In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de R.K. Parochie Heilige Theresia van Ávila. [Eiseres] vorderde een bedrag van € 16.667,19 van de Parochie, bestaande uit een hoofdsom, rente en buitengerechtelijke kosten, als compensatie voor het verlaten van de pastorie na beëindiging van haar dienstverband. De Parochie had eerder een transitievergoeding van € 15.609,70 betaald en was veroordeeld tot een billijke vergoeding van € 96.684,84, maar er was een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin partijen overeenkwamen dat [eiseres] een bruto vergoeding van € 37.705,46 zou ontvangen voor haar verhuis- en inrichtingskosten.
De Parochie voerde aan dat de vergoeding onderhevig was aan belastinginhoudingen, omdat de pastorie als dienstwoning werd aangemerkt. [Eiseres] stelde echter dat de vergoeding onbelast als nettobedrag moest worden uitgekeerd, omdat deze niet onder het fiscale loonbegrip viel. De kantonrechter oordeelde dat de Parochie niet voldoende had onderbouwd dat de vergoeding niet als nettobedrag kon worden uitgekeerd zonder inhoudingen en dat zij haar verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet was nagekomen. De rechter wees de vordering van [eiseres] toe en veroordeelde de Parochie tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten, en stelde de proceskosten vast.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om hun afspraken in een vaststellingsovereenkomst zorgvuldig te onderbouwen en de fiscale implicaties van dergelijke overeenkomsten in overweging te nemen. De Parochie werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.