ECLI:NL:RBROT:2020:9329

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
10/050273-20 en 10/169658-20 (ttz gevoegd) /TUL VV: 10/264342-18, 10/198354-19 en 22/002799-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een arrestantenverzorger, diefstal, mishandeling en vrijspraak voor vernieling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van belediging, diefstal, mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 februari 2020 te Hellevoetsluis een arrestantenverzorger heeft beledigd door haar in het gezicht te spugen, wat als eenvoudige belediging wordt gekwalificeerd. Daarnaast heeft de verdachte in dezelfde periode drie alarmknoppen van Careyn gestolen, wat wordt gekwalificeerd als diefstal. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat zij een slot en een deur heeft vernield, en heeft haar van dit feit vrijgesproken. De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat niet is gebleken van een voorafgaande aanval van de aangeefster. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder opname in een zorginstelling, gezien de problematische situatie van de verdachte en het risico op recidive. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €300,00 aan de benadeelde partij toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/050273-20 en 10/169658-20 (ttz gevoegd)
Parketnummers vorderingen TUL VV: 10/264342-18, 10/198354-19 en 22/002799-18
Datum uitspraak: 15 oktober 2020
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
feitelijk zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gemachtigd raadsman mr. M. de Reus, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 oktober 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.H.A. de Bruijne heeft gevorderd:
  • in de zaak met parketnummer 10/050273-20 bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • in de zaak met parketnummer 10/169658-20 bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/198354-19;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 22/002799-18;
  • verlenging van de proeftijd van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel en wijziging van de bijzondere voorwaarden in de zaak met parketnummer 10/264362-18.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich, in de zaak met parketnummer 10/050273-20, ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde belediging, op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat voor een bewezenverklaring van dit feit een klacht is vereist, terwijl deze klacht ontbreekt.
Beoordeling
Vervolging voor belediging op grond van artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is in beginsel alleen mogelijk wanneer er een klacht is ingediend. Dit klachtvereiste geldt echter niet indien het misdrijf wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Hoewel dit niet is tenlastegelegd, blijkt uit de bewijsmiddelen dat de aangeefster werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van haar bediening als arrestantenverzorger. Een klacht was dan ook niet vereist.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5..Waardering van het bewijs

Vrijspraakoverwegingen (feit 1 in de zaak 10/050273-20)
Door de officier van justitie is aangevoerd dat kan worden bewezen dat de verdachte een slot en een deur heeft vernield, zoals dat onder 1 ten laste is gelegd in de zaak met parketnummer 10/050273-20.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/050273-20 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte was die het vermeende eerdere slot eruit heeft gehaald en de deur heeft geforceerd.
De verdachte zal van dit feit dan ook worden vrijgesproken.
Gevoerd verweer (feit 2 in de zaak 10/050273-20)
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de diefstal van alarmknoppen, zoals dat onder 2 ten laste is gelegd in de zaak met parketnummer 10/050273-20. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte niet het oogmerk had om zich de alarmknoppen toe te eigenen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Vast staat dat de verdachte drie alarmknoppen van de flat heeft meegenomen en in haar tas heeft gestopt. De verdachte kon daardoor op dat moment als heer en meester over de alarmknoppen beschikken, de rechthebbende niet. Naar de uiterlijke verschijningsvorm van deze handeling was het opzet van de verdachte hierop ook gericht. Het verweer wordt verworpen.
Bespreking van het beroep op noodweer (in de zaak 10/169658-20)
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van noodweer. De verdachte werd namelijk aangevallen door de aangeefster, waardoor het handelen van de verdachte niet wederrechtelijk was. De verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan haar ten laste gelegde mishandeling.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat op 24 februari 2020 een conflict is ontstaan tussen de aangeefster, de getuige [naam getuige] en de verdachte. Hierbij heeft de verdachte de aangeefster in het gezicht gestompt, haar naar de grond gebracht en vervolgens meermalen gestompt op het lichaam. Van een voorafgaande aanval van de zijde van de aangeefster is niet gebleken. Voor zover de eventuele duw van de aangeefster tegen de verdachte al gekwalificeerd kan worden als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, dan kan het beroep op noodweer niet slagen omdat niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De verdachte had de reële mogelijkheid om zich aan de gestelde aanranding te onttrekken, maar in plaats daarvan ging de verdachte op bovengenoemde gewelddadige wijze de confrontatie met de aangeefster aan. Dat maakt dat de rechtbank ook de wederrechtelijkheid van de ten laste gelegde mishandeling bewezen acht. Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
10/050273-20
2. zij in de periode van 21 februari 2020 tot en met 24 februari 2020 te Hellevoetsluis 3 rode signaalkastjes/alarmknoppen, die geheel aan een ander toebehoorden, te weten aan Careyn heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3. zij op 24 februari 2020 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, opzettelijk [naam slachtoffer 1] , in haar tegenwoordigheid, heeft beledigd door haar in het gezicht te spugen.
10/169658-20
zij op 24 juni 2020 te Hellevoetsluis [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 2] meermalen
- in het gezicht en tegen het lichaam te slaan en te stompen voordat en nadat die [naam slachtoffer 2] naar de grond was gebracht enop de grond terecht was gekomen en
- in de rechterarm te bijten.
Wat meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
10/050273-20

