ECLI:NL:RBROT:2020:9548

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
C/10/582898 / HA ZA 19-896
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en aansprakelijkheid bij schade aan scheepslift tijdens tewaterlating

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Haas Rotterdam B.V. een vordering ingesteld tegen HDI-Gerling Verzekeringen N.V. en DUPI Underwriting Agencies B.V. naar aanleiding van een schadevoorval dat plaatsvond op 19 april 2018. Tijdens een poging tot tewaterlating van een sleepboot brak een staalkabel van de scheepslift door corrosie, wat leidde tot schade aan zowel de sleepboot als de scheepslift. De Haas had een aanbouwverzekering afgesloten, waarbij HDI-Gerling en Dutch Marine Insurance (thans DUPI) als verzekeraars optraden. De Haas vorderde onder andere schadevergoeding voor de kosten die voortvloeiden uit het schadevoorval, inclusief een bedrag van € 1.083.457,49 van DUPI en € 745.957,49 van HDI-Global. De rechtbank heeft de vorderingen van De Haas tegen HDI-Gerling op nihil gesteld en haar niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen tegen DUPI, omdat deze als gevolmachtigde had gehandeld en niet als risicodrager. De vorderingen tegen HDI-Global zijn afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de gevorderde schade niet onder de dekking van de verzekering viel. De Haas werd veroordeeld in de proceskosten van beide gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis van 14 oktober 2020
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/582898 / HA ZA 19-896 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE HAAS ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Maassluis,
eiseres,
advocaat mr. M.W. Renzen te Rotterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUPI UNDERWRITING AGENCIES B.V.(voorheen genaamd en handelend onder de naam Dutch Marine Insurance B.V.),
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. W.M. van Rossenberg te Rotterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/590047 / HA ZA 20-87 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE HAAS ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Maassluis,
eiseres,
advocaat mr. M.W. Renzen te Rotterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
HDI-GLOBAL SE,
gevestigd te Hannover, Duitsland,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. van Rossenberg te Rotterdam.
Partijen zullen hierna De Haas, HDI-Gerling, DUPI en HDI-Global genoemd worden.

1..De procedure in de zaak 19-896

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 september 2019, met producties 1 t/m 20;
  • de conclusie van antwoord van HDI-Gerling en DUPI, met producties 1 t/m 10;
  • de oproepingsbrieven van 11 december 2019 van de rechtbank waarbij een comparitie van partijen is bepaald op 7 april 2020;
  • de akte wijziging van eis en verzoek tot rolvoeging;
  • de brief van 23 maart 2020 van mr. Renzen, met als bijlagen producties 25 en 26;
  • de brieven van 24 maart 2020 van de rechtbank waarbij partijen zijn ingelicht dat de geplande comparitie geen doorgang kan vinden vanwege de Corona-problematiek en de zaak naar de rol zal worden verwezen voor re- en dupliek;
  • de conclusie van repliek, met producties 27 t/m 30;
  • de conclusie van dupliek, met producties 11 en 12.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De procedure in de zaak 20-87

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 januari 2020, met producties 1 t/m 24;
  • de conclusie van antwoord van HDI-Global, met producties 1 t/m 8;
  • de oproepingsbrieven van 11 maart 2020 van de rechtbank waarbij een comparitie van partijen is bepaald op 7 april 2020;
  • de brief van 23 maart 2020 van mr. Renzen, met als bijlagen producties 25 en 26;
  • de brieven van 24 maart 2020 van de rechtbank waarbij partijen zijn ingelicht dat de geplande comparitie geen doorgang kan vinden vanwege de Corona-problematiek en de zaak naar de rol zal worden verwezen voor re- en dupliek;
  • de conclusie van repliek, met producties 27 t/m 30.
2.2.
Op de rol van 3 juni 2020 is akte niet dienen verleend aan de zijde van HDI-Global ten aanzien van de conclusie van dupliek.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3..De feiten

