In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 januari 2020 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de minderjarige, de vader, de moeder, de stiefmoeder en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond aanwezig waren. De minderjarige verblijft momenteel op een behandelgroep van de Lansingh en is onder toezicht gesteld tot 2 mei 2020. De GI heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, omdat de minderjarige kampt met hechtingsproblematiek en ASS-aspecten, en er zorgen zijn over haar sociale contacten en schoolgang.
De vader steunt het verzoek van de GI en geeft aan dat de situatie in het verleden vaak is geëscaleerd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de huidige opvang niet aansluit bij de problematiek van de minderjarige en dat er gezocht moet worden naar een meer geschikte plek. Totdat deze plek is gevonden, is het noodzakelijk dat de minderjarige op de Lansingh blijft. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 2 mei 2020, in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, zoals vastgelegd in artikel 1:265c, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.