ECLI:NL:RBROT:2020:9580

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
C/10/581408 / HA ZA 19-813
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de verdeling van de gemeenschap van voormalige geregistreerde partners met betrekking tot de echtelijke woning en gemeenschapsschulden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen twee voormalige geregistreerde partners over de verdeling van hun gemeenschap van goederen. De familiekamer had eerder beslist dat de echtelijke woning verkocht moest worden als de vrouw deze niet tijdig op haar naam kon zetten. De rechtbank oordeelt dat de gemeenschapsschulden niet enkel aan de man kunnen worden toegerekend, maar dat de vrouw een regresrecht op de man heeft. De vrouw heeft verzocht om de woning op haar naam te zetten, maar de rechtbank concludeert dat zij niet in staat is om de benodigde financiering te regelen. De rechtbank legt een stappenplan op voor de verkoop van de woning en bepaalt dat de man zijn verzoek tot vervangende toestemming voor de verkoop van de woning heeft ingetrokken. De rechtbank wijst de vorderingen van de vrouw af, omdat de familiekamer al had beslist over de verdeling van de gemeenschap en de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij meer dan haar aandeel van de gemeenschappelijke belastingschuld heeft gedragen. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/581408 / HA ZA 19-813
Vonnis van 21 oktober 2020
in de zaak van
[eiseres in conventie / verweerster in reconventie],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.P.M. Castelein te Dordrecht,
tegen
[gedaagde in conventie / eiser in reconventie],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E. Hartog te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie,
  • de conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie,
  • de akte overleggen de stukken van de vrouw,
  • de conclusie van dupliek in reconventie,
- de (overigens) overgelegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn voormalige geregistreerd partners. Het partnerschap is aangegaan in gemeenschap van goederen.
2.2.
De familiekamer van de rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 12 april 2019 de ontbinding van dit partnerschap uitgesproken. Deze ontbinding is in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht ingeschreven op 15 augustus 2019. In deze beschikking is mede beslist over de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande partnerschapsgemeenschap.
2.3.
In de beschikking staat dat als peildatum heeft te gelden:
- voor de
omvangvan de gemeenschap: 21 maart 2018 (datum indien verzoekschrift tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap);
- voor de
waardevan de goederen van de gemeenschap: het moment van feitelijke verdeling, tenzij partijen anders zijn overeengekomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard;
en voorts :
“2.9.6. Volgens partijen dan wel één van hen bestaat de gemeenschap op de peildatum uit de volgende bestanddelen:
a. de echtelijke woning te ( [postcode] ) [plaats] , [adres] ;
b. de aan de echtelijke woning verbonden hypothecaire geldlening;
c. de inboedelgoederen;
d. de waarde van de auto van het merk [auto 1] , kenteken [kentekennummer 1] ;
e. de waarde van de auto van het merk [auto 2] , kenteken [kentekennummer 2] ;
f. het saldo van de bankrekening bij ABN AMRO Bank met rekeningnummer
[bankrekeningnummer 1] , ten name gesteld van partijen;
g. het saldo van de bankrekening bij ABN AMRO Bank met rekeningnummer
[bankrekeningnummer 2] , ten name gesteld van partijen;
h. het saldo van de bankrekening bij ABN AMRO Bank met rekeningnummer
[bankrekeningnummer 3] , ten name gesteld van partijen;
i. het saldo van de bankrekening bij Rabobank met rekeningnummer
[bankrekeningnummer 4] , ten name gesteld van de man;
j. het saldo van de bankrekening bij Rabobank, waarvan het rekeningnummer eindigt op 122, ten name gesteld van de vrouw;
k. de activa en passiva, behorende bij de eenmanszaak van de vrouw;
l. de schuld dan wel teruggave uit hoofde van de inkomstenbelasting 2017;
m. de schuld uit hoofde van de inkomstenbelasting 2018;
n. de schuld uit hoofde van de bijdrage ZVW 2017.
Ad a. en b.
2.9.7.
De vrouw wenst de woning toegedeeld te krijgen, waartegen de man op zich geen bezwaren heeft geuit. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning, zodat de rechtbank van oordeel is dat de woning (opnieuw) dient te worden getaxeerd. Het taxatierapport uit 2017 is zodanig gedateerd dat dit geen reëel uitgangspunt vormt voor de waarde van de woning. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat makelaar Stad en Land de woning bindend zal taxeren. De vrouw krijgt vervolgens twee maanden vanaf de datum van het taxatierapport de gelegenheid de benodigde financiering te regelen voor toedeling van de woning aan haar.
