoerd dat de bonus waaraan [gedaagde] refereert niet afhankelijk is van het bedrijfsresultaat.
7.35.
Uit geen van de overgelegde loonstroken over mei 2018 tot en met januari 2019 volgt dat [eiseres 1] een bonus heeft ontvangen. Voor zover [gedaagde] met de door haar gestelde ‘bonus’ heeft bedoeld dat [eiseres 1] in augustus 2018 extra uren uitbetaald heeft gekregen, wordt overwogen dat uit niets blijkt dat die uitbetaling onterecht is geweest. Uit niets blijkt dat [eiseres 1] die uren feitelijk niet heeft gewerkt en uit niets blijkt dat de bonus voor overuren (zoals weergegeven in artikel 5 onder punt 2.1) afhankelijk is gesteld van het bedrijfsresultaat zoals de bonus die is weergegeven in artikel 8 onder punt 2.1. [gedaagde] heeft niets naar voren gebracht op grond waarvan een andere lezing van de artikelen kan worden aangenomen. Geoordeeld wordt dat [eiseres 1] geen onterechte bonus heeft ontvangen.
7.36.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat [gedaagde] geen aanspraak heeft op terugbetaling van te veel of onterecht uitbetaald loon in de voornoemde periodes. Die vorderingen liggen voor afwijzing gereed.
Toewijsbare hoofdsom
7.37.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de conclusie dat [gedaagde] een bedrag van (€ 316,35 bruto plus € 562,40 bruto plus € 421,80 bruto plus € 316,35 bruto) in totaal € 1.616,90 bruto aan [eiseres 1] is verschuldigd. Echter, vaststaat dat [gedaagde] reeds een niet-gespecificeerde betaling heeft gedaan aan [eiseres 1], zodat volgens [eiseres 1] nog een bedrag van € 1.391,90 bruto van haar vordering resteert. Dat bedrag zal worden toegewezen.
Wettelijke verhoging
7.38.
Vaststaat dat [gedaagde] een bedrag van in totaal € 1.391,90 bruto aan loon niet tijdig heeft betaald. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:625 BW is [gedaagde] over dat bedrag de maximale wettelijke verhoging verschuldigd. De kantonrechter ziet in de concrete omstandigheden van het geval geen aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen. De maximale wettelijke verhoging van 50% komt dan ook voor toewijzing in aanmerking.
Wettelijke rente
7.39.
De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is als onbestreden en op de wet gegrond toewijsbaar over de hoofdsom van € 1.391,90 bruto alsmede over de wettelijke verhoging.
Immateriële schade van [eiseres 1]
7.40.
heeft een schadevergoeding van € 10.000,00 gevorderd voor door haar gesteld geleden immateriële (psychische) schade als gevolg van de arbeidsomstandigheden bij [gedaagde]. [gedaagde] heeft de door [eiseres 1] gestelde schade en klachten betwist.
7.41.
Weliswaar heeft [eiseres 1] gesteld dat zij psychische schade heeft geleden als gevolg van de arbeidsomstandigheden bij [gedaagde], maar zij heeft die schade op geen enkele wijze onderbouwd. Dat had, gelet op de betwisting door [gedaagde], wel op haar weg gelegen. Nu zij dat niet heeft gedaan, ligt haar schadevergoedingsvordering voor afwijzing gereed.
Boete wegens diefstal bedrijfsdata
7.42.
[gedaagde] heeft betaling van een boete gevorderd door [eiseres 1] in verband met diefstal van bedrijfsdata en het schenden van het geheimhoudingsbeding. [gedaagde] heeft een beroep gedaan op het boetebeding, zoals dat is weergegeven onder punt 2.1 in artikel 22.
7.43.
Daargelaten de vraag of er daadwerkelijk sprake is van het ontvreemden van bedrijfsgevoelige informatie, hetgeen door [eiseres 1] wordt bestreden, geldt dat [gedaagde] zich niet met succes op het boetebeding kan beroepen. Ingevolge artikel 7:650 BW, welk artikel is geschreven ter bescherming van de werknemer, is een boetebeding slechts geldig indien de arbeidsovereenkomst waarin de boete is bedongen schriftelijk is aangegaan.
Hiervoor is reeds overwogen dat dat niet het geval is. [gedaagde] kan daarom geen beroep doen op het boetebeding. Dit onderdeel van de tegenvordering van [gedaagde] ligt daarom reeds voor afwijzing gereed.
7.44.
Overigens blijkt uit de door [eiseres 1] overgelegde stukken, die niet zijn bestreden, niet dat de doorgestuurde e-mails geheime of bedrijfsgevoelige informatie betreffen, maar slechts dat het e-mailverkeer tussen haar en [naam 1] met betrekking tot haar ziekmeldingen en arbeidsongeschiktheid betreft. [gedaagde] heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat de door [eiseres 1] verzonden gegevens betrekking hebben op geheime of bedrijfsgevoelige gegevens.
Vorderingen van en tegen [naam 2]
7.45.
[eiseres 1] heeft als productie 8 bij de brief van 23 januari 2020 een e-mail overgelegd en gesteld dat het een schriftelijke verklaring betreft van [naam 2]. In die e-mail staat onder meer:
“Bij afloop van mijn contract heeft hij ook een schatting van ziektedagen afgetrokken van mijn loon en mijn opgebouwde vakantiedagen ook niet uitbetaald.”
