ECLI:NL:RBROT:2020:9434

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
KTN-8475940_13072020
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en privacy schending in arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Cérélia Netherlands B.V. en [verweerster]. Cérélia verzocht om ontbinding op basis van verwijtbaar handelen van [verweerster], die sinds 27 maart 2006 in dienst was als algemeen projectmedewerker. De zaak kwam voort uit beschuldigingen van schending van privacy door [verweerster], die informatie uit het klok- en tijdregistratiesysteem en het cameratoezicht voor privédoeleinden zou hebben gebruikt. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 juli 2020 werd vastgesteld dat [verweerster] inbreuk had gemaakt op de privacy van haar collega's door hen aan te spreken op basis van vertrouwelijke informatie die zij had verkregen in haar functie.

De kantonrechter oordeelde dat, hoewel [verweerster] geen ernstig verwijt kon worden gemaakt, de ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. De rechter stelde vast dat de privacy van de betrokken medewerkers was geschonden en dat Cérélia de verplichting heeft om de privacy van haar werknemers te beschermen. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2020 en kende [verweerster] een transitievergoeding toe van € 17.836,03 bruto. Het verzoek om een billijke vergoeding en andere vergoedingen werd afgewezen, omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van Cérélia. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werknemers met toegang tot privacygevoelige informatie en de noodzaak voor werkgevers om de privacy van hun werknemers te waarborgen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de kantonrechter heeft de beschikking uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8475940 \ HA VERZ 20-44
uitspraak: 13 juli 2020
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Cérélia Netherlands B.V.,
gevestigd te Papendrecht,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A.N. Kampherbeek,
tegen
[verweerster] ,wonende te [woonplaats verweerster] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. M. Can.
Partijen worden hierna aangeduid als Cérélia en [verweerster] .

1..Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het verzoekschrift, door de rechtbank ontvangen op 28 april 2020, met producties;
  • het verweerschrift, met producties;
  • het faxbericht van Cérélia van 2 juli 2020, met producties.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 juli 2020.
De uitspraak van de beschikking is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1
[verweerster] is in dienst van Cérélia sinds 27 maart 2006, thans in de functie van algemeen projectmedewerker.
2.2
Cérélia maakt gebruik van cameratoezicht. Op het gebruik van cameratoezicht, is het reglement cameratoezicht van toepassing. Artikel 1 van dit reglement bepaalt kort gezegd dat het doel van het cameratoezicht is het zorgdragen voor beveiliging. In artikel 6 is geregeld dat tot het live bekijken van beelden onder andere bevoegd zijn de geautoriseerde medewerkers van de receptie, huishoudelijke dienst en technische dienst. Artikel 7 lid 1 en 7 bepaalt:

1. De persoonsregistratie wordt uitsluitend gebruikt voor de doelstellingen van het cameratoezicht.
(…)
7. De onder artikel 6 genoemde medewerkers gaan vertrouwelijk en integer om met de kennis die zij tot zich krijgen met het cameratoezicht, in het bijzonder met betrekking tot de privacy van derden.
2.3
Cérélia maakt voorts gebruik van een klok- en tijdregistratiesysteem waarin de werktijden worden geregistreerd.
2.4
[verweerster] was belast met de controle van de urenregistratie, camerabewaking en naleving van de huisregels. In verband hiermee had zij toegang tot het camerasysteem en het klok- en tijdregistratiesysteem.
2.5
Het reglement cameratoezicht is op 15 maart 2017 per e-mail toegezonden aan de leden van de ondernemingsraad, waaronder [verweerster] , en op 16 maart 2017 in de overlegvergadering van de ondernemingsraad besproken. [verweerster] was bij deze vergadering aanwezig.
2.6
Op 22 februari 2017 heeft [verweerster] aan personeelsadviseur de heer [naam persoon 1] vragen gesteld over de wijze waarop ten aanzien van een collega is gehandeld met hersteld melden, ziekte en vakantie. De heer [naam persoon 1] heeft hierop in zijn e-mailbericht van 22 februari 2017 voor zover relevant als volgt gereageerd:

