ECLI:NL:RBROT:2020:9613

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
C/10/590890 / HA ZA 20-138
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbouwing appartement zonder toestemming van de ledenvergadering van de Vereniging van Eigenaren; uitleg splitsingsreglement en inbreuk op eigendomsrecht

In deze zaak heeft de Vereniging van Eigenaren (VvE) een rechtszaak aangespannen tegen een appartementseigenaar, [gedaagde], wegens het zonder toestemming aanbrengen van een deur in plaats van een raam in de gevel van zijn appartement. De VvE stelt dat deze wijziging inbreuk maakt op het splitsingsreglement en het architectonisch uiterlijk van het gebouw aantast. De rechtbank heeft de procedure in detail behandeld, waarbij onder andere de omgevingsvergunning die aan [gedaagde] was verleend, en de relevante artikelen uit het huishoudelijk reglement en het splitsingsreglement zijn besproken. De rechtbank concludeert dat de verbouwing geen dragende delen van het gebouw heeft aangetast en dat de wijziging niet in strijd is met de reglementen. De VvE heeft niet kunnen aantonen dat de wijziging het architectonisch uiterlijk van het gebouw heeft gewijzigd. De rechtbank wijst de vorderingen van de VvE af en veroordeelt de VvE in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/590890 / HA ZA 20-138
Vonnis van 21 oktober 2020
in de zaak van
de vereniging
Vereniging van Eigenaars FLATGEBOUW [straatnaam 1 en huisnummers]
(even), [straatnaam 2 en huisnummers] [straatnaam 3 en huisnummers] (even) en
[straatnaam 4 en huisnummers] (oneven) te ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. R.W.F. Heijmeriks te Spijkenisse,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. Drijftholt te Amsterdam.
Partijen zullen hierna VvE en [gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 3 juni 2020 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de oproepingsbrieven van 1 juli 2020 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van de advocaat van de VvE van 19 augustus 2020, met producties;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde] van 8 september 2020;
  • de spreekaantekeningen van mr. Heijmeriks ten behoeve van de mondelinge behandeling;
  • de spreekaantekeningen van mr. Drijftholt ten behoeve van de mondelinge behandeling;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 september 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
De VvE behartigt de gemeenschappelijke belangen van de appartementseigenaren van het in appartementsrechten gesplitste gebouw (hierna: het gebouw) waarin zich het appartement van [gedaagde] ( [adres] te Rotterdam, hierna: het appartement) bevindt.
2.2.
Het gebouw ligt in de wijk Blijdorp/Bergpolder, die de status van “beschermd stadsgezicht” heeft.
2.3.
Het appartement is gelegen op de begane grond van het gebouw en beschikt over een eigen tuin.
2.4.
In het voorjaar van 2019 heeft [gedaagde] een verbouwing laten uitvoeren waarbij een raam in de buitenmuur van het appartement (tevens buitenmuur van het gebouw) is vervangen door een deur met een trap naar de lagergelegen tuin.
2.5.
Voor de verbouwing heeft [gedaagde] een omgevingsvergunning aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna te noemen het college). Naar aanleiding van die aanvraag heeft de commissie voor welstand en monumenten van de gemeente Rotterdam (hierna te noemen de commissie voor welstand) het college geadviseerd dat het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2.6.
De omgevingsvergunning is op 4 oktober 2018 verleend. In het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning is onder meer het volgende overwogen:
“Aan het plan kan medewerking worden verleend, omdat er vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar bestaat tegen het voorgestelde terras met trap. Het betreft een logische manier om vanuit de woonkamer de tuin te kunnen betreden. Tevens is het bouwwerk goed ingepast in de tuin en zal het vanaf het openbare gebied niet zichtbaar zijn.”
2.7.
Op 27 februari 2020 heeft [gedaagde] een revisie van de omgevingsvergunning aangevraagd in verband met een voorgenomen wijziging van het profiel van het deurkozijn en het voornemen om de trap in staal in plaats van in hout uit te voeren. De revisie is door de commissie voor welstand en door het college akkoord bevonden.
2.8.
Artikel 14 van het huishoudelijk reglement van de VvE (hierna: HR) luidt als volgt:
“(a) Eigenaren die voornemens zijn om in het appartement ingrijpende permanente wijzigingen aan te brengen, dienen dit voor te leggen aan de ALV om te voorkomen dat onverhoopt dragende gedeelten van het gebouw worden aangetast.
