ECLI:NL:RBROT:2020:9637

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
KTN-8336418_15072020
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding en loonvordering

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en Villasa B.V. [verzoeker] heeft verzocht om afwijzing van het ontbindingsverzoek van Villasa en om betaling van zijn loon, terwijl Villasa verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De procedure begon met een verzoekschrift van [verzoeker] op 20 februari 2020, gevolgd door een verweerschrift van Villasa op 12 juni 2020. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 juni 2020 is het geschil verder toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is geëindigd door een beëindigingsovereenkomst, omdat deze niet schriftelijk is ondertekend door [verzoeker]. Vervolgens heeft de kantonrechter het ontbindingsverzoek van Villasa beoordeeld. Villasa stelde dat er sprake was van verwijtbaar handelen van [verzoeker], maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat de gestelde feiten onvoldoende onderbouwd waren. Wel is vastgesteld dat de arbeidsverhouding verstoord was, waardoor de arbeidsovereenkomst is ontbonden per 15 augustus 2020. [verzoeker] heeft recht op een transitievergoeding van € 941,67 en op loon over de periode van 1 tot 20 december 2019, met een wettelijke verhoging van 50%. De proceskosten zijn voor Villasa, terwijl de kosten van het tegenverzoek worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 8336418 \ HA VERZ 20-25
uitspraak: 15 juli 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker en verweerder,
gemachtigde: mr. D.H.P.M. Müskens,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VILLASA B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
verweerster en verzoeker,
gemachtigde: [gemachtigde] .
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoeker] ” en “Villasa”.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit het volgende:
  • het verzoekschrift, ter griffie ontvangen op 20 februari 2020, met producties;
  • het verweerschrift, tevens houdende een voorwaardelijk ontbindingsverzoek, ter griffie ontvangen op 12 juni 2020, met producties;
  • het verweerschrift inzake het voorwaardelijk ontbindingsverzoek;
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 17 juni 2020 overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door Villasa overgelegde pleitnota.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
[verzoeker] is met ingang van 1 november 2017 in dienst getreden bij Villasa in de functie van facilitair manager bij saunaclub ‘Villa Weizigt’, voor minimaal 24 uur per week tegen een loon van gemiddeld € 1.412,50 per maand exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. Deze arbeidsovereenkomst is op 1 juli 2018 en 1 januari 2019 verlengd.
Op 2 december 2019 heeft mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ), (indirect) bestuurder van Villasa, [verzoeker] aangesproken op een vermeende intieme relatie tussen hem en een bij Villasa werkzame prostituee ‘ [naam 2] ’.
Op 6 december 2019 heeft [verzoeker] voor het laatst bij Villasa gewerkt.
4. Op 10 december 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] en [verzoeker] . [naam 1] heeft daarbij aangegeven dat zij de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] wenste te beëindigen. Op deze datum heeft [naam 1] ook een concept beëindigingsovereenkomst aan
[verzoeker] verzonden.
5. Op 17 december 2019 heeft [verzoeker] de sleutels en de bij hem aanwezige administratie aan [naam 1] overhandigd.
6. Op 20 december 2019 heeft [verzoeker] van [naam 1] een loonstrook ontvangen met een uitbetaling van vakantiedagen.

3..De verzoeken, de grondslagen en het verweerIn het verzoek van [verzoeker]

3.1
[verzoeker] heeft – na wijziging van zijn verzoek – verzocht om bij beschikking:
primair:
i. het (tegen)verzoek van Villasa tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen en Villasa te veroordelen tot betaling van het gemiddelde maandloon van € 1.412,50 bruto exclusief vakantiegeld vanaf 1 december 2019 tot aan de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, over het achterstallige deel daarvan te vermeerderen met de maximaal toelaatbare wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW;
subsidiair:
de arbeidsovereenkomst te ontbinden onder veroordeling van Villasa tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van € 20.000,- bruto en de transitievergoeding van € 941,67 bruto, bij de bepaling van de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt rekening te houden met de voor Villasa geldende opzegtermijn van één maand en Villasa te veroordelen tot betaling van het gemiddelde maandloon van € 1.412,50 bruto exclusief vakantiegeld vanaf 1 december 2019 tot aan de einddatum van de arbeidsovereenkomst, over het achterstallige deel daarvan te verhogen met de maximaal toelaatbare wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW;
zowel primair als subsidiair:
Villasa te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [verzoeker] aan zijn verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Villasa heeft hem op 2 december 2019 geschorst. Tijdens de gesprekken op 10 en 17 december 2019 heeft [verzoeker] aangedrongen op herstel van de arbeidsrelatie en heeft Villasa hem een beëindigingsovereenkomst toegestuurd. Hiermee is hij niet akkoord gegaan. Vervolgens heeft Villasa onduidelijkheid laten bestaan over het dienstverband.