2..diefstal

3..eenvoudige belediging

10/169658-20
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten. Allereerst heeft zij zich schuldig gemaakt aan diefstal. Zij heeft daarmee aangetoond dat zij geen respect heeft voor andermans goederen en eigendom. Daarnaast heeft de verdachte een arrestantenverzorger in het gezicht gespuugd. Iemand bespugen is buitengewoon vies en zeer beledigend voor het slachtoffer, dat gewoon haar werk deed. Ook was het slachtoffer bang voor de gevolgen, zij wist immers niet wat de verdachte eventueel onder de leden had. Tot slot heeft de verdachte haar halfzus mishandeld door haar te stompen en te bijten. Hiermee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De mishandeling vond plaats in de woning van het slachtoffer, een plek waar zij bij uitstek veilig moet kunnen zijn.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
Op 28 februari 2020 heeft de psycholoog [naam psycholoog 1] gesproken met de verdachte. De verdachte imponeerde als een beneden gemiddeld tot gemiddeld intelligente vrouw bij wie sprake is van persoonlijkheidsproblematiek (mogelijk cluster-B, te weten borderline en evt. ook antisociale kenmerken) en vermoedelijk ook van problematisch middelengebruik. Opvallend was haar sterke neiging tot externaliseren, tot het buiten haarzelf situeren van de oorza(a)k(en) van haar vele problemen, waardoor ze overspoeld lijkt te worden, De verdachte leek er niet vanuit te gaan dat haar problemen samenhangen met psychische problematiek bij haarzelf.
Psycholoog [naam psycholoog 2] heeft op 20 augustus 2020 een rapport over de verdachte opgemaakt. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte niet heeft willen meewerken aan het onderzoek, waardoor er geen gedragskundig onderzoek heeft kunnen plaatsvinden.
Reclassering Nederland heeft op 29 september 2020 een rapport over de verdachte opgemaakt in het kader van het lopend toezicht. Dit rapport houdt kort gezegd in dat de reclassering nauwelijks contact met de verdachte kan krijgen. Wel heeft de verdachte wekelijks contact met Pameijer/Mozaïk, die de verdachte in opdracht van de reclassering begeleidt. Dit contact wordt echter als onvoldoende gezien om stappen te zetten. De ambulante behandeling en de middelencontrole zijn niet van de grond gekomen. De verdachte onttrekt zich aan de geboden hulp en werkt niet mee aan diagnostiek. Zij heeft nog steeds geen vaste woon- of verblijfplaats en blijft overlastgevend gedrag vertonen. Met de huidige bijzondere voorwaarden lukt het niet om de verdachte op de rails te krijgen en het herhalingsgevaar te beperken. Omdat ambulante behandeling ontoereikend is, zal opname in een zorginstelling plaats moeten vinden. Voorgesteld wordt de bijzondere voorwaarden in die zin te wijzigen.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdachte heeft op verschillende leefgebieden structurele problemen en is al jaren in beeld bij lokale zorgnetwerken. Ook zijn er in het kader van eerdere strafzaken bijzondere voorwaarden opgelegd. Al deze inspanningen hebben er echter niet toe geleid dat het leven van de verdachte op orde is gekomen en het herhalingsgevaar tot een aanvaardbaar niveau is teruggebracht. Het huidige zorgkader en de bijzondere voorwaarden blijken hiervoor onvoldoende waarborgen te bieden. Het is positief dat de verdachte goed contact heeft met haar begeleider van Mozaïk en dat zij ten tijde van de terechtzitting in een beschermde woonvorm lijkt te verblijven. Zoals uit de rapporten blijkt, is dit echter niet genoeg. De reclassering adviseert in de TUL-zaak 10-264342-18 om de verdachte te laten opnemen in een zorginstelling. De rechtbank is het eens met dit advies en ziet de noodzaak van behandeling, waaronder verplichte opname. De rechtbank zal daarom in afwijking van de eis van de officier van justitie volstaan met een deels voorwaardelijke straf, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zodat geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf resteert en de verdachte zo snel mogelijk behandeld kan worden. Dit voorwaardelijk strafdeel en de bijzondere voorwaarden dienen er ook toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9..Vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 1] in de zaak met parketnummer 10/050273-20 ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 300,00 aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen nu deze genoegzaam is onderbouwd, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering – gelet op het verzoek het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren – dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om bij toewijzing geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen omdat de benadeelde partij de vordering niet als privépersoon heeft ingediend maar als werknemer van de politie.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 24 februari 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Aangezien de benadeelde partij een privépersoon betreft zal ook de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10..Vorderingen tenuitvoerlegging