De vrouw dient de hypotheekschuld ten tijde van de toedeling van de woning aan haar voor haar rekening te nemen. Voor zover de hypotheekschuld per die datum lager is dan de taxatiewaarde van de woning is sprake van een overwaarde, waarvan de vrouw de helft aan de man dient te voldoen. Voor zover de hypotheekschuld per die datum hoger is dan de taxatiewaarde is sprake van een onderwaarde, die beide partijen ieder voor de helft dienen te dragen.
Binnen drie maanden na de datum van het taxatierapport dient de woning aan de vrouw te worden toegedeeld en indien dit niet haalbaar blijkt en partijen hierover geen nadere afspraken kunnen maken dient de woning te worden verkocht.
Ter zitting is gebleken dat partijen er niet in zullen slagen het verkooptraject in onderling overleg te regelen, zodat de rechtbank een stappenplan zal formuleren.
De rechtbank bepaalt dat een en ander geschiedt op de volgende wijze.
Binnen twee weken nadat duidelijk is dat de vrouw toedeling van de woning aan haar niet kan financieren of binnen twee weken nadat de termijn is verstreken om de woning aan de vrouw toegedeeld te krijgen, selecteert de vrouw drie NVM-makelaarskantoren en stuurt deze selectie naar de man. Na ontvangst daarvan kiest de man binnen één week uit die selectie de verkopende makelaar. Daarna verrichten partijen zo spoedig mogelijk de volgende handelingen:
- invullen en ondertekenen van door de makelaar geleverde formulieren ten behoeve van de opdracht tot verkoop,
- aanleveren van door de makelaar verzochte documenten;
- betaling van hun deel van de aanbetaling aan de makelaar, binnen de gestelde betalingstermijn van de makelaar,
- leveren van een set sleutels aan de makelaar, binnen de door de makelaar gestelde termijn,
- meewerken aan het bepalen van de verkoopprijs of de vraag- en laatprijs, binnen de door de makelaar gestelde termijn,
- meewerken aan geplande bezichtigingen,
- zorgen dat huis en tuin verzorgd ogen voor iedere bezichtiging,
- alle andere handelingen die noodzakelijk zijn voor de verkoop en oplevering van de woning, waartoe zowel door de makelaar als in een later stadium door de notaris verzocht wordt, binnen de door hen gestelde termijnen,
- het tekenen van de koopovereenkomst,
- het meewerken aan de levering van de echtelijke woning via de notaris, waaronder het tekenen van de transportakte of een volmacht binnen de door de notaris gestelde termijn.
Bij dit alles geldt nog het volgende:
- voor het geval partijen niet in onderling overleg tot overeenstemming komen over de te hanteren verkoopprijs en of de vraag- en laatprijs, zal de makelaar deze bindend vaststellen, alsmede een eventuele wijziging van de te hanteren vraag- en laatprijs in geval verkoop uitblijft,
- in het geval de makelaar de verkoopprijs en/of vraag- en laatprijs bindend heeft vastgesteld, hanteren partijen deze bij de verkoop van de echtelijke woning aan een derde,
- partijen dragen de aan de verkoop verbonden kosten ieder bij helfte,
- als de makelaar de opdracht tot verkoop van de echtelijke woning teruggeeft wegens gebrek aan medewerking van de zijde van een van partijen, voldoet de niet-meewerkende partij de kosten die de makelaar in rekening brengt. Dit geldt ook voor schade en of extra onkosten veroorzaakt door het niet-meewerken van een partij bij de afwikkeling bij de notaris en door het niet correct opleveren van het huis aan kopers,
- met de verkoopopbrengst van de woning en de opbrengst van de polissen die zijn gekoppeld aan de hypothecaire lening wordt de hypothecaire lening afgelost. Als na aflossing een hypothecaire schuld resteert, dragen partijen deze gelijkelijk. Als na aflossing een overwaarde resteert, verdelen partijen deze gelijkelijk.
De man heeft zijn verzoek tot vervangende toestemming ten aanzien van de verkoop van de woning ingetrokken, zodat dit zal worden afgewezen.
