In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2020 uitspraak gedaan over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder, terwijl [voornaam minderjarige] bij de grootvader verblijft. Eerder, op 9 juni 2020, was [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld en was er een machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 9 oktober 2020. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om verlenging van deze machtiging voor een periode van twaalf maanden, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat de machtiging inmiddels is vervallen omdat deze niet ten uitvoer is gelegd binnen de gestelde termijn van drie maanden.
De kinderrechter heeft de zorgen over de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] besproken, waarbij werd opgemerkt dat zij zelfbepalend gedrag vertoont en een schoolachterstand heeft. De grootvader werd als onvoldoende open voor hulpverlening gezien, en er was een gebrek aan communicatie tussen de ouders en de grootvader. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat alle betrokkenen samenwerken om de zorgen over [voornaam minderjarige] weg te nemen. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad afgewezen, omdat een vervallen machtiging niet kan worden verlengd. De kinderrechter heeft alle betrokkenen aangespoord om gezamenlijk in te zetten op een goede toekomst voor [voornaam minderjarige].
De beschikking is mondeling gegeven door mr. M.P. van der Stroom, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.