ECLI:NL:RBROT:2020:9675

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
C/10/606509 / KG ZA 20-987
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over de levering van onroerend goed onder bewind en beslag

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door eisers, die als bewindvoerders optreden voor een persoon die onder bewind staat. De eisers vorderen de opheffing van een conservatoir beslag dat door gedaagde is gelegd op een onroerend goed, dat eigendom is van de onder bewind gestelde persoon. De achtergrond van het geschil ligt in een geldleningsovereenkomst tussen gedaagde en de onder bewind gestelde, waarbij gedaagde het beslag heeft gelegd ter zekerheid van zijn vordering. De eisers hebben een koopovereenkomst gesloten met derde-kopers voor de verkoop van het onroerend goed, maar de levering kon niet plaatsvinden vanwege het beslag.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eisers, als bewindvoerders, rechtsgeldig hebben gehandeld en dat het beslag niet in stand kan blijven. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de herstelbeschikkingen van de kantonrechter, die de bevoegdheid van de eisers om het onroerend goed te verkopen bevestigen, niet door gedaagde kunnen worden aangetast. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eisers grotendeels toegewezen, waardoor de levering van het onroerend goed kan doorgaan, en gedaagde is veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 27 oktober 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/606509 / KG ZA 20-987
Vonnis in kort geding van 27 oktober 2020
in de zaak van

1..[naam eiser 1]

in hoedanigheid van bewindvoerder en mentor van
[naam],
wonende te [woonplaats eiser 1],
2.
[naam eiser 2]
in hoedanigheid van bewindvoerder en mentor van
[naam],
wonende te [woonplaats eiser 2],
eisers,
advocaat mr. D.A. Siddiqui te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende in [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. A.E.A. Breekland te Assen.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 oktober 2020
  • producties I tot en met XIII van eisers
  • producties 1 tot en met 6 van gedaagde
  • de mondelinge behandeling gehouden op 26 oktober 2020 via Skype.
  • de pleitnota van gedaagde.
1.2.
Ten slotte is, mede in verband met de spoedeisendheid, vonnis bepaald op vandaag.

2..De feiten

2.1.
Eigenaresse van de onroerende zaak aan de [adres], kadastrale aanduiding Kralingen [perceelnummer], is mevrouw [naam] (hierna: [naam] resp. [naam pand]). [naam] is sinds februari 2018 niet meer woonachtig in [naam pand]. Zij woont in een verzorgingstehuis en is inmiddels meer en meer aan het dementeren.
2.2.
Eisers zijn de schoonkinderen van [naam]. Gedaagde is een zoon van [naam]. [naam] heeft nog vijf kinderen. Eisers behartigen de vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen van [naam], waarover in de beoordeling nader wordt overwogen.
2.3.
Gedaagde heeft, na daartoe van de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof te hebben verkregen, op 27 juli 2020 ten laste van [naam], tot zekerheid van verhaal van de door hem met [naam] in 2013 gesloten geldlening van oorspronkelijk € 82.325,00, conservatoir beslag doen leggen op [naam pand] (hierna: het Beslag). De vordering van gedaagde is begroot op € 81.927,00. De geldleningsovereenkomst uit 2013 bevat onder meer de clausule dat [naam] [naam pand] niet zal verkopen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van gedaagde.
2.4.
Tussen partijen is over de voorgenomen verkoop en levering van [naam pand] geschil ontstaan. Tussen partijen zijn al twee eerdere kort gedingprocedures gevoerd.
2.4.1.