Ad c.
2.9.8.
Partijen maken over en weer aanspraak op inboedelgoederen die de ander onder zich zou hebben. Zij ontkennen over en weer de door ieder van hen geclaimde goederen onder zich te hebben.
Omdat partijen hun stellingen onvoldoende hebben onderbouwd en vast staat dat iedere partij een bepaald gedeelte van de inboedelgoederen heeft behouden, zal de rechtbank aan iedere partij toedelen wat hij of zij aan inboedelgoederen onder zich heeft, zonder verdere verrekening.
Ad d. en e.
2.9.9.
Tussen partijen staat vast dat de auto’s voor de peildatum ten name van de moeder van de vrouw zijn gesteld. Volgens de man heeft de vrouw hiermee de auto’s aan de gemeenschap onttrokken. De vrouw voert aan dat dit alles in onderling overleg is gebeurd, hetgeen de man betwist.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de man als een beroep op artikel 1:164 BW; benadeling van de gemeenschap in verbinding met artikel 1:80b BW en artikel 1:80e lid 1 BW op grond waarvan de bepalingen voor echtgenoten van overeenkomstige toepassing zijn op geregistreerd partners. Dit artikel bepaalt dat indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór – onder meer – rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW zonder de vereiste toestemming heeft verricht, hij gehouden is de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden. Gelet op de betwisting van de man, heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd dat één van de auto’s is overgedragen ter voldoening van een schuld die de man bij de ouders van de vrouw zou hebben gehad. De rechtbank gaat er daarom van uit dat met het op naam van haar moeder zetten van de auto’s, de vrouw de auto’s aan haar moeder heeft geschonken. Op grond van artikel 1:88 lid 1 sub b BW heeft een echtgenoot toestemming nodig van de andere echtgenoot voor het doen van giften, met uitzondering van de gebruikelijke, niet bovenmatige. De man heeft betwist dat de auto’s aan de ouders van de vrouw zijn overgedragen na onderling overleg tussen partijen en de vrouw heeft haar standpunt niet nader onderbouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vrouw de auto’s zonder de daartoe vereiste toestemming van de man aan haar ouders heeft geschonken, zodat zij de aan de gemeenschap aangerichte schade dient te vergoeden.
De [auto 2] is op 28 november 2017 gekocht voor een bedrag van € 20.345,-, zo stelt de man. Uit de overgelegde stukken blijkt echter dat voor de auto zelf een bedrag betaald is van
€ 19.950,- en dat verder nog wat kosten in rekening zijn gebracht, waarna het totaal verschuldigde bedrag € 20.345,- was. De rechtbank is van oordeel dat uitgegaan moet worden van € 19.950,-, aangezien dit bedrag voor de auto is betaald. Gelet op de zeer korte periode waarna de auto vervolgens door de vrouw aan haar ouders is overgedragen (enkele weken), acht de rechtbank het redelijk de waarde van de auto op dit bedrag te stellen.
Met betrekking tot de [auto 1] stelt de rechtbank de waarde op € 3.750,-, aangezien dit bedrag blijkt uit het door de vrouw overgelegde taxatierapport. De man heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld waarom niet van dit rapport uitgegaan zou kunnen worden. De door de man overgelegde e-mail, op grond waarvan de man uitgaat van een waarde van € 6.500,-, heeft betrekking op de inruilwaarde van de auto en de wijze waarop tot dit bedrag is gekomen is niet onderbouwd. Hetgeen hiervoor is overwogen heeft tot gevolg dat de vrouw gehouden is een bedrag van € 23.700,- aan de gemeenschap dient te vergoeden. Per saldo betekent dit dat de vrouw nog een bedrag van € 11.850,- aan de man dient te voldoen.
Ad f. tot en met j.
2.9.10.
Partijen zijn het erover eens dat de saldi op de peildatum, te weten 21 maart 2018, bij helfte verdeeld worden. Ieder van partijen zet de bankrekening op zijn of haar naam voort. De bankrekeningen die op naam van beide partijen gesteld zijn, zullen worden opgeheven.
Ten aanzien van de zakelijke bankrekening van de man zal hierna een oordeel worden gegeven. De rechtbank ziet in het standpunt van de man geen aanleiding de peildatum op een andere dan de datum van indiening van het verzoek te stellen.
