ECLI:NL:RBROT:2020:9617

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
20-412
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement van Stichting P4E uitgesproken op verzoek van Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek

Op 27 oktober 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak van het faillissement van Stichting P4E, op verzoek van Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek. Het verzoekschrift tot faillietverklaring was ingediend op 24 augustus 2020, waarbij de advocaat van verzoeksters, mr. E.T. van den Hout, stelde dat er sprake was van achterstallige premies en onbetaalde facturen. Tijdens de zittingen op 29 september, 6 oktober en 20 oktober 2020 is de verweerster, vertegenwoordigd door een bestuurder, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerster niet is nagekomen aan eerdere betalingsvoorstellen en in een toestand verkeert waarin zij heeft opgehouden te betalen. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van verzoeksters summierlijk zijn gebleken en dat er voldoende feiten en omstandigheden zijn die de faillietverklaring rechtvaardigen. De rechtbank heeft vervolgens Stichting P4E in staat van faillissement verklaard, mr. J.C.A.T. Frima benoemd tot rechter-commissaris en mr. S.A. Hattink tot curator. Het vonnis is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Insolventienummer: [nummer]
Uitspraak: 27 oktober 2020
VONNIS op het op 24 augustus 2020 ingekomen verzoekschrift, met bijlage(n), van:
de stichting
Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek
gevestigd te ‘s-Gravenhage, e.a.
verzoeksters,
advocaat: mr. E.T. van den Hout,
strekkende tot faillietverklaring van:
de stichting
Stichting P4E.,
kantoorhoudende aan De Horst 41,
3362 EB Sliedrecht,
statutair gevestigd te Sliedrecht,
verweerster.

1.De procedure

De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Corona-crisis (hierna: TARIC), verzoekster en verweerder schriftelijk geïnformeerd over de behandeling van onderhavig verzoekschrift ter zitting van 29 september 2020 onder toezending van een formulier waarop verzoeksters en verweerder hun standpunt naar voren konden brengen, met de mededeling dat dit formulier uiterlijk voor 14:00 uur op de dag voorafgaande aan de behandeling door de griffie dient te zijn ontvangen.
Van verzoeksters en verweerder zijn voornoemde formulieren ontvangen ter griffie van deze rechtbank. Ter zitting van 29 september, 6 oktober en 20 oktober 2020 zijn conform TARIC, telefonisch gehoord:
  • mr. E.T. van den Hout, advocaat van verzoeksters;
  • de heer [naam] , (middellijk) bestuurder van verweerster.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • verzoek tot faillietverklaring ex artikel 1 Fw van 21 augustus 2020;
  • e-mailbericht van de heer [naam] van 28 september 2020;
  • e-mailbericht met bijlagen van mr. Van den Hout van 28 september 2020;
  • e-mailbericht met bijlagen van mr. Van den Hout van 5 oktober 2020;
  • e-mailbericht met bijlagen van de heer [naam] van 19 oktober 2020;
  • e-mailbericht(en) met bijlagen van mr. Van den Hout van 19 oktober 2020.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Verzoeksters hebben in hun inleidend verzoekschrift gesteld dat zij uit hoofde van achterstallige premies alsmede overige facturen opeisbare vorderingen hebben op verweerster. Verzoeksters verwijzen naar het vonnis van 19 maart 2020 waaruit blijkt dat verweerster is veroordeeld tot betaling van achterstallige premies. Tevens is in het inleidend verzoekschrift gesteld dat verweerster meerdere schulden onbetaald heeft gelaten (de vorderingen hebben betrekking op afzonderlijke rechtspersonen) en verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen, waardoor de pluraliteit van de schuldeisers vaststaat.
Ter terechtzitting van 20 oktober 2020 is gebleken dat verweerster een eerder betalingsvoorstel niet is nagekomen. Verweerster stelt extra tijd nodig te hebben om een betalingsregeling te treffen.
Mr. van Hout heeft ter terechtzitting van 20 oktober 2020 gepersisteerd bij het verzoek en stelt verweerster niet nogmaals in de gelegenheid een betalingsvoorstel te treffen.

3.De beoordeling

De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
Ingevolge artikel 6 lid 3 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar verkeert in een toestand dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze.
De rechtbank stelt vast dat de vorderingen van verzoeksters niet zijn betwist en dat deze vorderingen tot op heden geen van allen zijn voldaan door verweerster.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van verzoeksters en van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.

3.De beslissing

De rechtbank,
- verklaart STICHTING P4E voornoemd in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. J.C.A.T. Frima, lid van deze rechtbank;
- stelt aan tot curator mr. S.A. Hattink, advocaat te Rotterdam;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van J. Hillen-Huizer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2020 te 10:00 uur. [1]
de griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.