(…) Graag wil ik je er namelijk op wijzen dat de informatie inzake de uren en het herstel van [naam persoon 2] (waarvan jij redelijkerwijs zou kunnen weten dat deze vertrouwelijk is) uitsluitend aan je toe wordt gestuurd met het oog op jouw rol in de urenregistratie. Dat jij deze informatie gebruikt (of moet ik zeggen misbruikt) om voorbarige conclusies te trekken, vind ik niet alleen jammer, maar ik zie me ook genoodzaakt dit te communiceren richting het MT omdat ik van mening ben dat dit volstrekt onacceptabel is.
2.7
Op 23 januari 2020 heeft [verweerster] haar collega’s [naam persoon 3] en [naam persoon 4] aangesproken met de volgende opmerking:

Zo, dat is de vierde keer op rij, slapen jullie bij elkaar ofzo?
De aanleiding voor deze opmerking was dat [verweerster] in het klok- en tijdregistratiesysteem had gezien dat [naam persoon 3] en [naam persoon 4] op vier achtereenvolgende dagen gelijktijdig bij Cérélia waren gearriveerd.
2.8
[naam persoon 3] heeft hierover bij Cérélia geklaagd, waarna er op 2 maart 2020 een gesprek heeft plaatsgevonden waarbij aanwezig waren [verweerster] , personeelsadviseur [naam persoon 1] en plant manager [naam persoon 5] . Tijdens dit gesprek is [verweerster] op non-actief gesteld en heeft Cérélia aangekondigd nader onderzoek te doen.
2.9
In dit nader onderzoek is gebleken dat [verweerster] [naam persoon 4] op enig moment heeft aangesproken met een opmerking in de trant van “had je mij zo maar eens aangeraakt”, nadat zij een paar dagen eerder in het camerasysteem had gezien dat [naam persoon 4] op 20 januari 2020 [naam persoon 3] met zijn hand heeft aangeraakt.
2.1
Op 6 maart 2020 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden, waarbij [verweerster] is medegedeeld dat Cérélia wenst te komen tot een beëindiging van het dienstverband.

3..Het verzoek en het verweer

3.1
Cérélia verzoekt
I ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] , primair op grond van verwijtbaar handelen of nalaten als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW, subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW en meer subsidiair op grond van cumulatie van gronden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub i BW;
II de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, te bepalen op de datum van deze beschikking, en
III veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
3.2
Cérélia legt aan haar verzoek ten grondslag dat door het gebruiken van informatie uit het klok- en tijdregistratiesysteem en het camerasysteem voor privédoeleinden door het doen van de hiervoor in r.o. 2.7 en r.o. 2.9 genoemde uitlatingen, de privacy van de betrokken medewerkers is geschonden. Dit is misbruik van bevoegdheid en in strijd met het reglement cameratoezicht, en maakt dat [verweerster] verwijtbaar heeft gehandeld als gevolg waarvan van Cérélia niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst nog langer te laten voortduren. Tezamen met de omstandigheid dat [verweerster] niet inziet dat haar handelen onacceptabel is en zij geen draagvlak heeft bij haar collega’s, maakt dit bovendien dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. In elk geval dient de arbeidsovereenkomst te worden ontbonden op de zogenaamde combinatiegrond.
3.3
[verweerster] betwist dat sprake is van schending van de privacy gezien de intieme relatie die zij tot kort voor 20 januari 2020 met [naam persoon 4] had. Volgens [verweerster] heeft zij vanuit haar emotie vanwege het recente verbreken van de intieme relatie met [naam persoon 4] twee terloopse opmerkingen gemaakt die ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet kunnen rechtvaardigen. Zij betwist voorts dat zij het klok- en tijdregistratiesysteem en het camerasysteem heeft misbruikt en dat zij het reglement cameratoezicht kende of behoorde te kennen. Het ontbindingsverzoek dient daarom te worden afgewezen.
3.4
Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerster] :
I dat te doen onder vaststelling van een tijdstip waarbij rekening wordt gehouden met de geldende opzegtermijn zonder aftrek van de periode die is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
II toekenning van een transitievergoeding van € 18.283,22 bruto;
III toekenning van een billijke vergoeding van € 90.182,16 bruto;
IV toekenning van de cumulatievergoeding van (50% van € 18.283,22 ) € 9.141,61 bruto indien de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op basis van de cumulatiegrond van artikel 7:669 lid 3 sub i BW, en
V veroordeling van Cérélia in de proceskosten.
Voor het geval het verzoek tot ontbinding wordt afgewezen, verzoekt [verweerster] tewerkstelling in haar huidige functie binnen drie dagen na dagtekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 150,-- per dag.
3.5
In het kader van haar verzoek onder I en II betwist [verweerster] dat haar een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Met betrekking tot haar verzoek om een billijke vergoeding stelt zij dat de handelwijze van Cérélia haar goede naam en reputatie heeft beschadigd en dat aannemelijk is dat zij anderhalf tot twee jaar nodig zal hebben om een nieuwe baan te vinden.
3.6
Cérélia betwist dat zij de door [verweerster] verzochte vergoedingen is verschuldigd.