De rechtbank is uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting niet duidelijk geworden of de door de man genoemde bankrekening van de vrouw bij Rabobank, eindigend op 122, tot de gemeenschap behoort. Voor zover deze bankrekening op de peildatum bestond, dient het saldo van deze bankrekening op de peildatum bij helfte gedeeld te worden. De vrouw dient de helft van het betreffende saldo aan de man te betalen en de vrouw zal de bankrekening voortzetten.
Ad k.
2.9.11.
De man stelt dat de waarde van de onderneming dient te worden bepaald en maakt aanspraak op de helft van deze waarde. Ter zitting is gebleken dat de vrouw een aantal fotolenzen heeft, dan wel had, en dat deze, alsmede nog een aantal andere materialen die bedoeld zijn voor het maken van foto’s, op de inboedellijst van de man vermeld staan.
Hiervoor is onder rechtsoverweging 2.9.8. een oordeel gegeven over de inboedelgoederen, waaronder dus ook de aan de fotoactiviteiten van de vrouw verbonden goederen. Gesteld noch gebleken is dat er nog overige activa zijn of dat er passiva zijn die aan de onderneming verbonden zijn. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat met de verdeling van de inboedel ook de activa behorende bij de onderneming van de vrouw verdeeld zijn. Het verzoek van de man zal worden afgewezen.
Ad l.
2.9.12.
Aangezien een eventuele teruggave dan wel schuld uit hoofde van de inkomstenbelasting 2017 betrekking heeft op een periode waarin de gemeenschap tussen partijen nog bestond, dienen partijen de teruggave bij helfte te verdelen en de schuld ieder bij helfte te dragen.
Ad m.
2.9.13.
Voor zover een teruggave of een aanslag betrekking heeft op de periode tot de peildatum (21 maart 2018) dienen partijen deze bij helfte te delen, dan wel te dragen. De rechtbank beschikt over onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen wie welk bedrag verschuldigd is aan wie.
Ad n.
2.9.14.
Aangezien de aanslag ZVW betrekking heeft op het jaar 2017, te weten vóórdat de gemeenschap ontbonden is, dienen partijen deze schuld ieder bij helfte te dragen.
2.9.15.
De wijze van verdeling van de gemeenschap zal gelast worden zoals hiervoor onder de rechtsoverwegingen 2.9.4. tot en met 2.9.14 is weergegeven.
Verrekening
2.9.16.
De man stelt dat de vrouw opnames heeft gedaan van de zakelijke bankrekening (hiervoor onder g. genoemd) van de man en dat de vrouw deze bedragen dient terug te boeken op de bankrekening van de man. Het betreft de volgende bedragen:
- € 984,- op 9 januari 2018;
- € 6.615,- op 3 april 2018;
- € 1.116,- op 8 november 2018.
Tevens heeft de vrouw kort voor de aanvang van de procedure een bedrag van € 1.000,- overgemaakt op haar privébankrekening.
2.9.17.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. De vrouw betwist dat zij bedragen heeft weggesluisd. De vrouw heeft bedragen opgenomen, omdat de man vanaf april 2018 geen enkele bijdrage meer voldeed in de woonlasten.
2.9.18.
Met betrekking tot de opname die is gedaan vóór de peildatum (21 maart 2018) is de rechtbank van oordeel dat er geen grondslag bestaat op grond waarvan de vrouw die aan de man moet voldoen. De saldi op de bankrekeningen worden immers per de peildatum bij helfte tussen partijen verdeeld en ten tijde van die opname was de gemeenschap nog niet ontbonden. Voor het oordeel dat de vrouw de gemeenschap zou hebben benadeeld, heeft de man onvoldoende gesteld.
Ten aanzien van de opnames die hebben plaatsgevonden ná de peildatum bestaat eveneens geen grondslag om deze alsnog aan de man te voldoen. Tijdens het geregistreerd partnerschap zijn partijen gehouden elkaar het nodige te verschaffen (artikel 1:81 in verbinding met artikel 1:80b BW). De man heeft niet betwist dat hij vanaf april 2018 geen enkele bijdrage meer heeft geleverd aan de woonlasten, terwijl hij wel voor de helft eigenaar van de woning was. Dat de vrouw die opnames heeft gebruikt om de woonlasten voor zover die voor rekening kwamen van de man, te betalen, heeft de man niet betwist. Daarbij heeft de rechtbank geen volledig inzicht in de financiële huishoudingen van partijen van ná de peildatum, zodat op basis daarvan ook niet kan worden vastgesteld of de één meer heeft voldaan dan de ander hetgeen wellicht nog tot enige verrekening aanleiding zou kunnen geven. Het verzoek van de man zal worden afgewezen.