3.1.
De Haas drijft een scheepswerf. Daartoe heeft De Haas in 2016 van het Havenbedrijf Rotterdam N.V. (HbR) de werf met scheepslift gehuurd op het terrein waar voorheen de Rotterdamsche Droogdok Maatschappij (RDM) was gevestigd.
3.2.
De scheepslift, een zogenaamde ‘Syncrolift’, bestaat uit een platform van circa zeventig meter lang en vijftien meter breed en is opgebouwd uit twaalf zinkbare pontons met een open constructie aan de onderzijde, die door middel van hydraulische staalkabels/lieren uit het water kan worden gehesen.
3.3.
Op enig moment heeft De Haas de scheepslift voorzien van TTS-steunen. De TTS-steunen vormen de dokstoelen (in het Engels
Multi Vessel Docking System, MVDS) waarop een schip rust als het schip gedokt is c.q. droog staat.
3.4.
De Haas heeft ten behoeve van haar werkzaamheden op de werf een zogenoemde aanbouwverzekering gesloten (hierna ook genoemd: verzekeringsovereenkomst). Op het op 31 oktober 2016 ten behoeve van de verzekeringsovereenkomst afgegeven polisblad staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
Met ingang van 8 juni 2016 is verzekerd als volgt.
(…)
Verzekerd interest schepen (incluis eventuele inboedel en/of lading), motoren, machinerieën, modellen, constructiewerk mallen en/of andere objecten, gene uitgezonderd, inclusief de daarvoor bestemde materialen
(…)
Premiegegevens omzet € 3.000.000,00
Premie 0,425% per jaar over de omzet, excluis kosten en assurantiebelasting
(…)
(1) 50% HDI-Gerling Verzekeringen N.V.
(2) 50% Dutch Marine Insurance
----------
100%”
3.5.
Op het bij de polis behorende handtekeningenblad staat bij de handtekening van Dutch Marine Insurance B.V. (thans genaamd DUPI) vermeld “
on behalf of security as confirmed”.
3.6.
Schouten Zekerheid Makelaars in Assurantiën B.V. (Schouten) is als assurantiemakelaar betrokken geweest bij het afsluiten van de verzekeringsovereenkomst.
3.7.
Blijkens het aanhangsel no. 1 van 28 december 2016 is per 1 januari 2017 niet langer HDI-Gerling maar HDI-Global voor 50% van het verzekerde belang als verzekeraar op de verzekeringsovereenkomst betrokken.
3.8.
Op de verzekeringsovereenkomst zijn onder meer de voorwaarden als neergelegd in de Nederlandse Standaardclausules voor Aanbouwrisico’s 1995 (verzekeringsvoorwaarden) van toepassing. Deze voorwaarden luiden, voor zover van belang, als volgt:
2 OMVANG VAN DE VERZEKERING
(…)
2.1.1
De verzekerde zaak is gedekt gedurende aanbouw, verbouw of reparatie
(…)
4 VERZEKERDE GEVAREN
4.1.1
