ECLI:NL:RBROT:2020:9473

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
8693001 VV EXPL 20-307
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing loonvordering in kort geding wegens gebrek aan spoedeisend belang en onvoldoende aannemelijkheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, vertegenwoordigd door mrs. M. Koeslag en L. Woolschot, en de besloten vennootschap Smart Install B.V., vertegenwoordigd door mr. D.P.M.A.H. Roks. De eiser vorderde betaling van achterstallig loon en vakantiebijslag, alsook wettelijke verhogingen en incassokosten, op basis van een loonsverhoging die volgens hem was overeengekomen per 1 januari 2019. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de eiser niet voldoende spoedeisend belang heeft aangetoond voor zijn vordering. De rechter heeft vastgesteld dat de eiser zijn reguliere loon altijd heeft ontvangen en dat de gevorderde verhoging ter discussie staat. Bovendien heeft de eiser te lang gewacht met het indienen van de procedure, wat zijn spoedeisend belang ondermijnt. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat er onvoldoende aannemelijkheid is dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen, en heeft de vorderingen van de eiser afgewezen. De eiser is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8693001 VV EXPL 20-307
uitspraak: 12 oktober 2020
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mrs. M. Koeslag en L. Woolschot,
tegen
de besloten vennootschap
Smart Install B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D.P.M.A.H. Roks.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘Smart Install’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • het exploot van dagvaarding van 26 augustus 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de nadere productie van [eiser] ;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [eiser] .
1.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 september 2020 plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven.
1.3
De datum voor de uitspraak van dit vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
[eiser] is sinds 10 maart 2017 op basis van een uitzendovereenkomst bij Smart Install werkzaam. Op 1 november 2017 is [eiser] bij Smart Install in dienst getreden in de functie van Lange Termijn Capaciteitsplanner tegen een salaris van € 5.200,00 bruto per maand.
2.2
Op 3 juli 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] , de heer [naam 1] , (toenmalig) bestuurder van Smart Install en de heer [naam 2] , indirect bestuurder van Lost Minute, een onderneming die personeel uitleent aan Smart Install. Tijdens deze bijeenkomst zijn afspraken gemaakt over de toekomstige inzet en betaling van [eiser] . Afgesproken is dat [eiser] per 1 juli 2018 de functie van Manager Operationele Zaken zou bekleden en dat zijn salaris zou worden verhoogd naar € 6.066,00 bruto per maand.
2.3
Bij brief van 26 juli 2018 is de overeengekomen functie- en salariswijziging aan [eiser] bevestigd. In de brief staat voor zover van belang als volgt:
“(…) Hierbij hebben wij het genoegen te bevestigen dat je binnen Smart Install met ingang van 1 juli 2018 de functie van Manager Operationele Zaken gaat vervullen.
Als gevolg van je functiewijziging wordt met ingang van bovengenoemde datum je salaris
gewijzigd in € 6.066,00 bruto per maand.
Wij wensen je een prettige voortzetting toe in je nieuwe functie en bedanken je voor je inzet en
toewijding tot nu toe voor Smartinstall.”

3..Het geschil

3.1
[eiser] vordert (na vermeerdering van eis) dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, Smart Install veroordeelt tot betaling aan [eiser] van:
- het achterstallig loon van € 3.033,00 bruto per maand over de periode 1 januari 2019 tot heden, zijnde € 63.693,00,
- de vakantiebijslag van 8% over het brutoloon over de periode van 1 januari 2019 tot heden, zijnde € 5.095,44 en de vakantiebijslag over de periode vanaf 1 augustus 2020 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
- de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek over alle gevorderde loonbedragen en de wettelijke rente daarover, voor wat betreft de bedragen die opeisbaar zijn op het tijdstip van dagvaarden vanaf 1 januari 2019, en voor wat betreft de bedragen die nadien opeisbaar zijn geworden vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen, tot aan de dag van betaling;
- de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.411,93;
- met veroordeling van Smart Install tot betaling van de kosten van dit geding, te
voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en indien de proceskosten niet binnen die termijn zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
3.2
Aan de vordering legt [eiser] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag dat Smart Install gehouden is tot nakoming van haar betalingsverplichtingen voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst, in het bijzonder de op 3 juli 2018 overeengekomen loonsverhoging per 1 januari 2019.
3.3
Het verweer van Smart Install strekt tot niet ontvankelijkverklaring van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vordering, met veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van [eiser] in de proceskosten.
3.4
Voor zover voor de beslissing van belang zal hierna nader op de standpunten van partijen worden ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
Bij een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening als de onderhavige dient te worden beoordeeld of [eiser] een zodanig spoedeisend belang heeft dat van hem niet mag worden verwacht dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Bij die beoordeling dienen in ieder geval te worden betrokken hoe aannemelijk het is dat de vordering van [eiser] in een bodemprocedure toegewezen zal worden, het belang van [eiser] bij het treffen van de voorziening en de gevolgen voor Smart Install bij het ten onrechte treffen van een voorziening.