( b) De ALV kan verlangen dat een bouwkundig advies over de voorgenomen verbouwing wordt ingewonnen, alvorens zij haar goedkeuring geeft. Bij ingrijpende verbouwingen is het raadzaam een dergelijk advies op voorhand te overleggen.
( c) Indien van toepassing moeten vereiste vergunningen verstrekt zijn door de gemeente en welstandscommissie voordat de verbouwing start.
( d) Eigenaren die ingrijpende wijzigingen van plan zijn, kunnen de plannen aan het Dagelijks Bestuur en de bestuurder voorleggen om na te gaan of de voorgenomen verbouwing voorgelegd moet worden aan de ALV. Tevens zijn Dagelijks Bestuur en bestuurder dan in staat tips te geven, denk aan de loop van retourleidingen tussen 2 appartementen in bij vervanging van de CV installatie. Tot slot kunnen Dagelijks Bestuur en bestuurder de eigenaar in contact brengen met bewoners die dergelijke verbouwingen reeds hebben uitgevoerd.”
2.9.
Artikel 7 van het van toepassing zijnde reglement van splitsing (hierna: SR) luidt als volgt:
“De eigenaars of gebruikers mogen zonder toestemming van de vergadering geen verandering in het gebouw aanbrengen, waardoor de hechtheid ervan in gevaar zou worden gebracht of waardoor het architectonisch uiterlijk of de constructie ervan gewijzigd zou worden.”

3..Het geschil

3.1.
De VvE vordert, samengevat, dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] veroordeelt om de door hem aangebrachte deur te verwijderen en te vervangen door het oorspronkelijke raam, althans een raam dat gelijk is aan het door hem verwijderde raam en voorts [gedaagde] te veroordelen om binnen één maand na betekening van het in deze te wijzen vonnis het door hem weggezaagde stuk beton, alsmede de verwijderde bakstenen terug te plaatsen, waardoor dit stuk beton weer in de oorspronkelijke staat terugkeert, althans een zodanige voorziening als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, alles op verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag dat [gedaagde] nalatig blijft om aan het vonnis te voldoen, met machtiging van de VvE om zo nodig de werkzaamheden op kosten van [gedaagde] zelf te verrichten en derhalve de VvE te machtigen tot binnentreden van het appartement teneinde voornoemde werkzaamheden te laten verrichten door derden, aan te wijzen door de VvE;
2. voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de kosten van de raadsman van de VvE en [gedaagde] veroordeelt tot betaling van alle kosten die de VvE aan haar raadsman zal moeten betalen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3.2.
De VvE baseert haar vordering – kort gezegd – op de volgende stellingen. Het aanbrengen van de houten deur betreft een ingrijpende wijziging die de uniformiteit van het aanzicht van het gebouw heeft doorbroken en waardoor het architectonisch uiterlijk van het gebouw is gewijzigd. Daarom had op grond van artikel 14 sub a HR en op grond van artikel 7 SR toestemming aan de algemene ledenvergadering van de VvE (hierna: de ALV) gevraagd moeten worden. Deze toestemming zou zeker niet zijn verkregen. Voorts heeft [gedaagde] gehandeld in strijd met artikel 14 sub d HR door het plan niet voor te leggen aan het dagelijks bestuur of de bestuurder van de VvE.
3.3.
Ter zitting heeft de VvE gesteld dat handelen in strijd met de reglementen onrechtmatig is en aangegeven dat de grondslag van haar vordering onrechtmatige daad is. Ter zitting heeft de VvE voorts gesteld dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van de VvE door buiten de rechten die hij als eigenaar van het appartementsrecht heeft, te treden en dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met artikel 5:108 lid 1 BW.
3.4.
De stellingen van de VvE zijn door [gedaagde] gemotiveerd betwist en [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van de VvE, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de VvE niet binnen zeven dagen na betekening van het vonnis overgaat tot betaling.
3.5
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De VvE vordert – kort gezegd - veroordeling van [gedaagde] tot het terugbrengen van de gevel in de oorspronkelijke staat op grond van onrechtmatige daad. De rechtbank zal hierna bespreken of het door de VvE gestelde handelen van [gedaagde] onrechtmatig is.
artikel 14 sub d HR
4.2.
De VvE stelt dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met artikel 14 sub d HR omdat sprake is van een ingrijpende wijziging en het daarom op de weg van [gedaagde] had gelegen om, alvorens deze ingrijpende wijziging aan te brengen, conform artikel 14 sub d HR te handelen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat artikel 14 sub d HR geen verplichting oplegt en dat van handelen in strijd met dit artikel 14 sub d HR dus geen sprake kan zijn.