Met inachtneming van de hierin overeengekomen voorwaarden, condities en uitsluitingen geschiedt deze verzekering tegen alle verlies van of schade aan de verzekerde zaak, voorzover veroorzaakt en ontdekt gedurende de looptijd van deze verzekering, inclusief de kosten van reparatie, vervanging of vernieuwing van enig gebrekkig onderdeel, dat uitsluitend wordt afgekeurd omdat daarin gedurende de looptijd van deze verzekering een verborgen gebrek is ontdekt. In geen geval zal onder deze verzekering vergoeding worden verleend voor de kosten van vervanging van ondeugdelijk laswerk.
4.1.2
In geen geval zal onder deze verzekering vergoeding worden verleend voor verlies van of schade aan verf, coating of grondlaag, voorzover dat is toe te schrijven aan een gebrek of de aard daarvan en/of aan het onjuist of onzorgvuldig op- en/of aanbrengen, behandelen, verwerken, voor- of nabehandelen daarvan en/of aan onvoldoende hechting, slijtage, corrosie of enige inwerking van agressieve stoffen, en/of veroorzaakt door of voortvloeiend uit fouten in en/of de aard en/of oppervlaktebehandeling van de materialen waarop de verf, coating of grondlaag wordt aangebracht.
4.2
Bij het mislukken van de tewaterlating zijn alle verdere kosten, die zijn gemaakt om de tewaterlating te voltooien, voor rekening van de verzekeraars, inclusief alle uitgaven, kosten en dergelijke, die daarmee verband houden en/of direct of indirect daaruit voortvloeien, inclusief alle uitgaven in verband met vastlopen of met enig ander mislukken van of ongeval bij de tewaterlating of met het opnieuw stellen van de helling en met reparatie van schade aan hellingen en/of terrein en/of aan enige andere zaak of materialen, toebehorend aan de verzekerden of aan anderen op de werf of elders, als gevolg van enig ongeval bij de tewaterlating of anderszins.
(…)
9 ONGEREPAREERDE SCHADE
9.1
Met betrekking tot vorderingen voor ongerepareerde schade zal de basis van schadevergoeding de redelijke uit die ongerepareerde schade voortvloeiende vermindering van de marktwaarde van het schip zijn op het tijdstip dat deze verzekering eindigt, doch nimmer meer dan de redelijke reparatiekosten.”
3.9.
Op 19 april 2018 is bij (een poging tot) de tewaterlating van de sleepboot [naam vaartuig] een staalkabel van de scheepslift gebroken als gevolg van corrosie, waardoor de scheepslift desintegreerde (schadevoorval). Als gevolg daarvan is schade ontstaan aan de sleepboot, alsmede aan de scheepslift, werf en de dokstoelen.
3.10.
De Haas is door HbR aansprakelijk gesteld voor de schade aan de scheepslift die zij heeft geleden in verband met het ongeval.
3.11.
Schouten heeft namens De Haas melding gedaan van het schadevoorval bij HDI-Gerling en DUPI en hen verzocht om tot uitkering onder de verzekeringsovereenkomst over te gaan.
3.12.
HDI-Global heeft een voorschot van in totaal EUR 337.500,- betaald aan De Haas.