3.3
Villasa heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Op hetgeen zij in dit kader heeft aangevoerd, zal – voor zover van belang – bij de beoordeling van het geschil worden ingegaan.
In het verzoek van Villasa
3.4
Villasa heeft verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
i. de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] , voor het geval deze geacht wordt nog te
bestaan, te ontbinden wegens de daarvoor aangevoerde redelijke grond;
bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn van [verzoeker] en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] ;
te bepalen dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding ten laste van Villasa;
[verzoeker] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.
3.5
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Villasa aan haar verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Vanaf juni 2019 hebben verschillende incidenten plaatsgevonden waarbij [verzoeker] wangedrag heeft vertoond, onder meer bestaande uit het slaan van een klant. Daarnaast heeft [verzoeker] in strijd gehandeld met de binnen Villasa geldende gedragsregels die bij zijn sollicitatie maar ook daarna nog regelmatig met [verzoeker] zijn besproken, onder meer inhoudende dat een relatie met een prostituee en/of persoonlijk afspreken met prostituees of klanten is niet toegestaan. Hoewel [verzoeker] dit tot driemaal toe heeft ontkend, en dus daarover heeft gelogen, is gebleken dat hij een intieme relatie heeft onderhouden met de bij Villasa werkzame prostituee ‘ [naam 2] ’. Villasa heeft daarop aangegeven de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen. Op 10 december 2019 hebben partijen met elkaar gesproken over een beëindiging met wederzijds goedvinden. Daarop heeft Villasa een beëindigingsovereenkomst opgesteld waarin – kort gezegd – is bepaald dat het dienstverband zal eindigen per 20 december 2020, door Villasa een vergoeding van € 1.200,- bruto zal worden voldaan, [verzoeker] van 6 december tot en met 20 december 2019 zal zijn vrijgesteld van werk met behoud van salaris en dat voor 25 december 2019 de sleutels dienen te zijn ingeleverd. [verzoeker] heeft per WhatsApp-bericht toegezegd dit in orde te zullen maken, zodat sprake is van een schriftelijke overeenkomst op basis waarvan het dienstverband met wederzijds goedvinden is geëindigd per 20 december 2020. Voor zover tot het oordeel gekomen wordt dat het dienstverband niet door middel van de beëindigingsovereenkomst is geëindigd, dient de arbeidsovereenkomst alsnog te worden ontbonden, primair op grond van verwijtbaar handelen of nalaten en subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding.
3.6
[verzoeker] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Op hetgeen hij in dit kader heeft aangevoerd, zal – voor zover van belang – bij de beoordeling van het geschil worden ingegaan.

4..De beoordeling van het verzoek en het tegenverzoek

4.1
Gelet op de onderlinge samenhang zullen de verzoeken van partijen gelijktijdig worden behandeld.
4.2
Aanvankelijk heeft [verzoeker] – kort gezegd – (mede) verzocht de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen. Na het verweer van Villasa heeft [verzoeker] erkend dat geen sprake is geweest van een opzegging van de arbeidsovereenkomst door Villasa, zodat hiervan in rechte zal worden uitgegaan.
