ECLI:NL:RBROT:2020:9212

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
10/754532-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van (verlengde) invoer van cocaïne via zeeschip in Rotterdamse haven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van ruim 160 kilogram cocaïne. De cocaïne was verborgen in een zeeschip dat uit Colombia kwam en in de Rotterdamse haven was aangemeerd. De verdachte, als kapitein van een bunkerschip, heeft de cocaïne opgehaald en een deel daarvan verscheept. Daarnaast had hij bijna 100 gram cocaïne in zijn woning. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de ingevoerde cocaïne en dat zijn handelen gericht was op het verder vervoeren en overdragen van deze cocaïne. De rechtbank achtte de lezing van de verdachte, dat hij niet op de hoogte was van de drugshandel, niet geloofwaardig. De verdachte had eerder informatie over het zeeschip opgezocht en een foto opgeslagen, wat de rechtbank als belastend bewijs beschouwde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte als medepleger moet worden aangemerkt, gezien de nauwe samenwerking met anderen in de uitvoering van de drugshandel. De straf werd gemotiveerd door de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid en de Rotterdamse haven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/754532-19
Datum uitspraak: 7 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Sittard,
raadsvrouw mr. C. Ihataren, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 september 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. L.L. van Delft, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring feit 2 zonder nadere motivering
Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 primair
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet vrijgesproken te worden van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van, dan wel de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan het in- of vervoeren van cocaïne. Hij is niet betrokken geweest bij het in- of vervoeren van de cocaïne, heeft hier geen wetenschap van gehad en heeft dit evenmin kunnen of moeten vermoeden. De verdachte heeft als invalkapitein van het bunkerschip [naam schip 2] bunkeropdrachten uitgevoerd, heeft tijdens zijn dienst niets afwijkends van de normale gang van zaken waargenomen en heeft geen bijdrage geleverd aan het overbrengen van de tassen van het zeeschip [naam schip 1] naar [naam schip 2] . Daarnaast heeft de verdachte de ten laste gelegde hoeveelheden cocaïne niet aanwezig gehad, zodat hij ook hier van dient te worden vrijgesproken.
4.2.2.
Beoordeling
Feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het zeeschip [naam schip 1] is rechtstreeks vanuit Colombia naar Nederland gevaren en heeft vanaf 23 december 2019 tot en met 28 december 2019 in afwachting van een plek in de Rotterdamse haven op een ankerplaats voor de Nederlandse kust gelegen. Op 28 december 2019 is [naam schip 1] de Rotterdamse haven ingevaren en daar aangemeerd.
De verdachte heeft op 24 december 2019 een foto van [naam schip 1] op zijn iPad opgeslagen. Op de foto stond vermeld dat [naam schip 1] op 23 december 2019 in de Rotterdamse haven zou aankomen.
Op 28 december 2019 rond 20.00 uur is de verdachte ter hoogte van de Calandsteiger op het Calandkanaal aan boord van bunkerboot [naam schip 2] gegaan om de vaste kapitein van dat schip te vervangen. Vanaf dat moment waren als bemanningsleden op [naam schip 2] aanwezig: de verdachte als kapitein, de medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ) als stuurman en de heren [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] als matrozen.
Voordat [naam schip 2] ging varen, zijn er kort na aankomst van de verdachte twee mannen die geen deel uitmaakten van de bemanning van [naam schip 2] (hierna: de twee onbekende mannen), aan boord van [naam schip 2] gekomen. De verdachte heeft [naam schip 2] vervolgens om 20.15 uur naar [naam schip 1] in de Mississippihaven gevaren. Aan [naam schip 2] was geen bunkeropdracht verstrekt voor [naam schip 1] .
Om 21.05 uur is [naam schip 2] dicht naast [naam schip 1] afgemeerd. [naam medeverdachte] heeft een ladder van [naam schip 2] tegen [naam schip 1] aangelegd, waarna de twee onbekende mannen [naam schip 1] zijn opgegaan. Vanaf het dek op [naam schip 2] heeft één van de bemanningsleden contact met de bemanning van [naam schip 1] gemaakt en daarbij geschreeuwd. De twee onbekende mannen hebben vervolgens twee grote zwarte tassen met een touw eromheen vanaf [naam schip 1] op [naam schip 2] gegooid en zijn na ontdekking van hun aanwezigheid door de bemanningsleden van [naam schip 1] terug op [naam schip 2] gesprongen. [naam schip 2] is om 21.12 uur van [naam schip 1] weggevaren.
De verdachte heeft [naam schip 2] vervolgens richting het Hartelkanaal gevaren. Om 21.45 uur heeft hij [naam schip 2] tegen het binnenvaartschip [naam schip 3] , die daar aan de kade lag, aangelegd. [naam medeverdachte] en [naam 1] hebben de tassen aan de twee onbekende mannen overhandigd. De twee onbekende mannen hebben via [naam schip 3] [naam schip 2] verlaten en hun weg vanaf de steiger vervolgd. Om 21.55 uur is [naam schip 2] richting Vopak Botlek gevaren om daar om 23.10 uur naast een te bunkeren schip ( [naam schip 4] ) af te meren.