Stornering automatische incasso’s
2.9.19.
De man heeft gesteld dat de vrouw automatische incasso’s heeft laten storneren, waardoor een betalingsachterstand is ontstaan. De man stelt deze schuld te hebben afgelost met zijn vakantiegeld en maakt aanspraak op de helft van dit bedrag.
2.9.20.
De man heeft nagelaten te stellen welk bedrag hij van de vrouw vordert. Dit heeft tot gevolg dat zijn verzoek onvoldoende concreet is, zodat dit zal worden afgewezen.
Lasten echtelijke woning
2.9.21.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man gehouden is de helft van de lasten van de echtelijke woning te voldoen totdat de woning op naam van de vrouw is gesteld, althans is verkocht.
2.9.22.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de vrouw onvoldoende concreet is. Zo is niet duidelijk welk bedrag de vrouw van de man wenst te ontvangen en op welke lasten haar verzoek ziet. Bovendien volgt reeds uit de wet dat indien sprake is van een gemeenschap de daaraan verbonden lasten door ieder bij helfte gedragen dienen te worden, zodat de vrouw ook geen belang heeft bij haar verzoek. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
2.10.
Overleggen stukken
2.10.1.
Beide partijen hebben gesteld dat de andere partij nog nadere stukken dient over te leggen. Voor zover partijen bedoeld hebben een verzoek te doen in het kader van artikel 843a Rv is de rechtbank van oordeel dat zij dit verzoek onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden hebben onderbouwd. Ook hebben partijen nagelaten een verzoek te doen als genoemd in artikel 22 Rv.”
2.4.
De familiekamer heeft vervolgens beslist:
“3.13 gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verdeling van de gemeenschap zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 2.9.4 tot en met 2.9.14;.”
2.5.
De vrouw woont thans, met een dochter, in de woning. De man woont elders.

3..De vorderingen in conventie en reconventie

3.1.
De vrouw vordert, samengevat:
overlegging van een bankafschrift waaruit het saldo op de Rabo bankrekening t.n.v. de man (eindigend op 236) op de omvangspeildatum blijkt;
veroordeling van de man tot betaling van € 11.537,63 (helft lasten gemeenschappelijke woning);
veroordeling van de man om de vrouw inzage te geven in de hem opgelegde belastingaanslagen en al zijn belastingschulden op de peildatum;
voormelde vorderingen op straffe van verbeurte van een dwangsom;
te bepalen dat aan de vrouw een termijn wordt gegund van drie maanden om de woning op haar naam te stellen;
te bepalen dat het beslag dat de man heeft laten leggen onder de werkgever van de vrouw onrechtmatig is (de rechtbank begrijpt, steeds, dat de vrouw een
verklaring voor rechtvordert);
te bepalen dat het door de man onder de ABN AMRO bank gelegde beslag onrechtmatig is;
te bepalen dat de man in strijd handelt met de zorgvuldigheid die hij in acht moet nemen tegenover de vrouw, met veroordeling van de man tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat;
veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2.
De vrouw heeft bij conclusie van repliek in conventie haar eis vermeerderd met een provisionele voorziening, strekkende tot veroordeling van de man:
- om “een deugdelijke aangifte inkomstenbelasting” in te dienen bij de belastingdienst en
- de door de man verschuldigde belasting aan de belastingdienst te voldoen, inclusief rente, kosten en boetes, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.3.
De man voert verweer in conventie. In reconventie vordert de man, samengevat:
veroordeling van de vrouw om medewerking te verlenen aan verkoop en levering van de woning aan een derde, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
veroordeling van de vrouw om aan de man een bedrag van € 2.526,50 te betalen als vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning in de periode tot heden, vermeerderd met € 126,32 voor elke maand daarna totdat de woning is verkocht.
veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.4.
De vrouw voert verweer in reconventie.
3.5.
De stellingen en weren zullen waar nodig in de beoordeling worden betrokken.