4.3.
Artikel 14 sub d HR bepaalt, voor zover hier van belang, dat eigenaren die ingrijpende wijzigingen van plan zijn, de plannen aan het dagelijks bestuur en de bestuurder kunnen voorleggen om na te gaan of de voorgenomen verbouwing voorgelegd moet worden aan de ALV. Uit het gebruik van het woord “kunnen” in deze bepaling blijkt dat het hier, zoals [gedaagde] stelt, geen verplichting betreft. De eigenaren kunnen hun plannen voorleggen, maar zij zijn daartoe niet verplicht. [gedaagde] heeft dus niet in strijd met artikel 14 sub d gehandeld door zijn plannen niet aan het dagelijks bestuur of de bestuurder van de VvE voor te leggen.
artikel 14 sub a HR
4.4.
Ingevolge artikel 14 sub a HR is toestemming van de ALV nodig voor ingrijpende permanente wijzigingen in het appartement, “om te voorkomen dat onverhoopt dragende gedeelten van het gebouw worden aangetast”.
4.5.
De VvE stelt dat sprake is van een ingrijpende wijziging in het appartement en dat de hechtheid van het gebouw in het gedrang is gekomen omdat [gedaagde] een stuk beton en muur (de borstwering van het raam) heeft weggebroken uit de gevel. Om deze reden is volgens de VvE ingevolge artikel 14 sub a HR toestemming van de ALV nodig voor de verbouwing.
4.6.
[gedaagde] betwist dat ingevolge artikel 14 sub a HR toestemming nodig is en motiveert dit als volgt. Uit de bijzin van artikel 14 sub a HR volgt dat dit artikel ertoe strekt om te voorkomen dat eigenaren zonder toestemming van de VvE dragende muren of gedeelten van het gebouw die gelegen zijn binnen het privégedeelte van een eigenaar verwijderen. [gedaagde] heeft geen dragende delen verwijderd, laat staan binnen het privégedeelte. Hij heeft uitsluitend een raamkozijn vervangen door een deurkozijn en heeft een stuk muur met borstwering verwijderd. Dit zijn geen dragende delen. Bovendien zijn de werkzaamheden niet uitgevoerd in het appartement maar betreft het een wijziging in de zijgevel van het gebouw.
4.7.
Ten aanzien van het verweer van [gedaagde] dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd in het appartement maar in de zijgevel van het gebouw merkt de rechtbank op dat dit uitgaat van een te beperkte uitleg van de woorden “in het appartement” in artikel 14 sub a HR. De betreffende zijgevel is feitelijk onderdeel van het appartement. De verbouwing is dus, voor de toepassing van artikel 14 sub a HR, uitgevoerd in het appartement van [gedaagde] .
4.8.
De rechtbank volgt het betoog van [gedaagde] dat uit het tweede deel van artikel 14 sub a HR blijkt dat deze bepaling ertoe strekt om te voorkomen dat door een verbouwing zonder toestemming van de VvE dragende delen van het gebouw worden aangetast. Voor een verbouwing waarbij geen dragende delen worden aangetast, is op grond van artikel 14 sub a HR derhalve geen toestemming van de ALV nodig.
4.9.
Namens de VvE is ter zitting gesteld dat door de verbouwing de hechtheid van het gebouw in het gedrang is gekomen. Voor zover hiermee is bedoeld dat door de verbouwing dragende delen van het gebouw zijn aangetast, overweegt de rechtbank als volgt.
4.10.
De VvE heeft de stelling dat door de verbouwing dragende delen van het gebouw zijn aangetast niet nader onderbouwd.
4.11.
[gedaagde] betwist dat de uitgevoerde werkzaamheden gevolgen hebben gehad voor de hechtheid of de constructie van het gebouw en motiveert dit als volgt. Er is slechts een stuk muur (de borstwering van het raam) verwijderd, geen hele muur. Het verwijderde raamkozijn en het stuk muur (de borstwering) hebben constructief gezien geen delen van het gebouw gedragen. Deze delen dragen alleen zichzelf. Het verwijderen van het raamkozijn en het stuk muur (de borstwering) heeft de gevel en de bovenliggende verdiepingen dan ook niet instabiel gemaakt.
4.12.
De heer [naam persoon] , lid van het bestuur van de VvE, heeft ter zitting verklaard:
“Er is een doorbraak gemaakt in de muur van de VvE. De hechtheid van het gebouw had in gevaar kunnen komen. Deze is niet in gevaar gebracht. Er is een omgevingsvergunning aangeleverd en de constructie is berekend. Deze kloppen beide. Het is dus niet gevaarlijk voor de constructie.”