De bemanning van [naam schip 1] heeft melding gemaakt van het incident met [naam schip 2] . De douane heeft vervolgens om 22.40 uur op [naam schip 1] pakketten aangetroffen in twee zwarte balen met touw omwikkeld. Op 29 december 2019 werden op [naam schip 1] na nader onderzoek nog vijf bundels aangetroffen. Uit de bemonstering en weging van de pakketten bleek dat het in totaal om ruim 163 kilogram cocaïne ging.
Op 29 december 2019 zijn de verdachte en de andere drie bemanningsleden van [naam schip 2] op het bunkerschip aangehouden. Diezelfde dag is in de stuurhut van [naam schip 2] een onderzoek ingesteld door middel van een verdovende middelenhond. De hond sloeg aan op een plek schuin achter de besturingsstoel in de stuurhut.
Betrokkenheid en wetenschap van de verdachte
Uit het voorgaande volgt dat op 28 september 2019 via [naam schip 1] een grote hoeveelheid cocaïne is ingevoerd in Nederland. Op basis van het onderzoek met de verdovende middelenhond in samenhang met de uiterlijke gelijkenis van de naar [naam schip 2] overgebrachte tassen en de balen op [naam schip 1] , gaat de rechtbank ervan uit dat de tassen op [naam schip 2] deel uitmaakten van de partij cocaïne op [naam schip 1] , dat de inhoud daarvan dus ook cocaïne betrof en dat het de bedoeling was dat alle cocaïne ingevoerd zou worden. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) drugsinvoer.
De rechtbank acht de lezing van de verdachte dat de gebeurtenissen op [naam schip 2] en [naam schip 1] volledig aan zijn zicht waren onttrokken, niet geloofwaardig. Niet ter discussie staat dat de verdachte tijdens de gebeurtenissen in de stuurhut van [naam schip 2] was. De stuurhut was centraal gepositioneerd en bood een overwegend vrij zicht over het dek van [naam schip 2] . Zonder nadere onderbouwing, die de verdachte onvoldoende heeft gegeven, valt niet in te zien dat hem de hiervoor beschreven zeer opvallende gebeurtenissen onopgemerkt zijn gebleven. Dit geldt te meer nu de gebeurtenissen rondom het overladen van de tassen en de twee onbekende mannen wel zijn waargenomen door zowel bemanningsleden van [naam schip 2] als [naam schip 1] en door de kapitein van [naam schip 3] .
Daar komt bij dat het onderzoeksresultaat dat zich in de stuurhut achter de besturingsstoel vermoedelijk verdovende middelen bevonden, bevestiging vindt in de verklaring van [naam medeverdachte] dat hij en [naam 1] de twee zwarte grote tassen na het wegvaren van [naam schip 1] in het bijzijn van de verdachte in de stuurhut hebben geplaatst. Dat de verdachte ook dit niet heeft opgemerkt, is hier niet mee te rijmen.
Tot slot is van belang dat de verdachte een aantal dagen voordat [naam schip 1] in Rotterdam aanmeerde, gegevens over [naam schip 1] heeft opgezocht en hiervan een foto en aankomstgegevens op zijn iPad heeft opgeslagen. De verdachte heeft hier weliswaar over verklaard dat de foto voor een collega was, maar die verklaring vindt onvoldoende steun in het dossier en is niet nader geconcretiseerd. De rechtbank beschouwt het bezit van deze foto door verdachte als een belastend gegeven. Het legt namelijk een verband tussen de verdachte en het zeeschip [naam schip 1] . De rechtbank kan deze foto maar op één manier duiden, namelijk behorend bij de voorbereiding van hetgeen zich op de avond van
28 december 2019 heeft afgespeeld.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden, in samenhang met de door [naam schip 2] afgelegde (afwijkende) vaarroute, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wetenschap had van de ingevoerde cocaïne en dat zijn handelen erop was gericht om de ingevoerde cocaïne verder te vervoeren en over te dragen.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de verdachte als medepleger dient te worden aangemerkt, omdat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de overige mededaders die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Het geheel van de hiervoor beschreven gang van zaken over het overladen van drugs in een havengebied duidt op een proces van handelen dat vloeiend op elkaar aan diende te sluiten en op een plan dat vooraf moet zijn afgestemd met en medewerking vraagt van anderen. De verdachte heeft – als kapitein van [naam schip 2] – daar een significante bijdrage aan geleverd.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
primair
hij
op28 december 2019 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
een grote hoeveelheid coca
ïne,
zijnde coca
ïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 28 december 2019 tot en met 6 januari 2020 te Barendrecht
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 95 gram van een materiaal bevattende coca
ïne,
zijnde coca
ïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1 primair
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van een grote hoeveelheid cocaïne van ruim 160 kilogram. Die cocaïne was verborgen in een zeeschip afkomstig uit Colombia welke was aangemeerd in de Rotterdamse haven. Als kapitein van een bunkerschip is de verdachte naar dit schip gevaren om de cocaïne op te halen en heeft hij een deel van die cocaïne vervolgens verscheept. Hiernaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van bijna honderd gram cocaïne in zijn woning. Door zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de internationale drugshandel. De ingevoerde hoeveelheid cocaïne is dusdanig groot, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en grootschalige handel. De verspreiding van en handel in harddrugs vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en gaan gepaard met vele andere vormen van (zware) criminaliteit en overlast in zowel binnen- als buitenland. De verdachte heeft zich van deze zeer nadelige maatschappelijke gevolgen niets aangetrokken, maar was slechts uit op eigen financieel gewin. Ook rekent de rechtbank het de verdachte zwaar aan dat hij met zijn handelen het aanzien van de Rotterdamse haven en het bunkerwezen ernstig heeft geschaad.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
2 september 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Reclasseringsrapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
17 september 2020. Dit rapport vermeldt onder andere dat de reclassering geen meerwaarde ziet in een reclasseringstoezicht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (grotendeels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarbij is rekening gehouden met de grote hoeveelheid verdovende middelen en de – in elk geval – uitvoerende rol die de verdachte in het geheel heeft gehad.