4..De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Onderhavige procedure is in hoofdzaak een executiegeschil over de verdeling van de partnerschapsgemeenschap. De familiekamer heeft al beslist over de wijze van verdeling van die gemeenschap. De rechtbank leidt uit de gedingstukken af dat tussen partijen aanmerkelijke animositeit bestaat.
4.2.
De man beroept zich op de beschikking van de familiekamer. De man wijst er - terecht - op dat de familiekamer al heeft beslist wat er met de gemeenschappelijke woning moet gebeuren zodat de vrouw daaromtrent niets anders mag vorderen in de onderhavige procedure. Gesteld noch gebleken is dat hoger beroep is aangetekend van de beschikking van de familiekamer. De beschikking van de familiekamer heeft daarom gezag van gewijsde. Dit betekent dat de beslissingen van de familiekamer niet meer (succesvol) ter discussie kunnen worden gesteld in de onderhavige procedure.
4.3.
Indien en voor zover de familiekamer over enig onderwerp met betrekking tot de verdeling van de gemeenschap nog niet heeft beslist, hanteert de rechtbank het volgende toetsingskader: als de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken kan de rechter de verdeling daarvan op de voet van art. 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631).
vordering 1 vrouw
4.4.
Standpunt vrouw: volgens de beslissing van de familiekamer moeten de saldi van de bankrekeningen op de peildatum bij helfte verrekend worden. Deze verrekening is nog niet geschied ten aanzien van de Rabo-bankrekening van de man eindigend op 236. De man moet inzage geven in het saldo.
4.5.
Standpunt man: de man legt als zijn productie 1 het door de vrouw verlangde bankafschrift over. Daaruit blijkt dat het saldo op de peildatum € 186,77 bedroeg. Een bedrag van € 150 mag niet in de verrekening wordt betrokken omdat dit geld één dag voor de peildatum op deze bankrekening was gestort en bestemd was voor de verzorging van zijn twee zoons uit een eerdere relatie
.
4.6.
De rechtbank zal de man veroordelen om aan de vrouw de helft te betalen van het voornoemde saldo. Dat saldo is, als niet of althans onvoldoende weersproken, € 186,77, zodat de helft is € 93,39. De € 150 wordt niet in mindering gebracht op het te verrekenen bedrag. De beslissing van de familiekamer, die zoals gezegd vaststaat, maakt daarvoor geen uitzondering (rov. 2.9.10).
vordering 2 vrouw
4.7.
De vrouw vordert betaling door de man van de helft van de eigenaarslasten van de gemeenschappelijke woning.
4.8.
De man voert verweer.
4.9.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen. De familiekamer heeft deze vordering afgewezen en deze beslissing is niet bestreden in hoger beroep. Zou de familiekamer niet al beslist hebben over deze kwestie, dan zou de vordering nog steeds zijn afgewezen. In beginsel dient de man, zoals de vrouw terecht betoogt, als mede-eigenaar de helft van de eigenaarslasten van de woning te dragen. Daar staat echter tegenover dat alleen de vrouw in de woning woont. De man mist dus het gebruik van een woning die mede aan hem in eigendom toebehoort. De man heeft om die reden recht op een gebruiksvergoeding, die hij ook vordert in reconventie. De rechtbank begroot de waarde van de gebruiksvergoeding op hetzelfde bedrag als de man verschuldigd is als bijdrage in de eigenaarslasten. Deze bedragen mogen met elkaar worden verrekend, zodat de vrouw per saldo niets heeft te vorderen.
Daarbij komt dat de beslissing van de familiekamer erop neerkomt dat de woning binnen een redelijke termijn op naam van de vrouw moest worden gezet en dat de woning anders verkocht moest worden aan een derde. De beslissing van de familiekamer dateert van 12 april 2019 en inmiddels is het circa anderhalf jaar later. In beginsel is dit een voldoende ruime termijn om de woning op eigen naam te stellen en anders te verkopen. De vrouw geeft zelf aan dat zij de woning niet op haar naam heeft kunnen stellen vanwege de gelegde beslagen, terwijl de schulden door de man niet worden betaald. De vrouw had hieruit de gevolgtrekking kunnen maken dat er bij haar onvoldoende financiële draagkracht is om zowel de schulden af te lossen als de woning op haar naam te zetten.
vordering 3 vrouw
4.10.
