4.1.Heeft de verdachte zijn dochter gedood?
Op vrijdagavond 15 maart 2019 is [naam slachtoffer] , toen 8 jaar oud, overleden in het Maasstadziekenhuis in Rotterdam. Haar dood was en is evident het gevolg van een misdrijf. [naam slachtoffer] was die avond in het gezelschap van haar vader, de verdachte. Hij heeft kort na zijn aanhouding en tijdens de eerste twee politieverhoren verklaard [naam slachtoffer] gedood te hebben, maar zegt inmiddels dat hij niet weet of hij [naam slachtoffer] heeft gedood of niet.
Zowel de officier van justitie als de raadsman heeft geconcludeerd dat bewezen kan worden dat de verdachte [naam slachtoffer] heeft gedood. Ook de rechtbank komt tot die conclusie.
De rechtbank licht dit als volgt toe.
Tegen het eind van de middag van 15 maart 2019 is de verdachte samen met [naam slachtoffer] naar het Maasstadziekenhuis gegaan. De moeder van [naam slachtoffer] , de ex-vrouw van de verdachte, heeft hen daar naar toe gebracht. Nadat de moeder van [naam slachtoffer] was wegegaan, zijn de verdachte en [naam slachtoffer] in het ziekenhuis gebleven. Zij hebben daar wat rondgelopen en hebben zitten wachten.
Terwijl de verdachte en [naam slachtoffer] in het ziekenhuis waren, werden zij gezocht door twee medewerkers van het Crisis Interventie Team (CIT) van Jeugdzorg. Het CIT was ingezet omdat Jeugdzorg zorgen had over de verdachte en [naam slachtoffer] . Er waren signalen dat de verdachte in de war was en hij had - ook tegenover Veilig Thuis - gezegd dat hij vreesde dat [naam slachtoffer] seksueel werd misbruikt. De twee medewerkers van het CIT hadden in de loop van de middag, aan het begin van de avond, telefonisch contact met de moeder van [naam slachtoffer] . Zij spraken af in het Maasstadziekenhuis.
In het ziekenhuis troffen de medewerkers van het CIT vervolgens de moeder van [naam slachtoffer] aan. De verdachte en [naam slachtoffer] waren niet te vinden. Er is tevergeefs naar hen gezocht, eerst door de moeder van [naam slachtoffer] , de CIT-medewerkers en de beveiliging van het ziekenhuis en later ook door de politie. Wel was er telefonisch contact met de verdachte. In het telefonische contact maakte de verdachte op de CIT-medewerkers en een meeluisterende politieambtenaar een erg verwarde indruk. Ook de Whatsapp-berichten van de verdachte naar de moeder van [naam slachtoffer] werden in de loop van de avond steeds vreemder.
Uiteindelijk lukte het een medewerkster van het CIT in een telefoongesprek van bijna vijf kwartier de verdachte te bewegen om naar de centrale hal van het Maasstadziekenhuis te komen. Toen de verdachte om 21:45 uur de centrale hal van het ziekenhuis inliep, had hij bloed aan zijn shirt en broek. Hij zei tegen een van de aanwezige politieambtenaren dat deze hem de handboeien mocht omdoen. Hij wilde in eerste instantie niet zeggen waar [naam slachtoffer] was. Op de vraag van de CIT-medewerkster waar [naam slachtoffer] was, zei de verdachte vervolgens dat ze net een uur te laat waren, dat zijn dochtertje naar boven was gegaan en dat ze in kamer 19 lag. Hij zei ook dat hij ervoor gezorgd had dat ze daar netjes lag. De verdachte wees de betreffende kamer aan. [naam slachtoffer] werd vervolgens gevonden in behandelkamer 19. Ze had geen hartslag meer en medisch ingrijpen heeft niet meer geholpen.
De verdachte is vervolgens gefouilleerd. De politie vond in zijn schoudertasje een bebloede schaar.
Sectieonderzoek heeft uitgewezen dat [naam slachtoffer] met een scherp voorwerp in de borst was gestoken, door het hart en de longen. Verder is er letsel in haar gezicht en hals vastgesteld dat wijst op smoren danwel verwurging.
Forensisch onderzoek heeft DNA van [naam slachtoffer] aangetoond op de bij de verdachte aangetroffen schaar.
De verdachte heeft tegenover de politie meerdere keren een verklaring afgelegd over de dood van [naam slachtoffer] . Toen hij na zijn aanhouding op 15 maart 2019 werd overgebracht van het ziekenhuis naar een politiebureau, heeft hij uit zichzelf verklaard dat hij [naam slachtoffer] had gedood en dat hij daarbij een schaar had gebruikt. Ook tijdens het eerste en tweede verhoor heeft de verdachte bevestigd dat hij [naam slachtoffer] heeft gedood. Hij heeft toen onder meer verklaard haar met de schaar gestoken te hebben en zijn hand daarbij op de mond gedrukt te hebben. Uit zijn verklaringen blijkt niet dat hij haar ook zou hebben gewurgd.
Op de terechtzitting van 9 oktober 2020 heeft de verdachte redelijk gedetailleerd verklaard hoe de dag van 15 maart 2019 is verlopen. Echter, zijn verklaring op zitting vertoont een hiaat vanaf het moment dat hij en [naam slachtoffer] de kamer in gingen waar [naam slachtoffer] later levenloos werd aangetroffen. De verdachte heeft gezegd zich nog te herinneren dat ze die kamer in gingen en dat er toen niemand bij hen was. Volgens hem is er daarna niemand binnengekomen. [naam slachtoffer] lag ergens op, een soort van bed. De verdachte dacht dat ze sliep, hij heeft haar een kus gegeven en haar haar goed gedaan. Hij heeft telefonisch met het CIT gesproken en is naar de hal gegaan. Haar dood zegt de verdachte zich niet te kunnen herinneren.
Over zijn meer gedetailleerde politieverklaringen heeft de verdachte op zitting gezegd dat deze tot stand zijn gekomen in urenlange verhoren en dat hij in zijn antwoorden gestuurd is door vragen van de politie. Ook zegt hij dat hij tijdens de verhoren dacht dat hij [naam slachtoffer] had gedood. Dat dacht hij omdat de CIT-medewerkster dat in het ziekenhuis tegen hem had gezegd. Op zitting is niet duidelijk geworden of hij wel of niet denkt dat hij zijn dochter gedood heeft.
Of de verdachte zich de gebeurtenissen in kamer 19 inderdaad niet kan herinneren, of dat de verdachte er niet over wil verklaren, valt niet met zekerheid vast te stellen. Maar uiteindelijk doet het voor het bewijs er niet toe of de verdachte zich het kan herinneren. De vaststaande feiten, zoals hiervoor beschreven, laten geen andere conclusie toe dan dat de verdachte [naam slachtoffer] inderdaad heeft gedood. De rechtbank stelt vast dat de verdachte [naam slachtoffer] met een schaar in het hart en de longen heeft gestoken en dat hij daarbij de hand op haar mond heeft gehouden, dus gesmoord. Het kan niet anders dan dat de verdachte dit opzettelijk heeft gedaan.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van mening dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte [naam slachtoffer] ook heeft gewurgd.