4.2
Smart Install heeft het spoedeisend belang van [eiser] gemotiveerd betwist en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Volgens Smart Install heeft [eiser] te lang stil gezeten. In juni 2019 heeft [eiser] aanspraak gemaakt op de beweerde loonsverhoging per 1 januari 2019. Ruim 15 maanden later heeft [eiser] pas de onderhavige procedure aanhangig gemaakt. In december 2019 beschikte [eiser] al over de verklaring van [naam 1] , waarop hij zijn vordering baseert. Ook toen heeft hij geen procedure aanhangig gemaakt. Het is juist dat de financiële positie van Smart Install slecht is, maar dat was in 2018 al het geval en sindsdien is de financiële positie niet verslechterd. Het ontslag van [eiser] is niet ingegeven door de financiële situatie. Smart Install heeft ontslag aangevraagd omdat ‘werkpakket A’ bij Liander is komen te vervallen, waardoor sprake is van werkvermindering. Een deel van het personeel is overbodig geworden. Een ander deel van het personeel blijft behouden voor andere goedlopende projecten. Tot slot heeft Smart Install aangevoerd dat sprake is van een resitutierisico, nu [eiser] stelt dat hij het bedrag nodig heeft voor zijn levensonderhoud.
4.3
[eiser] heeft niet duidelijk kunnen maken welk spoedeisend belang hij op dit moment bij zijn vordering heeft. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] door het niet ontvangen van de loonsverhoging in financiële nood verkeert of dat hij hierdoor niet in staat is in zijn levensonderhoud te voorzien. Vaststaat dat [eiser] zijn reguliere overeengekomen loon altijd heeft ontvangen en dat het thans door hem gevorderde loon een verhoging betreft, waarvan de verschuldigdheid ter discussie staat. Smart Install heeft niet ontkend dat haar financiële positie slecht is maar heeft aangevoerd dat dit al sinds 2018 het geval is en dat sindsdien geen verslechtering is opgetreden. [eiser] heeft dit niet weersproken en heeft ook geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat op dit moment moet worden gevreesd voor het voortbestaan van de onderneming. Dat Smart Install ontslag heeft aangevraagd en verkregen voor [eiser] is evenmin een aanwijzing om aan te nemen dat Smart Install niet in staat is om aan haar financiële verplichtingen te voldoen, nu dit ontslag is gebaseerd op de werkvermindering. Smart Install heeft onweersproken aangevoerd dat zij goedlopende projecten heeft.
4.4
Ook wordt meegewogen dat [eiser] in juni 2019 aanspraak heeft gemaakt op de salarisverhoging, terwijl hij pas 15 maanden later, in augustus 2020 tot dagvaarding is overgegaan. [eiser] wordt niet gevolgd in zijn betoog dat van hem in redelijkheid niet gevergd kan worden dat hij deze procedure op een eerder moment aanhangig had gemaakt. [eiser] heeft als verklaring voor het aanzienlijke tijdsverloop aangevoerd dat hij eerst bewijs moest vergaren om zijn vordering aannemelijk te kunnen maken. [eiser] beschikte echter al in december 2019 over de verklaring van [naam 1] , waarmee hij zijn vordering onderbouwt. Daarna heeft hij nog 8 maanden gewacht met het starten van de onderhavige procedure. Niet valt in te zien dat [eiser] , zoals hij stelt, door Smart Install aan het ‘lijntje is gehouden’. [eiser] had, ondanks dat partijen in overleg waren over een minnelijke regeling, een (kort geding) procedure kunnen starten om de voortgang te bespoedigen en zijn vordering te incasseren.
4.5
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat er geen sprake is van onverwijlde spoed waarvoor een onmiddellijke voorziening vereist is. Ook indien wel een spoedeisend belang zou worden aangenomen, kunnen de vorderingen van [eiser] niet worden toegewezen. Hiertoe wordt het volgende overwogen
4.6
[eiser] stelt dat partijen mondeling zijn overeengekomen dat het salaris van [eiser] per 1 januari 2019 zou worden verhoogd, onder de voorwaarde dat het gemiddeld aantal meterwisselingen zou stijgen van 4/4,5 naar 5/5,5. Ter onderbouwing heeft [eiser] een verklaring overgelegd van [naam 1] van 27 december 2019. Ook heeft [eiser] een WhatsApp-bericht overgelegd van [naam 2] van 4 juli 2018 met de tekst:
“Volgend jaar (...) 9 doezoe (..)",alsmede een verklaring van mevrouw [naam 3] , partner van [eiser] , die daarin aangeeft dat [naam 2] tegen haar heeft gezegd dat [eiser] (haar vriend) vanaf 2019 goed geld ging verdienen als hij de productie met een punt zou opschroeven.
