ECLI:NL:RBROT:2020:9516

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
C/10/592068 / FA RK 20-1216
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • D.J. Hendriks- van Wel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk ouderlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 oktober 2020 een beschikking gegeven over het ouderlijk gezag van een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S. Süzen, verzocht om het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen en het gezag eenhoofdig aan haar toe te kennen. De man, vertegenwoordigd door mr. B. Özates, heeft sinds de echtscheiding in 2015 geen enkele invulling gegeven aan het ouderlijk gezag en is onbereikbaar voor de vrouw en de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk van partijen op 1 juni 2015 is ontbonden en dat zij samen een minderjarige dochter hebben, geboren in 2011.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder het feit dat de man al lange tijd geen contact heeft gehad met de vrouw en de minderjarige. De rechtbank oordeelde dat het gezamenlijk gezag beëindigd moest worden op basis van artikel 1:253n BW, omdat er sprake was van gewijzigde omstandigheden en een onaanvaardbaar risico dat het kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders. De rechtbank concludeerde dat de man niet in staat was om op een behoorlijke wijze invulling te geven aan het gezamenlijk gezag, en dat het in het belang van de minderjarige was dat de vrouw alleen het gezag kreeg.

De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag, met een termijn van drie maanden voor het instellen van beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/592068 / FA RK 20-1216
Beschikking van 22 oktober 2020 betreffende het ouderlijk gezag
in de zaak van:
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw] ,
advocaat mr. S. Süzen te Rotterdam,
t e g e n
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man] ,
advocaat mr. B. Özates te Rotterdam.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 25 februari 2020;
  • de brief met bijlage van de zijde van de vrouw, gedateerd 7 oktober 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2020. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw en mr. T. Erdal, namens mr. S. Süzen voornoemd;
  • de advocaat van de man voornoemd;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
De man is niet ter zitting verschenen.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 1 juni 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 mei 2015 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2011 te [geboorteplaats minderjarige] .
2.3.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.4.
Partijen hebben op 23 maart 2015 een ouderschapsplan opgesteld, welk ouderschapsplan deel uitmaakt van de hiervoor genoemde echtscheidingsbeschikking.
2.5.
Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 27 juli 2020 is de vrouw vervangende toestemming verleend om samen met de minderjarige van 1 augustus 2020 tot en met 1 september 2020 op vakantie te gaan naar Turkije.

3..De beoordeling

3.1.
Gezag
3.1.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat het gezag over de minderjarige alleen aan haar toekomt.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.1.4.
Het gezamenlijk gezag kan op grond van artikel 1:253n BW worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Als één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW vermelde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen dan wel dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
3.1.5.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn vooraf afspraken te maken over aangelegenheden die zich rond het kind kunnen voordoen. Het ontbreken van een goede communicatie brengt niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Niettemin kan worden beslist dat het eenhoofdig gezag aan één van de ouders wordt toegewezen, onder meer indien de communicatie tussen hen zo slecht is dat het kind klem of verloren dreigt te raken en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, alsook indien gedurende langere tijd geen invulling is gegeven aan het ouderlijk gezag op grond van omstandigheden die aan die ouder te wijten zijn.
3.1.6.
De rechtbank is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:251a, eerste lid, BW is voldaan. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat onweersproken vast staat dat de man al langere tijd geen enkele invulling geeft aan het ouderlijk gezag. Hoewel namens de man ter zitting wordt bepleit dat dit geen reden mag zijn om de vrouw alleen te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarige, gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij.
Ouderlijk gezag brengt naast rechten ook plichten met zich, zoals door de raad ook naar voren gebracht tijdens de mondelinge behandeling. Zoals in artikel 1:247 BW, eerste lid, staat omschreven omvat ouderlijk gezag de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden. In de overige leden van dit artikel wordt nader omschreven welke bevoegdheden en taken een ouder met gezag heeft.
Om daadwerkelijk invulling te kunnen geven aan deze bevoegdheden en taken, dient naar het oordeel van de rechtbank een ouder met gezag in enige mate betrokken te zijn in het leven van het kind, bekend te zijn met zijn ontwikkeling en te weten wat er in haar omgaat en in haar leven speelt. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt in het onderhavige geval de minimaal noodzakelijke basis voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag. De man heeft enkele maanden na de echtscheiding (2015) het contact met de vrouw, de minderjarige en zijn andere twee (inmiddels meerderjarige kinderen) op eigen initiatief nagenoeg verbroken. In eerste instantie lukte het de vrouw nog om via de oudste zoon van partijen of via het netwerk van de man met de man in contact te komen, maar op enig moment kon de oudste zoon van partijen ook geen contact meer krijgen met de man. Vanaf de echtscheiding in 2015 heeft de man de minderjarige hooguit vijfmaal opgehaald voor omgang. De nog jonge minderjarige kent haar vader nauwelijks. De communicatie die er is (bijvoorbeeld aangaande het paspoort of formulieren reizen met de minderjarige naar het buitenland) verloopt via advocaten. Eerst bij de indiening van dit verzoek in februari 2020, na het opvragen van het uittreksel uit het BRP, werd de vrouw duidelijk dat de man inmiddels niet meer in Schiedam woont maar in Rotterdam. Door onder meer deze houding heeft de man hierdoor al die jaren geen feitelijke invulling kunnen geven aan de uitoefening van het gezamenlijke gezag. Dat namens de man wordt bepleit dat dit jaar ten tijde van het kort geding over de vervangende toestemming voor de reis naar Turkije zijn emailadres bekend bij de vrouw bekend moet zijn geweest doet hieraan niets af. Ook gaat de rechtbank voorbij aan het verweer namens de man dat partijen nog geen mediation hebben betracht om de communicatie te verbeteren. Bij de vrouw is hier na al die jaren op dit moment geen enkele ruimte voor. Partijen zijn ruim vijf jaar uit elkaar en de man heeft zich in de afgelopen vijf jaar op geen enkele manier betrokken getoond bij de kinderen van partijen. De rechtbank overweegt dat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting de verwachting niet bestaat dat de man binnen afzienbare termijn wel invulling zal gaan geven aan het gezamenlijk gezag. Evenmin is de rechtbank gebleken dat de ouders in de toekomst in staat zullen zijn om op enigerlei wijze met elkaar te communiceren.
Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. De rechtbank acht het voor de minderjarige van belang dat voor haar duidelijk is dat de beslissingen over haar in de toekomst alleen worden genomen door de vrouw zonder ruis en zonder onrust, zoals ook door de raad tijdens de mondelinge behandelng is aangegeven. De rechtbank zal dan ook het gezamenlijke gezag van de ouders beëindigen en bepalen dat voortaan alleen aan de vrouw het gezag over de minderjarige toekomt.
3.1.7.
De rechtbank acht het wel in het belang van (de ontwikkeling van) de minderjarige dat zij in staat wordt gesteld om zich een beeld van haar vader te vormen en contact met hem te hebben. Daarbij vindt de rechtbank, met de raad, dat indien de man, zoals ter zitting namens hem is bepleit, wenst het contact tussen hem en de minderjarige te herstellen hij hiertoe zelf actief actie moet ondernemen, waarbij de rechtbank hem in overweging geeft dat het van groot belang is dat eventueel gemaakte afspraken door hem nauwgezet worden nagekomen en dat hij zich bereikbaar houdt voor de vrouw en de minderjarige. Door de vrouw is ter zitting gesteld dat haar telefoonnummer nooit is gewijzigd en dat de deur openstaat voor de man.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat het gezag over de minderjarige voortaan aan de vrouw toekomt;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.J. Hendriks- van Wel, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier P. Mansveld op 22 oktober 2020.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.