10/264342-18
Bij vonnis van de politierechter van 9 september 2019 van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaar en onder oplegging van bijzondere voorwaarden. De proeftijd is ingegaan op 24 september 2019.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, maar dat de proeftijd wordt verlengd met één jaar. De bijzondere voorwaarden die zijn gesteld dienen te worden gewijzigd conform het advies wijziging bijzondere voorwaarden van de reclassering van 29 september 2020.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de proeftijd van de vordering moet worden verlengd. De verdediging heeft verzocht om de bijzondere voorwaarden niet te wijzigen, nu de verdachte niet wil meewerken aan diagnostiek en behandeling.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat zij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Ook heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden verwijtbaar niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank vindt het echter van belang dat het toezicht en de overige bijzondere voorwaarden blijven gelden. Er worden daarom termen aanwezig geacht die last niet te geven, maar in plaats daarvan de proeftijd te verlengen met één jaar.
De bijzondere voorwaarden zullen conform het reclasseringsadvies van 29 september 2020 worden gewijzigd. De reden hiervoor is dat is gebleken dat de huidige bijzondere voorwaarden ontoereikend zijn om een goede invulling te geven aan het toezicht. Om de veroordeelde te helpen en om het herhalingsgevaar te beperken is het belangrijk dat er nadere diagnostiek en behandeling plaatsvindt. Omdat diagnostiek en behandeling in een ambulant kader niet mogelijk is gebleken, zal dit gedurende een opname in een zorginstelling plaats moeten vinden.
10/198354-19
Bij vonnis van de politierechter van 18 september 2019 van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 3 oktober 2019.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de voorwaardelijke straf ten uitvoer wordt gelegd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de proeftijd van de vordering moet worden verlengd. Daartoe is aangevoerd dat tenuitvoerlegging de goede weg, die de verdachte lijkt te zijn ingeslagen, zou doorkruisen.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat zij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Nu de verdachte zich gelet op het voorgaande moet houden aan diverse bijzondere voorwaarden waaronder opname in een zorginstelling, worden er evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, maar in plaats daarvan de proeftijd te verlengen met één jaar.
22/002799-18
Bij arrest van 16 juni 2020 van het gerechtshof in Den Haag is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 16 juni 2020.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de voorwaardelijke straf ten uitvoer wordt gelegd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de proeftijd van de vordering moet worden verlengd. Daartoe is aangevoerd dat tenuitvoerlegging de goede weg, die de verdachte lijkt te zijn ingeslagen, zou doorkruisen.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat zij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Nu de verdachte zich gelet op het voorgaande moet houden aan diverse bijzondere voorwaarden waaronder opname in een zorginstelling, worden er evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, maar in plaats daarvan de proeftijd te verlengen met één jaar.

