In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering van de officier van justitie tegen een veroordeelde die voordeel heeft verkregen uit drugshandel en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel in totaal € 675.128,18 bedraagt, waarvan € 223.833,18 uit witwassen en € 451.295,00 uit drugshandel. De rechtbank heeft de bevoegdheid om deze ontnemingsvordering te behandelen, ondanks de argumenten van de verdediging dat de rechtbank niet bevoegd zou zijn vanwege feiten die in een andere rechtbank zijn behandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ontnemingsvordering gebaseerd is op de veroordeling van de verdachte in de hoofdzaak, waardoor de rechtbank Rotterdam bevoegd is. De verdediging heeft betoogd dat de rechtbank moet terugkomen op eerdere beslissingen over het voordeel uit witwassen, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voldoende voordeel heeft genoten uit drugshandel en heeft de netto-opbrengst uit deze handel vastgesteld op € 451.295,00. De totale ontneming is vastgesteld op € 675.128,18, en de rechtbank heeft de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de staat te betalen. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.