Gelet hierop en op het feit dat de rechtbank de onder 1 primair ten laste gelegde drugsinvoer bewezen acht, bestaat geen ruimte voor oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de door de verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis, zoals door de verdediging is voorgesteld. Verder ziet de rechtbank in de op de zitting aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, afgezet tegen de ernst van de door hem begane strafbare feiten, onvoldoende aanleiding om tot een lagere straf te komen dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Net zoals de reclassering ziet de rechtbank geen aanleiding om aan dit voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden te koppelen. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaar;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. W.H.S. Duinkerke en E.M. Rocha, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 oktober 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
primair
hij in of omstreeks de periode van 28 december 2019 tot en met 29 december 2019 te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
althans opzettelijk heeft vervoerd,
althans opzettelijk voorhanden heeft gehad,
ongeveer 119,7 kilo en/of 44,05 kilogram en/of een grote hoeveelheid cocaine,
in ieder geval een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) cocaine,
in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
een of meer anderen in of omstreeks de periode van 28 december 2019 tot en met
29 december 2019 te Rotterdam en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, al dan niet als
bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, althans opzettelijk heeft/hebben vervoerd, althans opzettelijk voorhanden heeft/hebben gehad,
ongeveer 119,7 kilo en/of 44,05 kilogram en/of een grote hoeveelheid cocaine,
in ieder geval een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) cocaine,
in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
tot en/of bij het plegen van welk strafbaar feit hij, verdachte en/of zijn mededaders, in of omstreeks de periode van 28 december 2019 tot en met 29 december 2019 te Rotterdam en/of elders in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- een of meer anderen, niet behorende tot de bemanning van het bunkerschip genaamd [naam schip 2] , aan boord te laten en/of te laten blijven van het bunkerschip genaamd [naam schip 2] en/of (vervolgens)
- met het bunkerschip genaamd [naam schip 2] te varen naar een zeeschip genaamd [naam schip 1] en/of
- het bunkerschip genaamd [naam schip 2] af te meren tegen, althans gedurende enige tijd langzaam te laten varen langszij, een afgemeerd zeeschip genaamd [naam schip 1] en/of
- aan voornoemde een of meer anderen een ladder ter beschikking te stellen en/of
- vanaf het bunkerschip genaamd [naam schip 2] een ladder te plaatsen tegen, althans te bevestigen aan, het zeeschip genaamd [naam schip 1] en/of
- voornoemde een of meer anderen in de gelegenheid te stellen via voornoemde/een ladder vanaf het bunkerschip genaamd [naam schip 2] het zeeschip genaamd [naam schip 1] te betreden en/of
- nadat een of meer tassen/pakketten met cocaine vanaf het zeeschip genaamd [naam schip 1] op het bunkerschip genaamd [naam schip 2] waren gegooid en/of voornoemde een of meer anderen (weer) aan boord waren gesprongen van bunkerschip genaamd [naam schip 2] , weg te varen van het zeeschip genaamd [naam schip 1] en/of (vervolgens)
- met het bunkerschip genaamd [naam schip 2] te varen naar de Pionierskade en/of
- voornoemde tassen/pakketten met cocaine vanaf het dek naar de stuurhut van het bunkerschip genaamd [naam schip 2] te verplaatsen en/of
- met het bunkerschip genaamd [naam schip 2] aan te leggen tegen een afgemeerd binnenvaartschip genaamd [naam schip 3] en/of (zodoende)
- voornoemde een of meer anderen in staat te stellen het bunkerschip genaamd [naam schip 2] te verlaten met voornoemde pakketten/tassen met daarin cocaine;
2.
hij in of omstreeks de periode van 28 december 2019 tot en met 6 januari 2020 te Barendrecht
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 95 gram,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine,
zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.