4.3
Villasa stelt zich op het standpunt dat het dienstverband is geëindigd met wederzijds goedvinden. Op grond van artikel 7:670b lid 1 BW is een overeenkomst waarmee een arbeidsovereenkomst wordt beëindigd slechts geldig indien deze schriftelijk is aangegaan. Daarvan is, in tegenstelling tot hetgeen Villasa stelt, geen sprake. De beëindigings-overeenkomst is weliswaar op schrift gesteld en [verzoeker] heeft niet weersproken deze te hebben ontvangen, maar dit stuk is niet door [verzoeker] voor akkoord ondertekend. Dat [verzoeker] expliciet met de inhoud van deze beëindigingsovereenkomst heeft ingestemd kan, mede gelet op zijn uitdrukkelijke betwisting, op basis van de ter beoordeling voorliggende feiten en omstandigheden evenmin worden vastgesteld. De door Vilasa gestelde toezegging
“Dankje, gaat goedkomen”per WhatsApp-bericht van 12 december 2019, waarvan [verzoeker] overigens stelt dat dit zag op het inleveren van papieren, is daartoe onvoldoende. Van een schriftelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is dan ook geen sprake.
4.4
Omdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is geëindigd, komt de kantonrechter toe aan het ontbindingsverzoek van Villasa. Villasa heeft primair gesteld dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [verzoeker] , nu hij naast verschillende incidenten – waaronder het slaan van een klant – heeft gehandeld in strijd met de binnen Villasa geldende gedragsregels en hierover bij herhaling heeft gelogen. De door Villasa gestelde feiten inzake de incidenten zijn door [verzoeker] betwist. Voorts dateren deze incidenten van voor december 2019 en waren ze voor Villasa kennelijk geen of onvoldoende reden om de arbeidsovereenkomst op dat moment te beëindigen. Ten aanzien van de vermeende intieme relatie met prostituee ‘ [naam 2] ’ heeft Villasa – nog daargelaten dat [verzoeker] gemotiveerd heeft betwist dat sprake is geweest van meer dan een vriendschap – onvoldoende onderbouwd dat de door haar gestelde gedragsregels van toepassing zijn op de arbeidsovereenkomst tussen partijen, zodat ook om deze reden niet kan worden vastgesteld dat [verzoeker] in strijd heeft gehandeld met binnen Villasa geldende gedragsregels. Het ontbindingsverzoek op grond van verwijtbaar handelen of nalaten zal dan ook worden afgewezen.
4.5
Subsidiair heeft Villasa gesteld dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Op basis van de stukken en hetgeen partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard, alsmede de inhoud van de overgelegde tussen partijen gevoerde WhatsApp-gesprekken waaruit blijkt dat ook [verzoeker] ontevreden is over de onderlinge samenwerking, is genoegzaam gebleken dat de relatie tussen partijen dermate verstoord is dat een voortzetting van het dienstverband niet langer van Villasa kan worden gevergd. De arbeidsovereenkomst zal dan ook worden ontbonden op grond van het bepaalde in artikel 7:669 lid 3 sub g BW.
4.6
Nu de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, dient bij het bepalen van de einddatum rekening te worden gehouden met de geldende opzegtermijn. Partijen zijn het erover eens dat sprake is van een opzegtermijn van één maand. Daarvan uitgaande zal de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8 sub a BW, na aftrek van de proceduretijd en inachtneming van minimaal een maand, worden ontbonden met ingang van 15 augustus 2020. Op grond van het bepaalde in artikel 7:673 lid 1 sub a onder 2 BW heeft [verzoeker] recht op de transitievergoeding. Het in hoogte onweersproken bedrag van € 941,67 bruto zal worden toegewezen.
4.7
Van het door [verzoeker] gestelde ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Villasa is evenmin gebleken. Niet gebleken is dat de arbeidsrelatie verstoord is geraakt als gevolg van laakbaar gedrag van de zijde van Villasa. Villasa heeft weliswaar steken laten vallen door bij [verzoeker] onduidelijkheid te laten bestaan over het einde c.q. voortduren van de arbeidsrelatie, maar dit is niet als ernstig verwijtbaar aan te merken. Bovendien heeft ook [verzoeker] in de periode tussen 17 oktober 2019 en het indienen van het verzoekschrift niets van zich laten horen. De in dit kader gevorderde billijke vergoeding zal dan ook worden afgewezen.
4.8
Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] vanaf 1 december 2019 geen loon heeft ontvangen. Villasa heeft, zoals ook opgenomen in de haars inziens overeengekomen vaststellingsovereenkomst, erkend dat [verzoeker] in elk geval tot 20 december 2019 recht had op loon. Het onbetwiste gemiddelde loon € 1.412,50 bruto per maand te vermeerderen met vakantiegeld, zal over deze periode dan ook worden toegewezen. Nu Villasa dit bedrag zonder reden te laat heeft voldaan is zij hierover de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW verschuldigd tot een percentage van 50%, hetgeen de kantonrechter redelijk acht. De onweersproken gebleven door [verzoeker] gevorderde rente zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen op de wijze als in het dictum weergegeven.