4.13.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] en de verklaring van de heer [naam persoon] gaat de rechtbank er vanuit dat door de verbouwing geen dragende delen van het gebouw zijn aangetast. Dit betekent dat op grond van artikel 14 sub a HR geen toestemming van de ALV nodig is voor de verbouwing. [gedaagde] heeft dus niet gehandeld in strijd met artikel 14 sub a HR.
artikel 7 SR
4.14.
Ingevolge artikel 7 SR is toestemming van de ALV nodig voor “een verandering in het gebouw waardoor de hechtheid ervan in gevaar zou worden gebracht of waardoor het architectonisch uiterlijk of de constructie ervan gewijzigd zou worden”.
4.15.
De VvE heeft bij dagvaarding gesteld dat uit de overgelegde foto’s blijkt dat de houten deur zoals die door [gedaagde] is aangebracht een inbreuk vormt op de uniformiteit van het gebouw en dat door het aanbrengen van de betreffende deur de uniformiteit van het aanzicht van het appartementencomplex is verbroken. Ter zitting heeft de VvE gesteld dat zowel uit de overgelegde foto’s als uit de tekeningen die als onderdeel van producties 5 en 6 bij conclusie van antwoord zijn overgelegd, blijkt dat de deur en de bijbehorende trap het architectonisch uiterlijk van het gebouw verstoren en dat daardoor het architectonisch uiterlijk van het gebouw is gewijzigd. De VvE heeft voorts ter zitting gesteld dat door de verbouwing de hechtheid van het gebouw in het gedrang is gekomen. Het feit dat [gedaagde] een stuk beton en muur heeft weggebroken uit de gevel brengt volgens de VvE niet alleen de hechtheid van het gebouw in gevaar maar tevens de constructie daarvan.
4.16.
[gedaagde] betwist dat sprake is van een wijziging van de constructie van het gebouw. De onderbouwing hiervan is hierboven onder 4.11 weergegeven. [gedaagde] betwist voorts dat sprake is van een wijziging van het architectonisch uiterlijk van het gebouw en motiveert dit als volgt. Door de heg om de voortuin van [gedaagde] is vanaf de straatzijde nauwelijks tot niet te zien dat het raam is vervangen door een deur. De deur is op gelijke hoogte geplaatst met het naastgelegen raam. Het kozijn en de deur zijn in dezelfde kleur en met een nagenoeg gelijk profiel uitgevoerd. De breedte van het kozijn is ook niet gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke raamkozijn. De deur past dan ook, zoals het college en de commissie van welstand ook oordeelden, binnen het straatbeeld en het uiterlijk van het gebouw. Van een andere bouwstijl dan de oorspronkelijke bouwstijl is geen sprake. Voor de gemiddelde passant van het gebouw zal de wijziging ook niet opvallen nu deze past binnen het gebouw en vanaf de openbare weg nauwelijks zichtbaar is.
4.17.
Zoals in 4.13 is overwogen, gaat de rechtbank er vanuit dat door de verbouwing geen dragende delen van het gebouw zijn aangetast. Hieruit volgt dat geen sprake is van een verandering in het gebouw waardoor de hechtheid van het gebouw in gevaar is gebracht of waardoor de constructie ervan is gewijzigd.
4.18.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van wijziging van het architectonisch uiterlijk als bedoeld in artikel 7 SR overweegt de rechtbank als volgt.
4.19.
Bij de uitleg van een splitsingsreglement komt het aan op de in dat reglement tot uitdrukking gebrachte bedoeling van degenen die tot vaststelling van het splitsingsreglement zijn overgegaan, welke bedoeling moet worden afgeleid uit de daarin gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud daarvan (HR 10 juli 2020, NJ 2020/295).
4.20.
In dit verband stelt de rechtbank vast dat het woord “architectonisch” volgens Van Dale (Groot woordenboek van de Nederlandse taal) betekent “op de bouwkunst betrekking hebbend, uit het oogpunt daarvan beschouwd”. Omdat het SR geen aanwijzing voor het tegendeel bevat, moet worden aangenomen dat degenen die tot splitsing zijn overgegaan bij het gebruik van het begrip “architectonisch uiterlijk” in het SR deze objectieve, taalkundige betekenis voor ogen hebben gehad. Naar objectieve maatstaven in het licht van de hele inhoud van het reglement van splitsing dient de term “architectonisch uiterlijk” derhalve aldus te worden uitgelegd. De vraag die moet worden beantwoord is dus of het uiterlijk van het gebouw, beschouwd uit het oogpunt van bouwkunst, is gewijzigd.