4..De beoordeling

4.1
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is vast komen te staan dat [verweerster] de informatie uit het klok- en tijdregistratiesysteem over de aankomsttijden van [naam persoon 4] en [naam persoon 3] en de beelden uit het camerasysteem met daarop de aanraking door [naam persoon 4] van [naam persoon 3] heeft verkregen toen zij uit hoofde van de normale uitoefening van haar functie de systemen raadpleegde. Door haar collega’s vervolgens echter aan te spreken zoals hiervoor in r.o. 2.7 en r.o. 2.9 is omschreven, heeft zij inbreuk gemaakt op hun privacy. Hiervan kan [verweerster] een verwijt worden gemaakt, te meer nu zij reeds eerder, in 2017, is gewezen op het feit dat informatie die haar bekend is uit hoofde van haar werkzaamheden in verband met de urenregistratie, vertrouwelijk is en niet door haar voor andere doeleinden dan de urenregistratie mag worden gebruikt. Hierbij komt dat het reglement cameratoezicht voorschrijft dat medewerkers die toegang hebben tot het camerasysteem, vertrouwelijk en integer omgaan met de kennis die zij daardoor verkrijgen, in het bijzonder met betrekking tot de privacy van derden. [verweerster] betwist weliswaar dat zij het reglement cameratoezicht kent, maar deze betwisting is in het licht van hetgeen in r.o. 2.5 is overwogen onvoldoende onderbouwd. Bovendien heeft [verweerster] ter zitting erkend dat ook als het reglement cameratoezicht niet zou gelden, haar bekend is dat zij vertrouwelijk en integer moet omgaan met de informatie die zij tot zich krijgt door raadpleging van het camerasysteem.
4.2
Dat [verweerster] de betreffende uitlatingen heeft gedaan uit emotie vanwege het recente verbreken van de intieme relatie met [naam persoon 4] , maakt niet dat haar geen verwijt kan worden gemaakt. Van een werknemer die is belast met het omgaan met privacygevoelige informatie, mag worden verwacht dat zij met deze informatie, ook onder emotioneel belastende omstandigheden, vertrouwelijk en integer omgaat. Tezamen met het feit dat [verweerster] de informatie in de normale uitoefening van haar functie heeft verkregen en dus geen misbruik heeft gemaakt van het klok- en tijdregistratiesysteem en het camerasysteem zelf, maken deze omstandigheden echter wel dat [verweerster] geen
ernstigverwijt kan worden gemaakt. [verweerster] behoudt derhalve haar aanspraak op transitievergoeding en bij het bepalen van de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, dient rekening te worden gehouden met de voor Cérélia geldende opzegtermijn.
4.3
Anders dan [verweerster] heeft betoogd, is de kantonrechter van oordeel dat niet met een minder vergaande maatregel zoals een waarschuwing kon worden volstaan. Het verwijt dat [verweerster] kan worden gemaakt, heeft tot gevolg dat het laten voortduren van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van Cérélia kan worden gevergd. Op Cérélia rust immers de verplichting om de privacy van haar werknemers te beschermen. Zij dient te waarborgen dat de personen die toegang hebben tot het klok- en tijdregistratiesysteem en het camerasysteem integer omgaan met de persoonsgegevens die zij verkrijgen en deze niet voor een ander doel gebruiken dan waarvoor zij die toegang hebben. Anders dan [verweerster] meent, wordt dit niet anders door het enkele feit dat [naam persoon 4] gedurende lange tijd met haar een intieme relatie heeft gehad. Nog daargelaten dat het maar de vraag is of dit de inbreuk op zijn privacy rechtvaardigt, geldt dat niet alleen de privacy van [naam persoon 4] is geschonden, maar ook die van [naam persoon 3] . Bovendien gaat het niet alleen om de bescherming van de privacy van individuele werknemers, maar ook om de bescherming van de privacy van de werknemers van Cérélia in algemene zin.
4.4
In beginsel is sprake van een opzegverbod omdat [verweerster] lid is van de ondernemingsraad van Cérélia. Dit opzegverbod staat gezien artikel 7:671b lid 6 BW echter niet in de weg aan ontbinding. [verweerster] heeft nog betoogd dat zij het e-mailbericht uit 2017 waarop Cérélia in het kader van haar verzoek een beroep heeft gedaan, heeft verstuurd in haar hoedanigheid van lid van de ondernemingsraad, maar dat dit het geval is, blijkt nergens uit.
4.5
De conclusie is dat het verzoek van Cérélia zal worden toegewezen en dat de arbeidsovereenkomst ingevolge artikel 7:669 lid 3 sub e BW zal worden ontbonden. Aangezien geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] , zal de arbeidsovereenkomst ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 9 sub a BW worden ontbonden met ingang van 1 september 2020. Omgekeerd is er geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Cérélia, zodat er geen grond is om de periode die is gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van dagtekening van deze beschikking niet in aftrek te brengen.
4.6
Dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen door [verweerster] maakt zoals reeds overwogen dat een transitievergoeding is verschuldigd. [verweerster] gaat voor de berekening van de transitievergoeding uit van een bruto maandloon van € 3.757,59 inclusief 8% vakantietoeslag, gemiddelde vaste loonbestanddelen en gemiddelde variabele loonbestanddelen. Cérélia heeft dit betwist en heeft onderbouwd dat moet worden uitgegaan van een bruto maandloon van € 3.707,67 inclusief 8% vakantietoeslag, gemiddelde vaste loonbestanddelen en gemiddelde variabele loonbestanddelen. Aangezien [verweerster] ter zitting desgevraagd niet in staat bleek te onderbouwen waarom haar berekening desondanks de juiste is, zal de kantonrechter voor de berekening van de transitievergoeding als uitgangspunt een bruto maandloon van € 3.707,67 nemen. Dit resulteert in een transitievergoeding van € 17.836,03 bruto.
4.7
Voor toekenning van een billijke vergoeding is slechts plaats indien de ontbinding is te wijten aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Aangezien hiervan geen sprake is, zal het verzoek om een billijke vergoeding worden afgewezen. Aangezien ontbinding niet geschiedt op de cumulatiegrond, zal ook de cumulatievergoeding worden afgewezen.
4.8
De proceskosten zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De kantonrechter,
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2020;
veroordeelt Cérélia tot betaling aan [verweerster] van een transitievergoeding van € 17.836,03 bruto;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. N.W.M. van den Heuvel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
3298