Het eerste door eisers jegens gedaagde aanhangig gemaakte kort geding diende op 23 september 2020 en beoogde, kort gezegd, de opheffing van het Beslag te bewerkstelligen, zulks met het oog op het inmiddels meer concreet geworden notariële transport van [naam pand] aan derde-kopers. Partijen hebben ter zitting een vaststellingsovereenkomst ondertekend die is gehecht aan het proces-verbaal van de zitting. De vaststellingsovereenkomst luidt als volgt:
“Ter beëindiging van dit geschil komen partijen het volgende overeen:
[naam gedaagde] verleent binnen vijf dagen nadat de koper van het pand aan de [adres] (hierna: het Pand) de notaris voor het transport heeft aangewezen een onherroepelijke volmacht aan die notaris om het onderhavige conservatoire beslag op het Pand door te halen zodra de koopprijs voor het Pand door de notaris is ontvangen en de notaris het hierna onder 2 genoemde bedrag voor [naam gedaagde] is gaan houden;
De Curatoren verlenen binnen vijf dagen nadat de koper van het Pand de notaris voor het transport heeft aangewezen een onherroepelijke volmacht aan die notaris om het door [naam] uit hoofde van de geldlening uit 2013 aan haar zoon [naam gedaagde] verschuldigde totaalbedrag van € 85.000,00 (inclusief kosten) uit de koopprijs voor het Pand te voldoen aan [naam gedaagde];
Mr. Siddiqui zal zich stellen in de bodemprocedure en partijen verwijzing naar de parkeerrol verzoeken in afwachting van de onder 1 genoemde doorhaling van het conservatoire beslag dat op het Pand rust. Zodra het beslag is doorgehaald zullen partijen doorhaling van de bodemprocedure verzoeken. Iedere partij draagt de eigen kosten van die bodemprocedure;
[naam gedaagde] doet voor het geval er een koopovereenkomst tot stand komt met de koper waarmee thans onderhandeld wordt en uiterlijk tot 1 januari 2021 afstand van het in 3.2 van de geldleningsovereenkomst tussen [naam gedaagde] en [naam] genoemde recht van tweede hypotheek;
Na uitvoering van het vorenstaande verlenen partijen elkaar over en weer kwijting van de hiervoor omschreven op ieder van hen rustende uitvoeringsverplichting.”
2.4.2.
Zowel eisers als gedaagde hebben uitvoering gegeven aan de vaststellingsovereenkomst in die zin dat zij een onherroepelijke volmacht aan de notaris hebben afgegeven. Gedaagde heeft de notaris niet bericht dat hij toestemming geeft voor de verkoop, zoals bedoeld in de in 2.3 genoemde geldleningsovereenkomst.
2.4.3.
Het tweede kort geding, eveneens door eisers aanhangig gemaakt, strekte ertoe om gedaagde zijn medewerking te laten verlenen aan de verkoop en onbelaste levering van [naam pand]. Dit heeft geleid tot het vonnis van 16 oktober 2020. Eisers zijn in dat vonnis niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen jegens gedaagde, omdat onduidelijkheid bestond over de aard van hun bevoegdheid om rechtsgeldig namens [naam] op te treden bij verkoop en levering van [naam pand].
2.5.
Eind september/begin oktober 2020 hebben eisers met de derde-kopers een koopovereenkomst met betrekking tot [naam pand] gesloten met als koopprijs € 2.025.000,00. De notariële levering stond eerst gepland voor 16 oktober 2020 en is verschoven naar 19 oktober 2020. Het transport van [naam pand] heeft, zo is medegedeeld aan de derde-kopers, geen doorgang kunnen vinden omdat het pand niet onbezwaard en vrij van beslagen geleverd kon worden. De kopers hebben eisers en [naam] voor het eerst bij brief van 19 oktober 2020, zoals getoond ter zitting, in gebreke gesteld en hen gesommeerd [naam pand] binnen een termijn van acht dagen na 19 oktober 2020 te leveren, derhalve uiterlijk op dinsdag 27 oktober 2020, waarna, bij vordering tot nakoming, een boete van 3 promille per dag van de koopprijs met een maximum van 10% verschuldigd raakt, gelijk aan een bedrag van maximaal € 202.500,00 (zie artikel 11 van de koopovereenkomst).

3..Het geschil

3.1.
