ECLI:NL:RBROT:2020:9403

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
10/811004-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in jeugdstrafrechtzaak wegens mishandeling en diefstal met vrijspraak voor poging doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 september 2020 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, mishandeling en diefstal. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk de aangever in gevaar heeft gebracht door hem richting een stroomrail te duwen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en de aangever in een gevecht verwikkeld waren en dat de verdachte niet de intentie had om de aangever te doden of zwaar letsel toe te brengen. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte de aangever heeft mishandeld en twee airpods heeft gestolen. De officier van justitie had een taakstraf van 90 uur geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf op van 90 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.283,95 aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, evenals de noodzaak van begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/811004-20
Datum uitspraak: 10 september 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] 2004 te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman: mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 27 augustus 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 90 uur, met aftrek van voorarrest (6 uur), subsidiair 42 dagen vervangende jeugddetentie;
  • veroordeling van de verdachte tot voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, dat hij meewerkt aan begeleiding door een jongerencoach, dat hij naar school gaat en een contactverbod met het slachtoffer.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de poging doodslag. De verdachte heeft de aangever niet een keer, maar twee keer richting de gele rail geduwd of gegooid. Op de gele rail staat spanning en bij aanraking met deze rail kan iemand komen te overlijden. Uit het proces-verbaal van verhoor bij de politie blijkt dat de verdachte wist van het gevaar van de gele rail. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte de aangever wegtrekt bij het perron vandaan en hem richting de gele rail duwt. De verdachte heeft hiermee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zou komen te overlijden door aanraking met de gele rail.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte heeft gezegd dat hij in gevecht was met de aangever, dat zij samen van het perron afvielen en dat hij de aangever niet expres op de gele rail heeft geduwd.
De aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat hij en de verdachte van het perron vielen en op het spoor van de metrobaan belandden. Hij heeft niets gezegd over een gele rail.
Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte en de aangever samen aan het vechten waren op het perron en dat zij vervolgens van het perron naar beneden op het metrospoor vielen. Te zien is ook dat de aangever in de vaart van deze val heel dicht in de buurt van de gele rail terecht kwam. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank deze eerste beweging van de aangever richting de gele rail niet als het gevolg van een bewuste gedraging van de verdachte.
Op de camerabeelden is daarna te zien dat de vechtpartij op het metrospoor verder ging. Tijdens deze vechtpartij pakte de verdachte de aangever vast. Hij trok hem weg van het perron en hij gooide de aangever in de tegenovergestelde richting, van het perron af terug het spoor op. De aangever belandde hierbij heel dicht bij de gele rail. Dat de verdachte hierbij de aangever opzettelijk richting de gele rail gooide of duwde ziet de rechtbank niet op de camerabeelden. Ook uit de andere bewijsmiddelen is dit niet af te leiden.
Vast staat dat de verdachte met de aangever heeft gevochten op een zeer gevaarlijke plaats. Ook kan worden vastgesteld dat de verdachte het grootste aandeel had in die vechtpartij en dat het initiatief vooral van hem uitging. Maar uit de camerabeelden en de overige bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat de verdachte daarbij het doel had de aangever in aanraking te laten komen met de gele rail. Uit de bewijsmiddelen kan evenmin worden afgeleid dat de verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever ten gevolge van zijn handelen zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 2 en 3
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 17 januari 2020 te Capelle aan den IJssel [naam slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [naam slachtoffer] te schoppen, waardoor die [naam slachtoffer] ten val kwam en
- meermalen, met snelheid en/of grote kracht, tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] te slaan;
3.
hij op 17 januari 2020 te Capelle aan den IJssel twee airpods, die toebehoorden aan [naam slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2.
mishandeling
3.
diefstal
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De aangever stond te wachten bij het metrostation toen de hem onbekende verdachte aan kwam lopen, de airpods uit zijn oren pakte en daarmee wegliep. Nadat de aangever de airpods had teruggepakt, heeft de vijftienjarige verdachte de aangever in zijn rug geschopt en meerdere keren tegen zijn hoofd geslagen. Tijdens de worsteling die toen ontstond, zijn de verdachte en de aangever van het perron af op het spoor gevallen. In plaats van te proberen zo snel mogelijk weer op het perron te klimmen, bleef de verdachte de aangever slaan en schoppen. Pas na enkele minuten liet de verdachte de aangever gaan.
Door de airpods weg te nemen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de aangever. Ook heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer door hem te schoppen en te slaan. Dit zijn nare feiten, gepleegd midden op de dag op een druk metrostation. De rechtbank neemt het de verdachte extra kwalijk dat hij de aangever ernstig in gevaar heeft gebracht door op het spoor met hem door te vechten. Dit soort gebeurtenissen hebben begrijpelijkerwijs grote impact op het slachtoffer en omstanders en veroorzaken in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
13 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 juni 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De Raad en het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) schatten de kans op herhaling in op laag en zien overwegend beschermende factoren. De verdachte heeft een betrokken en liefdevol gezinssysteem en hij heeft een gestructureerde positieve vrijetijdsbesteding. Ten aanzien van school komt naar voren dat de verdachte altijd aanwezig is, goede cijfers haalt en hij zich inzet om zijn diploma te behalen.
De Raad meent dat de verdachte bij het onderhavige delict heeft gereageerd vanuit impulsiviteit en dat het hem op dat moment onvoldoende is gelukt een gedragsalternatief te bedenken en in te zetten. Uit het onderzoek zijn echter geen signalen naar voren gekomen waaruit blijkt dat er sprake is van een vaardigheidstekort. Er lijkt geen sprake te zijn van structureel problematisch gedrag.