Standpunt vrouw: er zijn forse belastingschulden op naam van de man, waarvoor de belastingdienst (mede) verhaal zoekt op de vrouw. De belastingdienst heeft beslag gelegd op de woning voor een vordering van € 24.062,94. Vervolgens heeft de belastingdienst voor dezelfde schuld beslag gelegd onder de vrouw voor een vordering van € 11.850 (
toevoeging rechtbank: volgens de man is dit laatste beslag, van € 11.850, niet gelegd door de belastingdienst maar door hem zelf). Ten onrechte weigert de man inzage te geven in de omvang van zijn belastingschulden. De man moet veroordeeld worden tot het verschaffen van inzage in zijn belastingschulden.
4.11.
De man voert als verweer: de vrouw heeft geen belang. Alle gemeenschappelijke belastingschulden blijken al uit de beslagstukken. Voor zover de man bekend zijn er geen andere, de vrouw nog onbekende belastingschulden uit de periode tot aan de peildatum, 21 maart 2018, maar als die alsnog opduiken zegt de man toe om de vrouw direct te informeren.
4.12.
De rechtbank zal het gevorderde afwijzen. Er bestaan geen concrete aanwijzingen dat de vrouw nog iets mist aan informatie over de belastingschulden die dateren uit de periode tot 21 maart 2018. Het ligt ook niet zonder meer voor de hand dat het door de belastingdienst gelegde beslag op de woning niet betrekking heeft op
alleopenstaande gemeenschappelijke belastingschulden. De man kan niet worden veroordeeld tot overlegging van bescheiden die niet bestaan.
vordering 4 vrouw
4.13.
Dit betreft de dwangsom over de vorderingen 1 tot en met 3. Nu die vorderingen worden afgewezen, bestaat ook geen aanleiding een dwangsom op te leggen. Vordering 4 zal dus worden afgewezen.
vordering 5 vrouw
4.14.
De vrouw wenst een termijn van drie maanden te verkrijgen om de woning alsnog op haar naam te kunnen zetten. Deze vordering zal worden afgewezen. De familiekamer heeft beslist dat, als de vrouw niet tijdig de woning op haar naam zet, de woning verkocht moet worden. Die beslissing heeft gezag van gewijsde en kan dus niet worden teruggedraaid.
Overigens mag betwijfeld mag worden of de vrouw de financiering alsnog rond kan krijgen, gelet op:
- de uit dit vonnis blijkende schulden van partijen,
- het beslag van de belastingdienst op de woning,
- de stelling van de man dat de vrouw per 31 augustus 2019 ontslag heeft genomen nadat de man loonbeslag had gelegd onder haar werkgever,
- de plicht van de vrouw om de man uit te kopen voor de helft van de overwaarde als de woning naar de vrouw zou gaan. De vrouw begroot die overwaarde op circa € 72.000 (zonder mee te rekenen dat de overwaarde deels naar de belastingdienst zou gaan).
vordering 6 en 7 vrouw
4.15.
De vrouw stelt dat de beslagen die de man ten laste van haar heeft laten leggen onder haar werkgever en op een bankrekening onrechtmatig zijn.
4.16.
De man voert als verweer: de vrouw onderbouwt op geen enkele wijze haar vordering. Bovendien is het beslag niet onrechtmatig want de man heeft een vordering uit hoofde van verdeling van de auto’s en alle bijkomende kosten.
4.17.
De rechtbank zal deze vorderingen afwijzen. Degene die een geldvordering heeft op een ander is in beginsel gerechtigd om voor die geldvordering beslag te leggen. De man voert aan dat hij een vordering heeft op de vrouw. De vrouw maakt niet duidelijk waarom dat verweer onjuist zou kunnen zijn. Integendeel: de vrouw erkent in de dagvaarding zelf al dat de man wél een vordering op haar heeft, door te stellen dat “onder de vrouw executoriaal beslag is gelegd voor het bedrag dat zij aan de man moet betalen ingevolge de beschikking.”
vordering 8 vrouw
4.18.
Deze vordering zal, als niet of nauwelijks onderbouwd, worden afgewezen. Niet valt in te zien waarom de man in strijd handelt met zorgvuldigheid die hem in het maatschappelijk verkeer betaamt tegenover de vrouw, noch waarom de man op enige andere wijze onrechtmatig zou handelen tegenover de vrouw (als bedoeld in artikel 6:162 lid 2 BW).
voorlopige voorzieningen
4.19.