4..Het geschil

in de zaak 19-896

4.1.
De Haas vordert – na wijziging van eis, samengevat en zakelijk weergegeven – om bij vonnis, waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. DUPI te veroordelen om aan De Haas te betalen een bedrag van € 1.083.457,49 ten titel van hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
II. DUPI te veroordelen om aan de Haas te betalen een bedrag van € 343.486,00, zijnde de helft van de schade die door het schadevoorval is veroorzaakt aan de werf in eigendom van HbR, althans te verklaren voor recht dat DUPI gehouden is om onder de polis de schade die HbR heeft geleden te vergoeden en daarvoor De Haas te vrijwaren, indien en voor zover De Haas door HbR in rechte wordt betrokken en wordt veroordeeld tot betaling van die schade;
subsidiair
III. te verklaren voor recht dat DUPI voor 50% gehouden is tot het vergoeden van de schade die De Haas heeft geleden aan de TTS-steunen ten gevolge van het schadevoorval, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
meer subsidiair
IV. te verklaren voor recht dat DUPI gehouden is tot het vergoeden van de helft van de redelijkheid te maken reparatiekosten die De Haas bij reparatie van de TTS-steunen zal maken, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
primair, subsidiair en meer subsidiair
V. DUPI te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad
€ 6.775,00;
VI. DUPI te veroordelen in de kosten van deze procedure.
in de zaak 20-87
4.2.
De Haas vordert – samengevat en zakelijk weergegeven – bij vonnis, waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. HDI-Global te veroordelen om aan De Haas te betalen een bedrag van
€ 745.957,49 ten titel van hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
II. HDI-Global te veroordelen om aan de Haas te betalen een bedrag van € 343.486,00, zijnde de helft van de schade die door het schadevoorval is veroorzaakt aan de werf in eigendom van HbR, althans te verklaren voor recht dat HDI-Global gehouden is om onder de polis de schade die HbR heeft geleden te vergoeden en daarvoor De Haas te vrijwaren, indien en voor zover De Haas door HbR in rechte wordt betrokken en wordt veroordeeld tot betaling van die schade;
subsidiair
III. te verklaren voor recht dat HDI-Global gehouden is tot het vergoeden van de helft van de schade die De Haas heeft geleden aan de TTS-steunen ten gevolge van het schadevoorval, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
meer subsidiair
IV. te verklaren voor recht dat HDI-Global gehouden is tot het vergoeden van de helft van de in redelijkheid te maken reparatiekosten die De Haas bij reparatie van de TTS-steunen zal maken, nader op te maken bij staat en de te vereffenen volgens de wet;
primair, subsidiair en meer subsidiair
V. HDI-Global te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad € 6.775,00;
VI. HDI-Global te veroordelen in de kosten van deze procedure.
in de zaken 19-896 en 20-87
4.3.
De (hoofd)vorderingen zijn gebaseerd op nakoming van de verzekeringsovereenkomst en bestaan uit betaling van de schade die De Haas heeft geleden als gevolg van het schadevoorval.
De gevorderde schade sub I betreft (per verzekeraar de helft van de) schade aan de dokstoelen en de bergingskosten. Het verschil in het gevorderd schadebedrag per verzekeraar wordt verklaard door de omstandigheid dat HDI-Global een voorschot op de schade aan De Haas heeft betaald dat in mindering is gebracht op het gevorderde bedrag. De gevorderde schade sub II betreft (per verzekeraar de helft van de) schade die door het schadevoorval is veroorzaakt aan de werf die in eigendom toebehoort aan HbR en voor welke schade De Haas door HbR aansprakelijk wordt gehouden.
4.4.
HDI-Gerling, HDI-Global en DUPI voeren verweer, dat strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van De Haas in haar vorderingen, althans afwijzing daarvan, met veroordeling van De Haas, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van deze procedures.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling

in de zaak 19-896
Eiswijziging
5.1.
Bij akte heeft De Haas haar eis gewijzigd, in dier voege dat zij waar het betreft de vorderingen gericht tegen HDI-Gerling deze tot nihil vermindert en dat zij waar het betreft de vorderingen gericht tegen DUPI deze als volgt vermeerdert. De Haas vordert primair (ook) betaling van DUPI van de voor rekening van De Haas komende kosten in verband met de (eventuele) claim van HbR inzake schade aan de werf en meer subsidiair (ook) een verklaring voor recht dat DUPI gehouden is tot het vergoeden van de helft van de in redelijkheid te maken reparatiekosten die De Haas bij reparatie van de dokstoelen zal maken, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
5.2.
Tegen de wijziging van eis als zodanig is geen bezwaar gemaakt. Nu de eiswijziging naar het (ambtshalve) oordeel van de rechtbank evenmin in strijd moet worden geacht met de eisen van een goede procesorde, zal op de gewijzigde eis recht worden gedaan.
positie gedaagde 1: HDI-Gerling
5.3.
Vast staat dat HDI-Gerling niet (langer) een op de polis betrokken verzekeraar is die (een deel van) het risico draagt. Om die reden heeft De Haas bij akte dan ook haar eis gewijzigd en de vorderingen gericht tegen HDI-Gerling tot nihil verminderd. Het in deze procedure resterende geschil waar het HDI-Gerling betreft, bestaat dan ook nog enkel uit de door HDI-Geerling gevorderde veroordeling van De Haas in de proceskosten. Over deze kosten wordt hierna onder 5.11 een beslissing genomen.
positie gedaagde 2: DUPI
5.4.
DUPI voert aan dat zij ten onrechte is gedagvaard, daartoe stellende dat zij bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst slechts is opgetreden als gevolmachtigde en niet als risicodrager op de polis. DUPI verwijst daarbij naar haar rechtsvorm (een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid kan geen verzekeraar zijn, aldus DUPI), het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel dat als productie 2 bij dagvaarding is overgelegd (en waaruit volgt dat DUPI een assurantietussenpersoon is) en het bij de polis behorende handtekeningenblad dat als productie 4 bij dagvaarding is overgelegd (zie onder r.o. 3.5).
5.5.
De Haas betwist niet dat DUPI geen verzekeringsmaatschappij is. Zij stelt zich evenwel op het standpunt dat DUPI desalniettemin kan worden veroordeeld tot betaling. De Haas voert in dit verband, zo begrijpt de rechtbank, het volgende aan. DUPI heeft nimmer aangegeven namens wie zij de verzekering is aangegaan en kan zich thans niet achter het handtekeningenblad verschuilen. Hier komt bij dat op het aanhangsel no. 1 van 28 december 2016 (productie 6 bij conclusie van antwoord, zie onder r.o. 3.7), afgegeven door Schouten, niet het voorbehoud is gemaakt dat door DUPI namens derden werd opgetreden. Bovendien geldt dat DUPI niet binnen een redelijke termijn de naam of namen heeft genoemd van de verzekeraars voor wie zij de verzekeringsovereenkomst is aangegaan, zodat overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:68 leden 1 en 2 BW (de rechtbank leest: artikel 3:67 leden 1 en 2 BW) DUPI de verzekeringsovereenkomst voor zichzelf is aangegaan.
5.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.7.
Vast staat dat op het bij de polis behorende handtekeningenblad bij de handtekening van Dutch Marine Insurance (thans genaamd DUPI) vermeld staat “
on behalf of security as confirmed”. Niet gesteld of gebleken is dat door De Haas destijds of nadien bezwaren zijn gemaakt tegen deze vermelding op het handtekeningenblad. Eveneens is niet gesteld of gebleken dat door De Haas destijds of nadien op enig moment is gevraagd naar de achterliggende verzekeraars dan wel dat aan DUPI een termijn is gegeven om de namen van de verzekeraars te noemen. Dit is zelfs niet voorafgaand aan deze procedure gedaan. In het licht van deze omstandigheden, is een beroep op het bepaalde in artikel 3:67 BW, dat pas voor het eerst in het kader van deze procedure is gedaan, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
5.8.