De Raad adviseert om aan de verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte onderwijs volgt of een dagbesteding heeft waar de jeugdreclasseerder mee akkoord gaat en dat hij zich houdt aan de meldplicht gedurende een door de reclassering te bepalen periode en zo frequent als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: JBRR) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 augustus 2020. Dit rapport houdt
het volgende in.
Door het incident op 17 januari 2020 is de verdachte van school geschorst. School ziet geen mogelijkheden de verdachte over te plaatsen naar een andere VMBO school. De verdachte is vanaf het moment dat hij hoorde dat MBO ook een optie is daarvoor gemotiveerd. Hij is aangenomen bij het Zadkine College in Capelle aan den IJssel. In september 2020 start hij met MBO1.
De jongerencoach van Buurtwerk is gestart. De verdachte stelt zich open voor de begeleiding. De verdachte heeft geen hulpvraag aan de jongerencoach, maar gaat wel met hem in gesprek en staat open voor het verkrijgen van een adequate vrijetijdsbesteding.
Het advies is om de verdachte een onvoorwaardelijke detentie op te leggen voor de duur van het voorarrest en (on)voorwaardelijke werkstraf met begeleiding van de jeugdreclassering, met als bijzondere voorwaarden: meewerken met een jongerencoach en meewerken met overige hulpverlening indien jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
[naam medewerker JBRR] , werkzaam bij JBRR, is op de zitting telefonisch gehoord en heeft daarbij naar voren gebracht dat het raadzaam is om als bijzondere voorwaarde ook een contactverbod met het slachtoffer op te nemen. Dat het een delict betreft met fors geweld, dat uit het niets is gebeurd, maakt dat het belangrijk is om vanuit JBRR begeleiding te bieden aan de verdachte om te voorkomen dat iets dergelijks nog een keer zal gebeuren.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de rechtbank niet bewezen acht dat de verdachte de ten laste gelegde poging doodslag heeft gepleegd komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist.
Voor een mishandeling met meerdere schoppen en klappen gaan de LOVS oriëntatiepunten uit van 40 uur taakstraf. Als strafverzwarende omstandigheid dient daarbij rekening te worden gehouden met de plaats waar de mishandeling werd gepleegd. Door op het spoor door te blijven vechten heeft de verdachte de aangever in groot gevaar gebracht. Voorafgaand aan de mishandeling heeft de verdachte bovendien de airpods van de aangever weggenomen. In de strafmaat wordt ook met dit feit rekening gehouden.
De rechtbank vindt een werkstraf van negentig uur, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht een passende straf voor de mishandeling en de diefstal.
Gelet op de agressie die de verdachte bij deze feiten heeft laten zien, die uit het niets kwam, acht de rechtbank jeugdreclasseringsbegeleiding noodzakelijk. De rechtbank zal daarom een deel van de straf ter grootte van dertig uur voorwaardelijk opleggen, met als bijzondere voorwaarden de meldplicht bij de jeugdreclassering en de verplichting mee te werken aan behandeling, indien JBRR dit noodzakelijk acht. Daarnaast zal de verdachte moeten blijven meewerken aan de jongerencoach en naar school moeten gaan. Als laatste bijzondere voorwaarde neemt de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer op. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank deze straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] , ter zake van de tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.916,23 aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie verzoekt de vordering betreffende de materiële schadeposten toe te wijzen, met uitzondering van de proceskosten. Zij verzoekt de vordering in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren. Voor de immateriële schade acht de officier van justitie het gevorderde bedrag van € 5.000,00 passend gelet op de impact die de feiten op het slachtoffer hebben gehad.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor de materiële schadeposten die betrekking hebben op de schoenen, de riem, de airpods en de parkeerkosten. Over de kosten gevorderd voor de jas, de spijkerbroek en het telefoonscherm merkt de verdediging op dat in de aangifte, noch in een eventueel aanvullend proces-verbaal, is opgenomen dat deze spullen beschadigd zijn geraakt bij de feiten. De verdediging bepleit deze materiële schadeposten af te wijzen. De gevorderde proceskosten zijn onvoldoende onderbouwd en de immateriële schade dient te worden beperkt tot een bedrag van € 1.500,00 en voor het overige deel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder feit 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding voor de schoenen, de riem, de airpods en de parkeerkosten door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering voor deze schade voor een totaal bedrag van € 283,95 worden toegewezen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de jas, de spijkerbroek, het telefoonscherm en de proceskosten levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 17 januari 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog worden gemaakt. Over de overige proceskosten oordeelt de rechtbank dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat hij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.283,95, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een werkstraf voor de duur van
90 (negentig) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
84 (vierentachtig) uurte verrichten werkstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
42 (tweeënveertig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf groot
30 (dertig) uur subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan behandeling indien dit door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond noodzakelijk wordt geacht;
- meewerkt aan de jongerencoach;
- naar school gaat;
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ), zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
-
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 1.283,95 (zegge: twaalfhonderddrieëntachtig euro vijfennegentig), bestaande uit € 283,95 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 januari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.283,95(hoofdsom,
zegge: twaalfhonderddrieëntachtig euro vijfennegentig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 januari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. M.P. van der Stroom en A. Wijsman-van Veen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 september 2020.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 januari 2020 te Capelle aan den IJssel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer] twee maal, althans eenmaal, in de richting van een stroomrail van de metro waar continue een 750 volt spanning op staat, heeft geduwd en/of gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 17 januari 2020 te Capelle aan den IJssel [naam slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [naam slachtoffer] te schoppen, waardoor die [naam slachtoffer] ten val kwam en/of
- meermalen, met snelheid en/of grote kracht, tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] te slaan en/of
- die [naam slachtoffer] in een nekklem vast te houden;
3.
hij op of omstreeks 17 januari 2020 te Capelle aan den IJssel twee airpods, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;