11..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 266, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

12..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/050273-20 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten in de zaak met parketnummer 10/050273-20, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 10/169658-20, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 43 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal meewerken aan telefonisch en/of app-contact met Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit nodig vindt, en zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering;
  • de veroordeelde zal zich laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra er een behandelplaats beschikbaar is voor de veroordeelde. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, zal de veroordeelde meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • de veroordeelde zal meewerken aan de begeleiding door Pameijer/Mozaïk;
  • de veroordeelde zal openheid van zaken geven met betrekking tot haar financiën en de hulpverlening hiervoor accepteren;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 300,00 (zegge: driehonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] te betalen
€ 300,00 (hoofdsom
, zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door
6 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verlengt de proeftijd van de onder parketnummer 10/264342-18 bij vonnis van 9 september 2019 van de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met 1 jaar en wijzigt de bijzondere voorwaarden die aan deze proeftijd zijn verbonden, zodat deze als volgt komen te luiden:
  • de veroordeelde zal meewerken aan telefonisch en/of app-contact met Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit nodig vindt, en zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering;
  • de veroordeelde zal zich laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra er een behandelplaats beschikbaar is voor de veroordeelde. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, zal de veroordeelde meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • de veroordeelde zal meewerken aan de begeleiding door Pameijer/Mozaïk;
  • de veroordeelde zal openheid van zaken geven met betrekking tot haar financiën, en de hulpverlening hiervoor accepteren;
verlengt de proeftijd van de onder parketnummer 10/198354-19 bij vonnis van 18 september 2019 van de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf met 1 jaar;
verlengt de proeftijd van de onder parketnummer 22/002799-18 bij arrest van 16 juni 2020 door het gerechtshof te Den Haag opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met 1 jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. I.M.A. Hinfelaar en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 oktober 2020.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt in de zaak met parketnummer 10/050273-20 ten laste gelegd dat
1
zij in of omstreeks de periode van 21 februari 2020 tot en met 24 februari 2020 te Hellevoetsluis opzettelijk en wederrechtelijk een cilinderslot en/of een gangdeur van een pand gelegen aan [plaats delict] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Careyn en/of Camelot Europe toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2
zij in of omstreeks 21 februari 2020 tot en met 24 februari 2020 te Hellevoetsluis 3 rode signaalkastjes/alarmknoppen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Careyn en/of Camelot Europe, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
zij op of omstreeks 24 februari 2020 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard opzettelijk [naam slachtoffer 1] , in haar tegenwoordigheid,
heeft beledigd door haar in het gezicht te spugen.
Aan de verdachte wordt in de zaak met parketnummer 10/169658-20 ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 24 juni 2020 te Hellevoetsluis [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 2] (meermalen)
- in het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen (voordat en/of nadat die [naam slachtoffer 2] naar de grond was gebracht en/of op de grond terecht was gekomen) en/of
- in de rechterarm te bijten.