Het beroep van De Haas op het aanhangsel no. 1 van 28 december 2016 (productie 6 bij conclusie van antwoord, zie onder r.o. 3.7), kan haar ook niet baten. Immers, dit aanhangsel is afgegeven in verband met het feit dat HDI-Gerling per 1 januari 2017 niet langer als verzekeraar op de polis betrokken zou zijn, maar HDI-Global in haar plaats zou treden; de positie van DUPI op de polis werd door afgifte van dit aanhangsel niet gewijzigd. Nu de polis initieel was aangegaan voor de periode van 8 juni 2016 tot 1 januari 2018 met stilzwijgende verlenging telkens voor 12 maanden, waren en bleven de door DUPI vertegenwoordigde verzekeraar(s) van het begin af aan betrokken op de polis.
5.9.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank De Haas niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen tegen DUPI, omdat zij als gevolmachtigde de verzekering heeft getekend en niet als risicodrager.
5.10.
Deze conclusie wordt niet anders doordat, zoals De Haas stelt, DUPI heeft erkend dat de schade onder de verzekeringsovereenkomst is gedekt. Wat er ook zij van deze gestelde erkenning, dit kan niet leiden tot toewijzing van het gevorderde nu DUPI niet zelf risicodrager onder de verzekeringsovereenkomst is.
5.11.
De Haas zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van HDI-Gerling en DUPI, tot op heden begroot op € 11.742,00:
  • griffierecht € 8.060,00
  • salaris advocaat €
€ 15.772,00
in de zaak 20-87
5.12.
De Haas vordert in deze procedure vergoeding van de schade die door het schadevoorval is ontstaan aan de dokstoelen en aan de werf die in eigendom toebehoort aan HbR, alsmede vergoeding van de bergingskosten van de sleepboot [naam vaartuig] . Zij voert in dit verband - samengevat - het volgende aan. De verzekeringsovereenkomst is een (natte)
construction allriskpolis. Vast staat dat de door De Haas geleden schade is ontstaan tijdens de tewaterlating van de sleepboot. Uit artikel 4.2 van de verzekeringsvoorwaarden volgt dat de verzekeringsovereenkomst in dat geval dekking biedt voor de eigen schade van De Haas aan de helling en andere zaken en materialen.
5.13.
HDI-Global betwist dat De Haas dekking heeft onder de verzekering. Zij voert hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aan. De verzekeringsovereenkomst betreft een (verkapte) aansprakelijkheidsverzekering daar een werf zoals door De Haas wordt geëxploiteerd geen eigen belang heeft bij de schepen op haar werf die onder de polis verzekerd zijn. Op basis van artikel 4.2 van de verzekeringsvoorwaarden zijn slechts de kosten gedekt die door De Haas gemaakt worden om een mislukte tewaterlating te voltooien. Van dergelijke kosten is in dit geval geen sprake (geweest).
5.14.
Tussen partijen is aldus in geschil welke betekenis in hun rechtsverhouding (de verzekeringsovereenkomst) moet worden gehecht aan het bepaalde in artikel 4.2 van de verzekeringsvoorwaarden in het licht van de verzekeringsovereenkomst in haar geheel. Bij de uitleg van deze bepaling neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat partijen het erover eens zijn dat op grond van de Nederlandse Beurscascopolis voor Aanbouw 1995 de onderhavige verzekeringsovereenkomst (een beurspolis) wordt beheerst door Engels recht en Engelse usances en dat voor de uitleg van overeenkomsten naar Engels recht slechts de tekst van de gesloten overeenkomst van belang is, in die zin dat de tekst van de overeenkomst zo veel mogelijk letterlijk moet worden genomen.
5.15.
Tegen de achtergrond van het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt.
5.16.
Op basis van de verzekeringsovereenkomst is - zeer kort weergegeven - primair verzekerd de schade aan een schip waaraan door de De Haas aanbouw, verbouw of reparatie wordt uitgevoerd (zie artikel 2.1 van de verzekeringsvoorwaarden; zie onder r.o. 3.8).
5.17.
Gesteld noch gebleken is dat de werf zoals deze door De Haas werd/wordt geëxploiteerd een eigen belang heeft bij de schepen etc. op haar werf die onder de verzekeringsovereenkomst verzekerd zijn voor aanbouw, verbouw of reparatie. Gelet daarop, en in aanmerking nemende de primaire dekkingsomschrijving, dient te worden aangenomen dat de onderhavige verzekeringsovereenkomst een aansprakelijkheidsverzekering betreft. Dit dient bij de interpretatie en uitleg van de verzekeringsovereenkomst in het oog te worden gehouden. Dat er sprake is van een aansprakelijkheidsverzekering, kan ook worden opgemaakt uit de wijze van premieberekening zoals deze volgt uit het polisblad. De verzekeringspremie is (enkel) gebaseerd op de omzet van De Haas bij de uitoefening van haar bedrijf en niet op de waarde van (verzekerde) objecten die onderdeel uitmaken van de werf van De Haas, zoals bijvoorbeeld de dokstoelen. Dit in tegenstelling tot een zogenoemde (natte)