Eisers vordert (verkort en zakelijk weergegeven) om bij vonnis, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
het Beslag op te heffen;
gedaagde te gebieden om per omgaande, maar in ieder geval vóór 27 oktober 2020, overeenkomstig de vaststellingsovereenkomst van 23 september 2020 aan de voor het transport aangewezen notaris een onherroepelijke volmacht te verlenen, zonder daaraan toestemmingsvereisten te verbinden, en het Beslag door te halen, zodra de koopprijs door de notaris is ontvangen, dan wel op een door UEA in goede justitie te bepalen instructie medewerking te verlenen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 100.000,00 per dag/dagdeel, met een maximum van € 500.000,00;
3. indien gedaagde niet meewerkt aan het onder 2 genoemde gebod, een vervangende machtiging te verlenen aan de aangewezen notaris die zorg zal dragen voor de over-dracht van [naam pand] conform de koopovereenkomst en voor het opheffen van het Beslag dan wel dat het (mondelinge) vonnis in de plaats zal treden van de medewer-king/handtekening van gedaagde om de benodigde volmacht af te geven, zonder daaraan toestemmingsvereisten te verbinden, om alle handelingen te doen verrichten, opdat het Beslag tijdig kan worden opgeheven en [naam pand] door eisers vrij van beslagen kan worden geleverd;
4. dat de vervangende machtiging van de voorzieningenrechter dan wel het mondelinge vonnis in de plaats zal treden van de beweerdelijk benodigde toestemming van gedaagde voor het notariële transport van [naam pand];
5. gedaagde te veroordelen in de volledige proceskosten van het geding en nakosten.
3.2.
Gedaagde voert verweer. Gedaagde concludeert tot niet-ontvankelijkheid van eisers in hun vorderingen, dan wel afwijzing van de vorderingen, dan wel matiging van de gevorderde (gemaximeerde) dwangsom, met primaire veroordeling van eisers in de reële proceskosten van gedaagde van in totaal € 7.500,00 en subsidiair in de gebruikelijke proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Gedaagde heeft geen verweer gevoerd tegen de bevoegdheid van de voorzieningenrechter. Aangenomen wordt dat de voorzieningenrechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Het spoedeisend belang van eisers bij hun vorderingen is evenmin betwist en vloeit bovendien voort uit de aard van de vorderingen.
4.2.
De eerste vraag die in dit kort geding moet worden beantwoord is of eisers bij de verkoop en voorgenomen levering van [naam pand] rechtsgeldig zijn opgetreden namens [naam].
4.3.
Vooropgesteld zij dat de beschikking van de kantonrechter van 28 september 2018, waarin de benoeming van eisers is geregeld om [naam] rechtsgeldig te kunnen vertegenwoordigen, een inconsistentie bevat. In het dictum van die beschikking wordt immers ge-sproken over de ondercuratelestelling van [naam] en tegelijkertijd worden eisers benoemd tot bewindvoerders en mentoren. Met het geven van de herstelbeschikking van 20 oktober 2020 heeft de kantonrechter die discrepantie doen verdwijnen en de beslissing verbeterd in die zin dat eisers, voor zover hier van belang, worden benoemd tot/als bewindvoerders over alle goederen die (zullen) behoren tot het vermogen van [naam]. De kantonrechter heeft de discrepantie (dus) opgevat als een kennelijke fout als bedoeld in artikel 31 Rv. De herstelbeschikking van 20 oktober 2020 is ingeschreven in het openbare Centraal curatele- en bewindregister. Naar aanleiding van de verbetering bij herstelbeschikking van 20 oktober 2020 heeft de kantonrechter vervolgens de twee beschikkingen van 4 januari 2019 en de beschikking van 7 augustus 2020 bij herstelbeschikkingen van 22 oktober 2020 verbeterd. De beschikkingen van 4 januari 2019 bevatten machtigingen aan eisers om [naam pand] in de verkoop te zetten en te verkopen onder een margeregeling. Bij beschikking van 7 augustus 2020 zijn eisers gemachtigd om de procedure naar aanleiding van het gelegde Beslag te kunnen voeren. Bij herstelbeschikkingen van 22 oktober 2020 zijn deze beschikkingen aangepast aan de herstelbeschikking van 20 oktober 2020. De kantonrechter zag in geen geval aanleiding om met het oog op de verbeteringen de eerdere inhoudelijke beoordeling te wijzigen. De verbeterde uitspraken treden met terugwerkende kracht in de plaats van de oorspronkelijke uitspraken.