4.7
Smart Install betwist dat partijen zijn overeengekomen dat het loon van [eiser] per
1 januari 2019 zou worden verhoogd onder de voorwaarde dat het gemiddeld aantal meterwisselingen zou stijgen van 4/4,5 naar 5/5,5. Smart Install heeft aangevoerd dat in het gesprek op 3 juli 2018 is gesproken over de mogelijkheid van een verdere loonsverhoging per 1 januari 2019 indien sprake zou zijn van een verbeterde gang van zaken. Deze voorwaarde is volgens Smart Install niet nader ingevuld. Smart Install verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de door [eiser] zelf overgelegde schriftelijke verklaring van [naam 1] die verklaart:
“(…) Wat toen niet is bevestigd maar in het overleg wel is besproken is dat bij een verbeterde gang van zaken bij gedaagde het salaris met ingang van 2019 verhoogd zou worden naar € 9099 bruto per maand. Bij wijze van grap is toen nog opgemerkt dat alle zessen in zijn nieuwe salaris zouden worden omgedraaid. Tijdens de bespreking zijn geen duidelijke maatstavenbe- en afgesproken wanneer er sprake zou zijn van een verbeterde gang van zaken bij eiser.(…)”. Ook verwijst Smart Install naar de door haar overgelegde schriftelijke verklaring van [naam 2] , gedateerd 23 september 2020, waarin onder meer staat: “(…)
Tevens is er gesproken over een mogelijke tweede salarisverhoging indien de heer [eiser] zijn werkzaamheden naar volle tevredenheid van Smart Install zal uitvoeren en bij een algehele verbeterde gang van zaken bij Smart Install. Het was algemeen bekend dat Smart Install er financieel niet goed voor stond. Van een verbeterde gang van zaken kon onder andere sprake zijn indien Smart Install weer winstgevend zou worden en de contractuele KPl's richting haar opdrachtgevers behaald zouden worden eind 2018. Ik heb begrepen dat de heer [eiser] heeft aangegeven dat hij tijdens dit gesprek met Smart Install (de heer [naam 1] ) is overeengekomen dat per 1 januari 2019 het salaris zou worden verhoogd onder de voorwaarde dat het gemiddeld aantal meterwisselingen zou stijgen van 4/4,5 naar 5/5,5. Dit is echter niet besproken tijdens dit gesprek en de eventuele tweede verhoging was absoluut niet afhankelijk van het gemiddelde aantal meterwisselingen nog was er een keiharde toezegging van een tweede verhoging.(…).”Smart Install heeft verder aangevoerd dat het niet logisch zou zijn dat de in het gesprek op 3 juli 2018 afgesproken salarisverhoging per 1 juli 2018 nadien wel schriftelijk is bevestigd, maar dat in diezelfde brief met geen woord wordt gerept over een salarisverhoging per 1 januari 2019. [eiser] heeft in reactie op die brief ook niet kenbaar gemaakt dat de weergave van de gemaakte afspraken in zijn ogen onvolledig zou zijn, aldus Smart Install.
4.8
Uit de door [eiser] overgelegde verklaring van [naam 1] blijkt niet dat, zoals [eiser] stelt, partijen zijn overeengekomen dat het loon van [eiser] per 1 januari 2019 zou worden verhoogd onder de voorwaarde dat het gemiddeld aantal meterwisselingen zou stijgen van 4/4,5 naar 5/5,5. Ook uit het WhatsApp bericht van [naam 2] van 4 juli 2018 en de verklaring van [naam 3] blijkt die afspraak niet. [eiser] heeft onvoldoende andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht of stukken overgelegd waaruit het bestaan van deze afspraak kan worden afgeleid. Duidelijk is dat partijen hebben gesproken over een mogelijke salarisverhoging per januari 2019, maar de precieze voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen, zijn onvoldoende duidelijk.
4.9
Op grond van het voorgaande moet worden vastgesteld dat onvoldoende aannemelijk is dat de vordering van [eiser] in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Naar het zich laat aanzien zal [eiser] in een eventuele bodemprocedure moeten bewijzen dat partijen hebben afgesproken dat zijn loon per 1 januari 2019 zou worden verhoogd onder de voorwaarde dat het gemiddeld aantal meterwisselingen zou stijgen van 4/4,5 naar 5/5,5. De uitkomst van die bewijslevering is onzeker. Er bestaat daarom – gelet op de onzekerheid van de uitkomst van een bodemprocedure – onvoldoende grond om daarop vooruit te lopen. Dat betekent dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.1
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

5..De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de kant van Smart Install vastgesteld op € 480,- aan salaris voor de gemachtigde van Smart Install;
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34650