4.21.
Bij de beantwoording van die vraag zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang:
  • het gebouw ligt in de wijk Blijdorp/Bergpolder, die de status van beschermd stadsgezicht heeft;
  • de commissie voor welstand heeft geadviseerd dat het door [gedaagde] voorgelegde verbouwingsplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand;
  • in het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning heeft het college overwogen dat “vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar bestaat tegen het voorgestelde terras met trap”;
  • uit de overgelegde foto’s blijkt dat het deurkozijn is geplaatst op dezelfde plaats als het oorspronkelijke raamkozijn, dat het deurkozijn wat betreft breedte niet afwijkt van het oorspronkelijke raamkozijn en van de naastgelegen raamkozijnen, en dat de bovenkant van het deurkozijn zich op dezelfde hoogte bevindt als de bovenkant van het oorspronkelijke raamkozijn en de naastgelegen raamkozijnen, zodat de oorspronkelijke symmetrie van het gebouw zoveel mogelijk is gehandhaafd.
4.22.
Voorts is niet betwist dat het kozijn en de deur in dezelfde kleur en een nagenoeg gelijk profiel zijn uitgevoerd als het naastgelegen raam en dat die kleur en dat profiel kenmerkend zijn voor de straat en de wijk waarin het gebouw is gelegen, dat de deur past binnen het straatbeeld en het uiterlijk van het gebouw, en dat van een andere bouwstijl dan de oorspronkelijke bouwstijl geen sprake is.
4.23.
Ten aanzien van de trap blijkt uit de overgelegde foto’s dat de verticale delen bestaan uit dunne spijlen van zwart staal. De trap voldoet volgens de commissie voor welstand, evenals de deur, aan de redelijke eisen van welstand en is volgens het college, blijkens de motivering van de vergunning, goed ingepast in de tuin en vanaf het openbare gebied niet zichtbaar.
4.24.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het uiterlijk van het gebouw, beschouwd uit het oogpunt van bouwkunst, door de plaatsing van de deur en de trap niet is gewijzigd. [gedaagde] heeft dus geen verandering in het gebouw aangebracht waardoor het architectonisch uiterlijk is gewijzigd als bedoeld in artikel 7 SR. Evenmin is sprake van een inbreuk op de uniformiteit van het gebouw, zoals door de VvE betoogd. Dit betekent dat [gedaagde] niet heeft gehandeld in strijd met artikel 7 SR.
Strijd met artikel 5:108 lid 1 BW?
4.25.
De VvE heeft ter zitting gesteld dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met artikel 5:108 lid 1 BW maar heeft die stelling niet nader onderbouwd. De rechtbank zal deze stelling daarom als onvoldoende gemotiveerd passeren.
Inbreuk op het eigendomsrecht van de VvE?
4.26.
De VvE heeft gesteld dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op het eigendomsrecht van de VvE door uitdrukkelijk buiten de rechten die hij als eigenaar van het appartementsrecht heeft, te treden. De VvE miskent hierbij dat toestemming van de gelaedeerde tot een bepaalde gedraging de eventuele onrechtmatigheid daarvan opheft. Het betreft hier een uit het ongeschreven recht voortvloeiende rechtvaardigingsgrond. (zie Groene Serie Onrechtmatige daad, art. 6:162 BW, aantekening 7.3.2.1). Hetzelfde heeft te gelden in een situatie als de onderhavige, waarin degenen die tot splitsing zijn overgegaan hebben bepaald dat uitsluitend voor bepaalde verbouwingen toestemming van de ALV nodig is. Naleving van die bepalingen heft de onrechtmatigheid van een verbouwing op. De rechtbank heeft in het voorgaande vastgesteld dat [gedaagde] niet in strijd heeft gehandeld met de door de VvE aangevoerde bepalingen in het SR en het HR. Dit betekent dat de gestelde inbreuk op het eigendomsrecht van de VvE niet als onrechtmatige daad kan worden aangemerkt.
Slotsom
4.27.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van onrechtmatig handelen door [gedaagde] zodat de daarop gebaseerde vordering wordt afgewezen.
De VvE zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 304,00
- salaris advocaat
904,00(2 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.208,00

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt eiseres in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op € 1.208,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt eiseres in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat eiseres niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van 14 dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 21 oktober 2020.
1573/3310