4.4.
Dit samenstel van herstelbeschikkingen brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat:
in beginsel tot uitgangspunt dient dat sprake is van een bewind over het vermogen van [naam];
ook [naam pand] onder het bewind valt;
de kantonrechter aan eisers toestemming heeft gegeven om [naam pand] in de verkoop te zetten; en
ook thans nog geldt dat de kantonrechter aan eisers toestemming heeft gegeven om [naam pand] te verkopen en leveren met een toegestane marge van 10% op de beoogde verkoopprijs van € 2.250.000,00 (en niet 5% hoger of lager, zoals gedaagde voorstaat).
4.5.
Dan dient de vraag zich aan of gedaagde de herstelbeschikkingen kan doen aantasten. De voorzieningenrechter stelt voorop dat tegen een herstelbeschikking, gelet op artikel 31 lid 4 Rv, in beginsel geen hogere voorziening openstaat. Van doorbreking van het rechtsmiddelenverbod kan alleen sprake zijn indien de kantonrechter artikel 31 Rv:
ten onrechte zou hebben toegepast;
ten onrechte buiten toepassing zou hebben gelaten; dan wel
bij de behandeling van de zaak essentiële vormen zou hebben verzuimd, zoals het - een van de - partijen niet in de gelegenheid stellen zich over de verbetering uit te laten, wat een schending van het beginsel van hoor en wederhoor oplevert.
4.6.
Gedaagde heeft betoogd dat hoger beroep tegen de herstelbeschikkingen openstaat en dat deze in hoger beroep zullen worden vernietigd. De voorzieningenrechter verwerpt dit betoog.
4.6.1.
Allereerst valt niet in te zien dat de kantonrechter buiten het toepassingsbereik van artikel 31 Rv heeft gehandeld. Het is immers onmiskenbaar zo dat aan de beschikking van 28 september 2018 een kennelijke fout kleeft, nu daarin zowel van curatele als van bewindvoering wordt gesproken. Deze kennelijke fout leende zich voor eenvoudig herstel, door deze discrepantie eenvoudigweg op te heffen. Met het door de kantonrechter toegepaste herstel wordt buiten twijfel gesteld dat alle goederen van [naam] onder bewind zijn geplaatst. Dit kan in elk geval voor gedaagde geen verrassing zijn geweest, nu hij daarmee en met de benoeming van eisers tot bewindvoerders al op 9 juli 2018 uitdrukkelijk akkoord is gegaan (zie productie I.6 bij dagvaarding).
Dat in de beschikking van 28 september 2018 een evidente vergissing stond die zich leende voor eenvoudig herstel op voet van artikel 31 Rv kan dus, in het licht van het voorgaande, worden aangenomen.
4.6.2.
Voor het antwoord op de vraag of bij de behandeling van het herstelverzoek essentiële vormen zijn verzuimd is het volgende van belang. Verbetering kan worden gevraagd door een partij bij het oorspronkelijke verzoek. Dat waren in dit geval een zoon en een dochter van [naam], niet zijnde gedaagde. Ingeval van een beschikking op een verzoekschrift zijn ook belanghebbenden als partij in de zin van artikel 31 Rv aan te merken. Dat eisers belanghebbenden zijn, ligt voor de hand omdat zij in de oorspronkelijke beschikking van 28 september 2018 zijn benoemd tot curatoren ofwel bewindvoerders (daarin lag de hiervoor besproken discrepantie). De stelling van gedaagde dat ook hij aangemerkt moet worden als belanghebbende en gehoord had moeten worden, volgt de voorzieningenrechter niet. De beschikking van 28 september 2018 raakt hem immers juridisch gezien niet rechtstreeks. Naar voorlopig oordeel was de kantonrechter ter voorbereiding van de herstelbeschikkingen dus niet gehouden gedaagde te horen.