De vrouw vordert bij wijze van eisvermeerdering dat de man bij provisioneel vonnis wordt veroordeeld om:
- een deugdelijke aangifte inkomstenbelasting in te dienen en
- dat hij zijn belastingschulden moet voldoen aan de belastingdienst,
- op straffe van verbeurte van een boete (de rechtbank begrijpt: dwangsom).
4.20.
Deze twee vorderingen zullen worden afgewezen reeds omdat, zoals gezegd, de familiekamer al over deze kwestie heeft beslist, namelijk dat ieder van partijen een helft van de belastingschulden tot aan de peildatum moet dragen. Die beslissing kan in deze procedure niet meer worden aangetast. Daarom komt geen waarde toe aan de stelling van de vrouw (in de juistheid waarvan de rechtbank overigens niet treedt) dat de man in het verleden is behandeld voor een gokverslaving en dat hij geen verhaal biedt.
4.21.
Duidelijkheidshalve merkt de rechtbank het volgende op. Het probleem van de vrouw wordt in wezen veroorzaakt doordat zij in gemeenschap van goederen een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de man. De consequentie daarvan is dat zij door derden/ schuldeisers mede kan worden aangesproken voor voldoening van gemeenschapsschulden. Het verhaalsrecht van derden op de vrouw (welk recht overigens niet altijd onbeperkt is) kan niet door een vonnis in een procedure tegen de man ongedaan worden gemaakt. Wel was een debat mogelijk over de vraag wie van partijen in hun onderlinge verhouding welk deel van de schulden aan derden moest dragen. Het wettelijk uitgangspunt is daarbij dat gemeenschapsschulden als de onderhavige in de onderlinge verhouding bij helfte worden gedragen. Afwijking van dat uitgangspunt is soms (maar niet altijd) mogelijk. Nu echter de familiekamer al heeft beslist dat ieder de helft van de belastingschulden moet dragen, kan dat debat niet meer gevoerd worden.
Dit betekent niet dat de vrouw geheel met lege handen staat. Indien de vrouw meer dan haar aandeel (de helft) van een gemeenschappelijke belastingschuld heeft gedragen, heeft zij voor dit meerdere een regresvordering op de man (art. 6:12 lid 1 BW).
vordering 9 vrouw
4.22.
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen (voormalige geregistreerde partners) compenseren. Dit oordeel geldt ook voor de voorlopige voorzieningen.
in reconventie
4.23.
De rechtbank neemt haar oordelen in conventie hierover.
vordering a man
4.24.
De man vordert veroordeling van de vrouw om medewerking te verlenen aan verkoop van de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Deze vordering zal worden toegewezen. Het is de vrouw niet gelukt om de woning op haar naam te stellen en dan moet volgens de beslissing van de familiekamer de woning verkocht worden. Die beslissing staat zoals gezegd niet meer ter discussie. Een dwangsom komt inmiddels geraden voor. Deze zal wel worden beperkt en gematigd, op na te melden wijze.
vordering b man
4.25.
De man vordert een gebruiksvergoeding omdat thans alleen de vrouw, met uitsluiting van de man, gebruik maakt van de gemeenschappelijke woning. De rechtbank zal deze vordering afwijzen. De rechtbank herhaalt haar oordeel in conventie dat partijen elkaar per saldo niets verschuldigd zijn ter zake van de eigenaarslasten van de woning en de gebruiksvergoeding.
vordering c man
4.26.
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen (voormalige geregistreerde partners) compenseren.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 93,39,
5.2.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
veroordeelt de vrouw tot medewerking aan verkoop en levering van de woning zoals bepaald door de rechtbank te Rotterdam in overweging 2.9.7 van de beschikking van 12 april 2019 gewezen onder kenmerk
C/10/547186 / FA RK 18-2291 en C/10/ 557022/ FA RK 18-6636,binnen een week na betekening van het onderhavige vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 voor iedere werkdag (geen zaterdag of zondag) dat de vrouw daaraan geen medewerking verleent, met een maximum van € 25.000,
5.6.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2020. [1]

Voetnoten

1.[2517/638]