[gedaagde] heeft op basis hiervan gesteld dat nu ook [naam 2] in deze procedure een vordering jegens [gedaagde] heeft ingesteld met betrekking tot betaling van onbetaald loon en/of vakantiedagen. Daar is echter geen sprake van. Deze procedure wordt uitsluitend gevoerd tussen [eiseres 1] en [gedaagde]. [naam 2] is geen procespartij. In deze procedure is dan ook geen sprake van een vordering van [naam 2] die aan de kantonrechter ter beoordeling is voorgelegd. Hetgeen [gedaagde] als verweer heeft aangevoerd in de processtukken met betrekking tot de vermeende vordering van [naam 2] behoeft daarom geen bespreking.
7.46.
Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld een vordering in te stellen tegen [naam 2], geldt dat dit niet mogelijk is in de onderhavige procedure. [naam 2] is in deze procedure geen procespartij. De vorderingen van [gedaagde] die betrekking hebben op [naam 2] worden daarom afgewezen.
Schade aan [gedaagde] en personeel
7.47.
[gedaagde] heeft een schadevergoeding ten bedrage van € 5.000,00 gevorderd. Het betreft volgens [gedaagde] een voorlopige schatting. Zij heeft aan die vordering – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat [eiseres 1] (en [naam 2] – maar zoals reeds overwogen is zij geen partij in deze procedure) openlijk leugens over [gedaagde] heeft verspreid onder het personeel over het personeel van [gedaagde]. [gedaagde] heeft daardoor imagoschade geleden en het personeel was minder efficiënt en productief in de afgelopen twaalf maanden. [eiseres 1] heeft dit uitdrukkelijk bestreden.
7.48.
[gedaagde] heeft weliswaar een stelling ingenomen, maar zij heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat [eiseres 1] leugens heeft verspreid, dat [gedaagde] imagoschade heeft geleden, dat het personeel minder productief was en ook niet dat de imagoschade en de verminderde productiviteit het
gevolgwas van het vermeende handelen van [eiseres 1]. Dit had, gelet op de betwisting door [eiseres 1], wel op haar weg gelegen. [gedaagde] heeft ook niet toegelicht, laat staan onderbouwd, hoe zij aan een bedrag van € 5.000,00 komt. De vordering van [gedaagde] is daarom onvoldoende onderbouwd. Om die reden wordt niet aan bewijslevering toegekomen. De vordering van [gedaagde] ligt voor afwijzing gereed.
Vergoeding voor kosten door C&T Management
7.49.
[gedaagde] heeft een vergoeding ten bedrage van € 2.516,80 gevorderd voor kosten gemaakt door C&T Management in verband met onder andere het opstellen van processtukken, het bijwonen van de zitting, de wrakingsprocedures en correspondentie tussen partijen. [gedaagde] heeft echter niet inzichtelijk gemaakt wat de rol is van C&T Management in (dit stadium van) de procedure. Daarnaast worden de door [gedaagde] gevorderde kosten geacht te zijn verdisconteerd in de proceskostenveroordeling zoals bedoeld in artikel 237 Rv. Volgens vaste jurisprudentie is slechts in uitzonderlijke gevallen vergoeding van de werkelijk gemaakt proceskosten aangewezen, zoals in het geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden zijn niet door [gedaagde] naar voren gebracht. De kantonrechter ziet daarom geen reden om af te wijken van de hoofdregel van artikel 237 Rv om het liquidatietarief als uitgangspunt voor de begroting van de proceskosten te nemen, waarover hierna wordt beslist.
Buitengerechtelijke kosten
7.50.
[eiseres 1] heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter stelt vast dat [eiseres 1] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat namens haar buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en dat dit bovendien door niet door [gedaagde] is weersproken. Het door [eiseres 1] gevorderde bedrag is hoger dan het bedrag dat conform de wettelijke staffel hoort bij de toewijsbaar geoordeelde hoofdsom van € 1.391,90. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief. Een bedrag van € 252,64 zal worden toegewezen.
Proceskosten
7.51.
In conventie wordt [gedaagde] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, bestaande uit verschotten en het salaris voor de gemachtigde van [eiseres 1]. De verschotten zijn vastgesteld op € 104,54 aan explootkosten en € 231,00 aan griffierecht. Aan het gemachtigdensalaris wordt conform het liquidatietarief 3,5 punt à € 180,00 toegekend, namelijk 1 punt voor de dagvaarding, 2 punten voor de mondelinge behandeling op 5 februari 2020 en 0,5 punt voor de conclusie na mondelinge behandeling zijnde conclusie van repliek in conventie (tevens houdende conclusie van dupliek in reconventie). Het gemachtigdensalaris aan de zijde van [eiseres 1] wordt in conventie begroot op in totaal € 630,00.
7.52.
In reconventie wordt [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, bestaande uit het salaris voor de gemachtigde van [eiseres 1]. Conform het liquidatietarief wordt toegekend 1,5 punt à € 480,00. Het betreft 0,5 punt voor de conclusie van antwoord in reconventie en een 1 punt voor de mondelinge behandeling op 5 februari 2020. Voorts wordt een 0,5 punt à € 721,00 toegekend voor de conclusie na mondelinge behandeling zijnde conclusie (van repliek in conventie tevens houdende) conclusie van dupliek in reconventie. In reconventie wordt het gemachtigdensalaris aan de zijde van [eiseres 1] begroot op € 1.080,50 in totaal.

8..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 1.391,90 bruto aan hoofdsom;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de hoofdsom;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hoofdsom en de wettelijke verhoging vanaf de opeisbaarheid van die bedragen tot de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 252,64 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres 1] vastgesteld op € 335,54 aan verschotten en € 630,00 aan salaris voor haar gemachtigde;
wijst af het méér of anders gevorderde;
verklaart dit onderdeel van het vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
wijst de vorderingen van [eiseres 2] af;
veroordeelt [eiseres 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 1.080,50 aan salaris voor haar gemachtigde;
verklaart dit onderdeel van het vonnis, voor wat betreft de proceskostenveroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34286