4.7.
De slotsom is dat niet aannemelijk is dat plaats is voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. De herstelbeschikkingen, die ook anderszins niet aantastbaar lijken, dienen dus als uitgangspunt en daarmee dat eisers als bewindvoerders gemachtigd waren [naam pand] te verkopen tegen een verkoopprijs binnen de toegestane marge van 10% van € 2.250.000,00. De met de derde-kopers overeengekomen koopprijs van [naam pand] bedraagt € 2.025.000,00. Daarmee hebben eisers aan de door de kantonrechter toegestane bandbreedte voldaan.
4.8.
Vervolgens ligt daar de vaststellingsovereenkomst. Daarbij wordt aangenomen dat eisers, gelet op de herstelbeschikkingen, deze overeenkomst in hun hoedanigheid van bewindvoerders rechtsgeldig hebben gesloten. Beide partijen hebben aan de daarin neergelegde afspraak dat aan de notaris een onherroepelijke volmacht moest worden verleend, voldaan. Gedaagde heeft evenwel daaraan, buiten het kader van de vaststellingsovereenkomst, nog de eis verbonden dat voor het kunnen effectueren van het transport van [naam pand] zijn voorafgaande instemming met de vervreemding is vereist (dat dit zo is, staat niet ter discussie tussen partijen en niet van belang is of dit geadviseerd zou zijn door de notaris, zoals gedaagde stelt). Niet in geschil is dat gedaagde dit met [naam] in de in 2013 getekende geldleningsovereenkomst is overeengekomen. Wat er verder ook zij van deze contractuele afspraak tussen moeder en zoon, dit laat een leveringsverplichting uit hoofde van de koopovereenkomst onverlet, ook indien en voor zover gedaagde een vordering wegens wanprestatie jegens zijn moeder zou hebben. Zo bezien hebben partijen dus met de afgifte van de onherroepelijke volmachten de oorspronkelijk beoogde en in de vaststellingsovereenkomst neergelegde regeling getroffen op grond waarvan eisers ervan verzekerd zijn dat zodra de koopprijs bij de notaris binnen is het Beslag wordt opgeheven en tegelijkertijd gedaagde ervan verzekerd is dat zijn vordering uit hoofde van de met [naam] gesloten geldlening, waarvoor het Beslag is gelegd, wordt voldaan. In die zin kleven aan het doorgaan van de levering van [naam pand] geen bezwaren. Een grond voor gedaagde om die levering te blijven tegenhouden is er niet. Dit zou feitelijk neerkomen op misbruik van bevoegdheid, waarvoor redengevend is de afweging van belangen tussen partijen die hierna onder 4.10 aan de orde komt.
4.9.
De omstandigheid dat gedaagde de voorwaarde van instemming met de vervreemding van [naam pand] aan de verlening van zijn onherroepelijke volmacht heeft verbonden, heeft eisers er (mede) toe aangezet om dit kort geding aanhangig te maken. Bij aanvang van dit kort geding was voor eisers onzeker wat het antwoord zou zijn op de vraag of het Beslag na ontvangst van de koopprijs door de notaris zou worden doorgehaald of dat de instemming van gedaagde met de vervreemding zou moeten worden afgewacht. Dat die instemming niet zou komen was en is reëel, gelet op de uitlatingen van gedaagde, ook ter zitting nog. Het debat over de instemming met de verkoop hangt dus samen met (de opheffing van) het Beslag. Het belang van eisers bij de vordering tot opheffing van het Beslag bestond bij aanvang van de onderhavige procedure, terwijl de machtiging bovendien is verleend voor het voeren van een procedure ‘naar aanleiding van’ het Beslag, waartoe, naar mag worden aangenomen, de overige vorderingen die eisers in dit kort geding hebben ingesteld (zijn gaan) behoren, juist gelet op de processuele houding van gedaagde. De voorzieningenrechter verwerpt daarom het standpunt van gedaagde dat eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, omdat zij niet (uitdrukkelijk) gemachtigd zijn te procederen over de instemming van gedaagde met de verkoop.
