In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door eisers, die als bewindvoerders optreden voor een persoon die onder bewind staat. De eisers vorderen de opheffing van een conservatoir beslag dat door gedaagde is gelegd op een onroerend goed, dat eigendom is van de onder bewind gestelde persoon. De achtergrond van het geschil ligt in een geldleningsovereenkomst tussen gedaagde en de onder bewind gestelde, waarbij gedaagde het beslag heeft gelegd ter zekerheid van zijn vordering. De eisers hebben een koopovereenkomst gesloten met derde-kopers voor de verkoop van het onroerend goed, maar de levering kon niet plaatsvinden vanwege het beslag.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eisers, als bewindvoerders, rechtsgeldig hebben gehandeld en dat het beslag niet in stand kan blijven. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de herstelbeschikkingen van de kantonrechter, die de bevoegdheid van de eisers om het onroerend goed te verkopen bevestigen, niet door gedaagde kunnen worden aangetast. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eisers grotendeels toegewezen, waardoor de levering van het onroerend goed kan doorgaan, en gedaagde is veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken op 27 oktober 2020.