ECLI:NL:RBROT:2020:9219

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
10/150877-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling, veroordeling poging tot zware mishandeling met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar heeft hem wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 juni 2020, waarbij de verdachte tijdens een worsteling met de aangever een mes heeft gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een worsteling heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachte de aangever met een voorwerp heeft geslagen, wat resulteerde in een verwonding aan de schouder van de aangever. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie van de verdachte om de aangever te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, en sprak de verdachte vrij van deze aanklachten. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk opzettelijk heeft geprobeerd de aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, wat leidde tot de veroordeling voor poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De rechtbank verwierp ook het beroep van de verdachte op noodweer en noodweerexces, omdat de gekozen verdediging niet in verhouding stond tot de aanranding. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/150877-20
Datum uitspraak: 30 september 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
hier te lande niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats: [adres] ,
raadsman mr. F.A. Dudok van Heel, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 september 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. B.M. van Heemst, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak poging tot doodslag (primair) en zware mishandeling (subsidiair) en bewijsoverweging poging tot zware mishandeling (meer subsidiair)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft voorwaardelijk opzet gehad op een poging tot doodslag. Met een groot mes op die plek van het lichaam waar de verdachte werd verwond op iemand inhakken of snijden, levert een aanzienlijke kans op dodelijk letsel op. De gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van de aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
4.1.2.
Standpunt verdediging
Zowel poging tot doodslag, als zware mishandeling, als poging tot zware mishandeling is niet wettig en overtuigend bewezen. Ook valt niet uit te sluiten dat de aangever de verwonding aan zijn schouder heeft opgelopen ná de worsteling tussen hem en de verdachte rond elf uur ’s avonds. Evenmin kan worden bewezen dat de verdachte opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op de dood van de aangever of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever.
4.1.3.
Beoordeling
Inleiding
Vast staat dat er een worsteling tussen de verdachte en de aangever heeft plaatsgevonden, waarbij de verdachte de aangever met een voorwerp heeft geslagen, en dat de aangever de volgende ochtend een wond aan zijn schouder had waardoor hij bloed was verloren. Dit is zowel door de aangever als door de verdachte bij de politie verklaard. De verdachte heeft verklaard dat hij de aangever met enigerlei keukengerei dat in de container lag op zijn schouder heeft geslagen. De aangever heeft verklaard dat hij de verdachte tijdens de worsteling een mes uit de container heeft zien pakken en hij pijn voelde aan de achterkant van zijn linkerschouder.
Uit de medische informatie in het dossier blijkt dat de aangever op de achterzijde van zijn linker schouder een verwonding van 15 centimeter met scherpe randen had, door de huid- en onderhuidlagen heen tot op de spierlaag, doorlopend naar de voorzijde van de linker schouder als oppervlakkigere rechte wond. De duur van herstel is geschat op drie weken.
De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat wettig en overtuigend is bewezen dat het voorwerp aan keukengerei dat de verdachte tijdens de worsteling heeft gepakt een mes betrof en dat hij de aangever hiermee in zijn schouder heeft gesneden.
Poging doodslag
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen medische informatie bevat waaruit blijkt dat het op deze plaats in de schouder van aangever snijden op zichzelf potentieel dodelijk was, terwijl ook overigens gesteld noch gebleken is dat het handelen van de verdachte anderszins tot potentieel dodelijk letsel bij de aangever zou kunnen leiden. Daarom is de rechtbank van oordeel dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat de aangever door het snijden met het mes dodelijk zou worden verwond. Daargelaten dat ook is vereist dat de verdachte zich van die aanmerkelijke kans bewust zou moeten zijn geweest, betekent dit dat het voor een poging doodslag benodigde opzet, ook in voorwaardelijke zin, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De primair ten laste gelegde poging tot doodslag is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Zware mishandeling
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het door de verdachte bij aangever toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, zodat ook de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte zal daarvan zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
Poging zware mishandeling
De rechtbank oordeelt dat het handelen van de verdachte wel kan worden aangemerkt als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft verklaard dat hij keukengereedschap uit de container heeft gepakt en dat hij de aangever hiermee heeft geslagen. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat het voorwerp dat hij pakte een mes kan zijn geweest. De verdachte heeft voorafgaand aan de worsteling met de aangever en twee andere chauffeurs gegeten in de container alwaar later buiten de worsteling heeft plaatsgevonden en heeft daarom kunnen zien welke voorwerpen er in de container aanwezig waren. De verklaring van de verdachte dat hij een willekeurig object heeft gepakt en dat hij niet wist waarmee hij de aangever sloeg, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Het tijdens een worsteling met een mes op iemand in slaan of snijden, is een gedraging die naar zijn uiterlijke verschijningsvorm is gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte opzet heeft gehad om de aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zowel de verdachte als de aangever hebben verklaard dat zij na de worsteling nog met elkaar hebben gesproken, waarna zij beiden naar hun eigen vrachtwagen zijn gegaan om te gaan slapen. Er is geen enkele aanwijzing dat er na de worsteling nog iets anders is voorgevallen dat de verwonding van de aangever kan hebben veroorzaakt. De rechtbank acht dit daarom niet aannemelijk en zij acht een poging tot zware mishandeling bewezen.
4.1.4.
Conclusie
De verdachte zal worden vrijgesproken van poging tot doodslag en van zware mishandeling. Bewezen is een poging tot zware mishandeling.
4.2.
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling (meer subsidiair)
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 6 juni 2020 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes in de schouder van die [naam slachtoffer] heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

5.1.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
meer subsidiairpoging tot zware mishandeling
5.2.