4.10.
Dan komt de voorzieningenrechter toe aan de afweging van de belangen. Het belang bij de levering van [naam pand] is evident, gelet op de door [naam] verschuldigde hoge boete(s) bij het uitblijven van de levering. Het belang van gedaagde om de levering tegen te gaan is minder duidelijk. Zoals hiervoor al is overwogen zal gedaagde zijn vordering uit hoofde van de met zijn moeder gesloten geldleningsovereenkomst na levering voldaan krijgen. In het kader van de terugbetaling aan hem van de geldlening heeft hij het Beslag doen leggen. In dat opzicht lijkt het belang van gedaagde ook gebaat te zijn bij het doorgaan van het transport van [naam pand]. De enkele mogelijkheid dat de derde-kopers en/of de buren in de toekomst met claims komen in verband met mogelijke zwamvorming, is onvoldoende concreet om de levering van [naam pand] op dit moment niet te laten doorgaan (met forse boetes tot gevolg). In dit kort geding staat bovendien vast dat het probleem van zwamvorming bekend is bij de derde-kopers. Met die wetenschap hebben zij de koopovereenkomst getekend en wensen zij [naam pand] geleverd te krijgen. Voorts is onbetwist gesteld dat ook de buren van de onderhavige problematiek op de hoogte zijn. Voor wat betreft de stelling van gedaagde dat de tussen eisers/[naam] en de derde-kopers overeengekomen koopprijs te laag zou zijn, geldt dat de voorzieningenrechter geen grond ziet om af te wijken van het daaromtrent door de kantonrechter gegeven oordeel. Andere redenen om zijn goedkeuring aan de vervreemding van [naam pand] te onthouden zijn niet gebleken. In redelijkheid kan daarom van gedaagde verwacht worden niet langer vast te houden aan zijn bevoegdheid om niet met de verkoop in te stemmen.
4.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat er naar voorlopig oordeel geen beletsel bestaat om de levering van [naam pand] doorgang te laten vinden. Van gedaagde mag verlangd worden zich daartegen niet langer te verzetten. Nu gedaagde niet uitdrukkelijk heeft gesteld zijn medewerking aan het transport te verlenen (integendeel zelfs) en dit transport uiterlijk vandaag, 27 oktober 2020, dient plaats te vinden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om, ter voorkoming van verschuldigdheid door [naam] (eisers) van contractuele boeten uit hoofde van de koopovereenkomst, de vordering onder 3.1 sub 3 en 4 grotendeels toe te wijzen op de wijze als hierna in de beslissing bepaald. De mogelijkheid tot reële executie zal aan eisers voldoende zekerheid geven dat de levering van [naam pand] op zeer korte termijn kan worden bewerkstelligd.
4.12.
Gedaagde wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Eisers hebben gevraagd om gedaagde te veroordelen in de volledige proceskosten. Omdat eisers hebben nagelaten de werkelijk gemaakte kosten te onderbouwen en concretiseren, volstaat de voorzieningenrechter met het aan gedaagde opleggen van een proceskostenveroordeling onder toepassing van de in kort geding gebruikelijk gehanteerde (liquidatie)tarieven. De kosten aan de zijde van eisers worden begroot op:
- betekening dagvaarding € 102,96
- griffierecht 304,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.386,96
4.13.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de benodigde volmacht van gedaagde, zonder aanvullende toestemmingsvereisten, om het Beslag door te halen conform de vaststellingsovereenkomst van 23 september 2020;
5.2.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op € 1.386,96,
5.3.
veroordeelt gedaagde in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2020.1734/1980