construction allriskverzekering of zogenoemde landmateriaalverzekering waarbij de premie gebaseerd is op de waarde van de verzekerde objecten.
5.18.
Ingevolge de (letterlijke tekst van de) eerste twee regels van de bepaling van artikel 4.2 van de verzekeringsvoorwaarden zijn ingeval van een mislukte tewaterlating alle kosten die gemaakt zijn om de tewaterlating te voltooien voor rekening van verzekeraars. Vervolgens wordt in deze bepaling verduidelijkt welke kosten onder de reikwijdte hiervan vallen, daar immers in de betreffende bepaling tweemaal gebruik wordt gemaakt van het woord ‘inclusief’. Met het gedeelte van deze bepaling van “inclusief ….. anderszins”, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niets anders bedoeld zijn dan dat alle kosten die gemaakt dienden te worden om eerder ontstane schade te verhelpen teneinde de mislukte tewaterlating alsnog te voltooien onder de verzekeringsovereenkomst gedekt zijn.
5.19.
De rechtbank stelt vast dat door De Haas gesteld noch gebleken is dat de dokstoelen zijn gerepareerd teneinde de tewaterlating van de sleepboot te kunnen voltooien. Hetzelfde geldt voor de gestelde schade aan de werf die toebehoort aan HbR. Ook is niet gesteld of gebleken dat de gevorderde bergingskosten zijn gemaakt om de tewaterlating te voltooien. Bovendien is door De Haas niet gesteld of gebleken dat de tewaterlating van de sleepboot niet kon worden voltooid vanwege het ontbreken van een adequate verzekeringsuitkering of dat om die reden niet tot reparatie van de dokstoelen kon worden overgegaan.
5.20.
Weliswaar is juist dat artikel 9.1 van de verzekeringsvoorwaarden een aanknopingspunt biedt voor vergoeding van ongerepareerde schade, zoals De Haas stelt, maar deze bepaling heeft slechts betrekking op schade aan het schip (in dit geval de sleepboot) en niet op schade zoals door De Haas in deze procedure wordt gevorderd.
5.21.
Gelet op al hetgeen in het voorgaande is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat de door De Haas gevorderde schade onder de dekking van de verzekeringsovereenkomst valt.
5.22.
De Haas stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat het beroep van HDI-Global op het ontbreken van dekking onder de verzekeringsovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de verhouding tussen partijen onaanvaardbaar is, nu HDI-Global een voorschot op de eigen schade van De Haas heeft betaald terwijl zij er reeds over was geïnformeerd dat De Haas ervoor zou kunnen kiezen niet tot reparatie over te gaan. Nu geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit volgt dat HDI-Global met het betalen van het voorschot heeft erkend dat er dekking onder de verzekeringsovereenkomst is, kan de stelling van De Haas niet leiden tot het door haar beoogde gevolg.
5.23.
De vordering zal dan ook reeds om voormelde reden (de gevorderde vergoeding van schade en kosten valt niet onder de dekking) worden afgewezen. Gelet hierop behoeven de overige stellingen en weren van partijen geen bespreking meer.
5.24.
De Haas zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van HDI-Global tot op heden begroot op € 7.987,00:
  • griffierecht € 4.131,00
  • salaris advocaat €
€ 7.987,00

6..De beslissing

De rechtbank
in de zaak 19-896
6.1.
verstaat dat de vorderingen van De Haas op HDI-Gerling op nihil zijn gesteld;
6.2.
verklaart De Haas niet-ontvankelijk in haar vorderingen tegen DUPI;
6.3.
veroordeelt De Haas in de kosten van het geding, aan de zijde van HDI-Gerling en DUPI tot op heden begroot op € 15.772,00;
6.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak 20-87
6.5.
wijst af de vorderingen van De Haas;
6.6.
veroordeelt De Haas in de kosten van het geding, aan de zijde van HDI-Global tot op heden begroot op € 7.987,00;
6.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker, mr. C. Sikkel en mr. M. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2020. [1]

Voetnoten

1.801/1582/2054/1573