ECLI:NL:RBROT:2020:9538

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
10/732011-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen met minderjarige wegens onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, in dit geval een meisje dat nog geen zestien jaar oud was. De officier van justitie, mr. W.B.J. ten Have, had vrijspraak gevorderd wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. T.F.B. Veerman, heeft eveneens vrijspraak bepleit om dezelfde reden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak zich kenmerkte door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de beweerdelijke seksuele handelingen: het slachtoffer en de verdachte. De verklaring van het slachtoffer, die in verschillende situaties is afgelegd, werd als oprecht en authentiek beschouwd, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaring onvoldoende steun vond in ander bewijsmateriaal. Volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan een bewezenverklaring niet uitsluitend gebaseerd zijn op de verklaring van één getuige, wat in dit geval het geval was.

De verdachte heeft de beschuldigingen stellig ontkend en zijn verklaring werd ook als geloofwaardig beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er geen ander concreet steunbewijs uit een andere bron aanwezig was, waardoor de verklaring van het slachtoffer op zichzelf stond. Dit leidde tot de conclusie dat er onvoldoende wettig bewijs was voor de tenlastegelegde feiten, en de rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/732011-19
Datum uitspraak: 23 september 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. T.F.B. Veerman, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft vrijspraak van het tenlastegelegde gevorderd wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.

4..Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft eveneens vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen en overweegt daartoe het volgende.
Veel zedenzaken kenmerken zich door de situatie dat er slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de beweerdelijke seksuele handelingen: de persoon die hiervan stelt slachtoffer te zijn geweest en de persoon die het feit zou hebben gepleegd. Dit is ook het geval in deze zaak. Er zijn geen andere personen die uit eigen waarnemingen kunnen verklaren over de aan de verdachte verweten ontuchtige handelingen.
Volgens artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering - dat de tenlastelegging in het geheel betreft en niet op ieder onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige, zoals de verklaring van [naam slachtoffer] in het onderhavige geval. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en verbiedt de rechter tot een bewezenverklaring te komen in het geval de door één getuige gerelateerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en deze geen of onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal uit een andere bron. Dit is het zogeheten bewijsminimum. Het is niet vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde ontuchtige gedragingen. Of er sprake is van voldoende steunbewijs hangt af van concreet vastgestelde feiten en omstandigheden in het onderhavige geval.
[naam slachtoffer] heeft verklaringen afgelegd tegenover haar moeder in het bijzijn van een vriend bij haar thuis, tegenover haar vader en tijdens het studioverhoor bij de politie. Volgens haar is de verdachte in het toilet van haar school op zijn hurken gaan zitten en heeft hij zijn hand in haar onderbroek gedaan en met die hand enige tijd haar vagina -‘poenie’zoals zij dit noemt - aangeraakt. Die verklaring komt naar het oordeel van de rechtbank oprecht en authentiek over.
Tegenover deze belastende verklaring staat de ontkennende verklaring van de verdachte. De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting stellig en consistent het tenlastegelegde ontkend. De verdachte verklaarde dat hij op de gang van de school [naam slachtoffer] enkel heeft geknuffeld door zijn armen om haar bovenlichaam heen te brengen om [naam slachtoffer] te tonen dat hij niet meer boos was op haar. De verdachte had kort daarvoor [naam slachtoffer] namelijk aangesproken, omdat zij hem drie keer met haar hand op zijn kont had geslagen. Ook deze verklaring van de verdachte komt de rechtbank oprecht over.
Hoewel de verklaring van [naam slachtoffer] geloofwaardig overkomt en deze ook enig steun vindt in de bovengenoemde verklaring van de verdachte dat hij haar heeft geknuffeld, biedt dit laatste echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steunbewijs voor de tenlastegelegde ontuchtige handelingen. Zelfs voor de precieze plek waar de gebeurtenis zou hebben plaatsgevonden, is maar één bewijsmiddel voorhanden: de verklaring van [naam slachtoffer] over gebeurtenissen in de toiletruimte, terwijl de verdachte verklaart daar helemaal niet te zijn geweest. De verklaring van [naam slachtoffer] moeder, die aangifte gedaan heeft, en de getuigenverklaringen van haar vader en een vriend van moeder over de seksuele handelingen zijn uitsluitend gebaseerd op hetgeen [naam slachtoffer] zelf hierover heeft verklaard. Dit zijn dus verklaringen uit dezelfde bron, en deze kunnen niet zelfstandig bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde. Nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voorts geen ander concreet steunbewijs uit een andere bron aanwezig is, staat de verklaring van [naam slachtoffer] op zichzelf, waardoor er onvoldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde voorhanden is. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het tenlastegelegde.

6..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

7..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 september 2020.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 december 2018 te [plaats delict] met iemand beneden de
leeftijd van zestien jaren, te weten [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer]
2010), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het
brengen van zijn hand in de onderbroek van die [naam slachtoffer] en/of het
(vervolgens) bewegen met zijn hand
art 247 Wetboek van Strafrecht