Noodweer en noodweerexces
5.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte handelde uit noodweer. De verdachte stond met zijn rug tegen een container en zag zich geconfronteerd met de agressieve aangever tegenover zich die met zijn vuisten op hem in sloeg. De verdachte had geen mogelijkheid om zich aan de situatie te ontrekken. Terugslaan met een voorwerp was in die omstandigheden een reactie op een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, die voldeed aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Subsidiair, komt aan de verdachte een beroep toe op noodweerexces. Omdat de verdachte te maken had met de zeer agressieve aangever, is de reactie van de verdachte een invoelbare reactie, waarbij zijn plotseling opgekomen hevige gemoedsbeweging van doorslaggevende betekenis is geweest.
De verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht aannemelijk moet zijn geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Vast staat dat er buiten op een openbaar parkeerterrein voor vrachtwagens een worsteling heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangever, waarbij de verdachte de aangever op enig moment met een mes in zijn schouder heeft gesneden. Niet is komen vast te staan wat precies de toedracht van de worsteling is geweest en wat er precies tussen de verdachte en de aangever is voorgevallen. De verklaringen van de verdachte en de aangever lopen op dit punt uiteen en hiervoor ontbreekt ander bewijs, zoals verklaringen van getuigen. Alleen daarom al is niet vast te stellen dat er op dat moment sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waaraan de verdachte zich niet kon onttrekken en waartegen hij zich op deze manier moest verdedigen.
Maar zelfs indien wordt uitgegaan van de juistheid van de verklaring van de verdachte dat hij werd aangevallen door de aangever, is de rechtbank van oordeel dat de gekozen gedraging van de verdachte als verdedigingsmiddel, te weten het snijden van de aangever met een mes, in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding, die zou hebben bestaan uit het slaan met vuisten door de aangever. De grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn dus overschreden. Dat de verweten gedraging van de verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de gestelde aanranding door aangever, is niet aannemelijk geworden. Daarvoor biedt het dossier evenmin aanknopingspunten.
Zowel het beroep op noodweer als op noodweerexces wordt verworpen.
5.2.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft, in ernstige mate onder invloed van alcohol, op een parkeerterrein geprobeerd een andere vrachtwagenchauffeur zwaar te mishandelen door hem tijdens een worsteling met een mes in de schouder te snijden. Het slachtoffer, dat ook in ernstige mate onder invloed van alcohol verkeerde, is vervolgens gaan slapen en ontdekte de volgende ochtend dat hij fysiek letsel had opgelopen. Het slachtoffer had veel bloed verloren en bleek een diepe snijwond van 15 centimeter over zijn schouder te hebben, waarvoor hij in het ziekenhuis op de spoedeisende hulp is behandeld. De snijwond is over de gehele lengte gehecht. Het slachtoffer houdt hier een blijvend litteken aan over. De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
25 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden. Deze straf valt een stuk lager uit dan de eis van de officier van justitie, aangezien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De heer [naam benadeelde] heeft als benadeelde partij in verband met het ten laste gelegde feit een formulier ingediend, bestemd voor het verzoeken van schadevergoeding. In het formulier zijn posten van materiële schade opgenomen en een omschrijving van de psychische klachten hij ondervindt als gevolg van het ten laste gelegde feit. Op het formulier zijn echter geen bedragen ingevuld, noch zijn er stukken ter onderbouwing van de vordering bijgevoegd. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij een schadevergoeding gevorderd van € 50.000,00 voor zowel materiële schade, te weten gederfde arbeidsinkomsten, jas, schoonmaak wagen, vrachtwagenmatras en ziekenhuiskosten, als voor immateriële schade voor de psychische klachten die hij ondervindt als gevolg van het ten laste gelegde feit, waaronder angst en emotionele instabiliteit, waardoor hij niet in staat is te werken. Hij ervaart problemen op het gebied van het financieel onderhouden van zijn familie, waaronder zijn moeder, en het financieel ondersteunen van zijn zoon, die einde van dit jaar in het huwelijk zou treden.
8.1.
Standpunt officier van justitie / verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De verdediging heeft aangevoerd dat de heer [naam benadeelde] geen materiële schade heeft geleden, nu hij geen kosten heeft moeten maken als gevolg van het incident. De vordering voor immateriële schade, zoals ter terechtzitting door [naam benadeelde] is toegelicht, is onvoldoende onderbouwd. Om deze redenen dient de benadeelde partij ten aanzien van zijn gehele vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.2.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat de heer [naam benadeelde] slachtoffer is geworden van een aanval door de verdachte met een mes. Evident is dat hij daardoor lichamelijk letsel heeft opgelopen. In het schadevergoedingsformulier en op de zitting heeft de heer [naam benadeelde] toegelicht dat hij hierdoor last heeft van psychische klachten waardoor hij op dit moment niet kan werken en hij ook andere problemen ervaart.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering voor materiële en immaterië schade thans ontbreken. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 6 juni 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.000,00(hoofdsom,
zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 juni 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.000,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
20 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. A. Bonder en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 september 2020.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 6 juni 2020 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp, in de schouder en/of het
bovenlichaam van die [naam slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juni 2020 te Rotterdam
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een grote en/of diepe snijwond over/in zijn
schouder en/of bovenlichaam, heeft toegebracht door met een mes, althans een
scherp en puntig voorwerp, in de schouder en/of het bovenlichaam van die
[naam slachtoffer] te steken en/of te snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 juni 2020 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp, in de schouder en/of het
bovenlichaam van die [naam slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.