4.9
Ten aanzien van het gevorderde loon over de periode van 20 december 2019 tot aan de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt het volgende overwogen. In artikel 7:628 lid 1 BW is bepaald dat de werkgever verplicht is het naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen.
[verzoeker] stelt dat de oorzaak van het niet verrichten van arbeid in de risicosfeer van Villasa valt, nu hij met ingang van 2 december 2019 geschorst was.
4.1
Dat Villas [verzoeker] heeft geschorst of op non-actief heeft gesteld althans hem heeft gezegd dat hij niet langer welkom was op de werkvloer is door Villasa betwist en kan op basis van de voorliggende stukken niet worden vastgesteld. Voorts heeft [verzoeker] niet weersproken dat hij op 6 december 2019 door Villasa was ingepland en ook heeft gewerkt.
Van schorsing dan wel een op-non-actiefstelling is dan ook niet gebleken.
4.11
[verzoeker] heeft voorts gesteld dat hij zich steeds beschikbaar heeft gehouden voor werk, maar dit is door Villasa uitdrukkelijk betwist. Zij stelt dat [verzoeker] in de periode na 17 december 2019 en de ontvangst van het verzoekschrift op 3 maart 2020 geen contact meer heeft opgenomen met Villasa en dit is door [verzoeker] niet althans onvoldoende betwist, zodat niet gebleken is dat hij zich in deze periode beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van werk. Ten aanzien van de stelling van [verzoeker] dat hij zich in elk geval vanaf 3 maart 2020 beschikbaar heeft gehouden, omdat Villasa uit de vordering in het verzoekschrift tot wedertewerkstelling heeft moeten opmaken dat hij zich beschikbaar hield voor het verrichten van werk, heeft Villasa terecht aangevoerd dat het verzoek van [verzoeker] om wedertewerkstelling vanaf 24 uur na betekening van deze beschikking op last van een dwangsom op zichzelf nog niet kan worden aangemerkt als het beschikbaar houden voor werk. Van andere mededelingen in de periode vanaf 3 maart 2020 van de zijde van [verzoeker] is niet gebleken, zodat ook voor de periode na 3 maart 2020 niet is komen vast te staan dat [verzoeker] zich beschikbaar heeft gehouden voor werk. Nu hiermee het niet verrichten van de overeengekomen arbeid in overwegende mate te wijten is aan [verzoeker] , dient dit in redelijkheid voor zijn rekening te komen. Villasa is op grond van het bepaalde in artikel 7:628 lid 1 BW dan ook geen loon verschuldigd over de periode van 20 december 2019 tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst. Dit deel van de vordering en de daarop gebaseerde nevenvorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
4.12
Aangezien Villasa onduidelijkheid heeft laten bestaan over de status van het dienstverband en [verzoeker] als gevolg daarvan gezien de vervaltermijn genoodzaakt was om deze procedure te starten, zal Villasa worden veroordeeld in de kosten van het verzoek.
4.13
Nu partijen in het tegenverzoek over en weer gedeeltelijk in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in het tegenverzoek zullen worden gecompenseerd, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 15 augustus 2020;
kent aan [verzoeker] de transitievergoeding toe van € 941,67 bruto ten laste van Villasa en veroordeelt Villasa dit bedrag aan [verzoeker] te betalen;
veroordeelt Villasa tot betaling van het loon over de periode van 1 december 2019 tot 20 december 2019 op basis van het gemiddelde maandloon van € 1.412,50 bruto te vermeerderen met vakantiegeld, dit bedrag te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en zulks te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de datum van voldoening;
veroordeelt Villas in de proceskosten van het verzoek, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 83,- aan griffierecht en € 400,- aan salaris voor de gemachtigde, van welke bedragen het totaal rechtstreeks aan die gemachtigde dient te worden voldaan;
compenseert de proceskosten van het tegenverzoek in die zin dat elk van partijen de eigen proceskosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. van Steenderen-Koornneef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
590