ECLI:NL:RBROT:2020:920

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
C/10/587921 / KG ZA 19-1296
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis in kort geding met betrekking tot huurgeschil

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen [eiser 1] c.s. en Wilton Vastgoed B.V. over de ontruiming van een huurwoning. [eiser 1] c.s. huurt sinds 4 augustus 2014 een woning in Rotterdam, maar heeft sinds april 2019 geen huur meer betaald. Wilton, de nieuwe eigenaar van het pand, heeft een kort geding aangespannen en kreeg op 25 november 2019 gelijk van de kantonrechter, die de ontruiming toestond. [eiser 1] c.s. heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, omdat zij vrezen voor een noodtoestand bij ontruiming. De voorzieningenrechter oordeelt dat de ontruiming onomkeerbaar is en dat [eiser 1] c.s. bereid is de huur te betalen. De voorzieningenrechter schorst de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis, mits [eiser 1] c.s. binnen 14 dagen de huur voor de maanden december 2019 en januari 2020 betaalt. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/587921 / KG ZA 19-1296
Vonnis in kort geding van 13 januari 2020
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende in [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende in [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M. el Idrissi, kantoorhoudende in Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WILTON VASTGOED B.V.,
gevestigd in Hellevoetsluis,
gedaagde,
advocaat mr. I. Reidsma, kantoorhoudende in Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser 1] c.s. en Wilton genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 december 2019, met producties 1 tot en met 19;
  • de producties van Wilton, genummerd 1 tot en met 4;
  • de mondelinge behandeling op 9 januari 2020;
  • de pleitnota van Wilton.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] c.s. huurt sinds 4 augustus 2014 een woning aan de [naam straat] in Rotterdam (hierna: de woning). Hij huurde deze woning aanvankelijk van Govadu II B.V.
2.2.
Op 25 juli 2019 heeft Wilton [eiser 1] c.s. per brief bericht dat zij de nieuwe eigenaar is van de panden gelegen aan de [naam straat] 31 en 33 in Rotterdam en dat zij deze panden heeft gekocht onder de garantie dat deze vrij van huur en leeg en ontruimd aan haar zouden worden geleverd. Zij verzoekt [eiser 1] c.s. in die brief om haar stukken toe te sturen waaruit blijkt dat [eiser 1] c.s. de woning huurt. [eiser 1] c.s. heeft aan dat verzoek voldaan.
2.3.
[eiser 1] c.s. heeft op zijn beurt Wilton verzocht om aan te tonen dat de door hem gehuurde woning haar eigendom is. In reactie op het stuk dat Wilton naar aanleiding hiervan aan [eiser 1] c.s. heeft toegezonden, heeft [eiser 1] c.s. Wilton op 22 augustus 2019 per e‑mail bericht dat het stuk betrekking heeft op nummer 31 A , terwijl hij op nummer 33 woont. [eiser 1] c.s. heeft Wilton verzocht hem de eigendomsinformatie met betrekking tot nummer 33 toe te zenden. [eiser 1] c.s. heeft Wilton daarbij te kennen gegeven dat hij een bedrag heeft gereserveerd voor de door hem verschuldigde huur en dat hij zorg zal dragen voor betaling daarvan zodra hij de eigendomsinformatie met betrekking tot nummer 33 heeft ontvangen.
2.4.
Wilton heeft [eiser 1] c.s. vervolgens per e-mail bericht dat zij eigenaar is geworden van het gehele pand aan de [naam straat] 31 A - B en dat uit het bij die e‑mail gevoegde kadastraal uittreksel en de kadastrale kaart blijkt dat de door [eiser 1] c.s. gehuurde woning hier deel van uitmaakt. Zij heeft [eiser 1] c.s. verzocht per omgaande de huur te betalen. Aan dat verzoek is niet voldaan.
2.5.
Bij dagvaarding van 10 oktober 2019 heeft Wilton een bodemprocedure tegen [eiser 1] c.s. aangespannen. Zij vordert in die procedure (onder meer) ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst en veroordeling van [eiser 1] c.s. tot ontruiming van het gehuurde en betaling van de achterstallige huur. Deze procedure loopt nog.
2.6.
Wilton heeft daarnaast een kort geding tegen [eiser 1] c.s. aangespannen. In die procedure vorderde zij veroordeling van [eiser 1] c.s. tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van de achterstallige huur.
2.7.
Bij vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 25 november 2019 zijn de onder 2.6 bedoelde vorderingen toegewezen. De ontruimingstermijn is bepaald op twee weken na betekening van het vonnis. De voorzieningenrechter overwoog onder meer:
5.4
[eiser 1] en [eiser 2] menen dat zij niet tot betaling aan Wilton gehouden zijn, zolang niet duidelijk is dat Wilton eigenaresse en daarmee verhuurster van de woning is geworden. Dit verweer slaagt niet. Uit de overgelegde kadastrale eigendomsinformatie blijkt dat [naam straat] 33 deel uitmaakt van een groot perceel grond ( [naam perceel grond] ) met diverse woningen en een school aan de [adres] , waarvan de gemeente Rotterdam eigenaar is. Dit perceel grond ligt direct achter [naam straat] 31 (A en B ). Tussen partijen staat vast dat Wilton middels de koopovereenkomst van 20 maart 2019 en de daaropvolgende leveringsakte van 22 maart 2019 eigenaar is geworden van het gehele pand aan de [naam straat] 31 . Door Wilton is een foto overgelegd van de voorgevel van dit pand, waarop te zien is dat er bij de voordeur een bordje hangt met nummer 31 - 33 . Ter comparitie van partijen heeft [eiser 1] bevestigd dat hij met zijn gezin woonachtig is op de tweede verdieping van dit pand. Op grond hiervan staat voldoende vast dat Wilton daadwerkelijk de verhuurder is van de door [eiser 1] en [eiser 2] gehuurde woning. Aangezien de kadastrale informatie op 15 en 27 augustus 2019 door de gemachtigde aan [eiser 1] en [eiser 2] is toegezonden kan er sindsdien redelijkerwijs geen twijfel meer over bestaan dat zij huren van Wilton. Bij dit oordeel weegt mee dat [eiser 1] en [eiser 2] Wilton in augustus 2019 in kort geding hebben gedagvaard om een nieuw energiecontract af te sluiten, in welke dagvaarding zij Wilton expliciet als nieuwe eigenaar hebben aangeduid. Gesteld noch gebleken is verder dat zich een andere eigenaar tot [eiser 1] en [eiser 2] heeft gewend met het verzoek huur te betalen. Evenmin is gebleken dat sprake is van andere omstandigheden die [eiser 1] en [eiser 2] aanleiding kon geven om daarover toch nog te twijfelen.
(…)
5.7
Gelet op de hoogte en de duur van de huurachterstand (8 maanden) is de verwachting gerechtvaardigd dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat deze een zodanige tekortkoming in de betalingsverplichting van [eiser 1] en [eiser 2] oplevert dat die de ontbinding van de huurovereenkomst en een ontruiming rechtvaardigt. Nu [eiser 1] en [eiser 2] vanaf april 2019 geen enkele betaling meer hebben verricht, ziet de kantonrechter aanleiding de ontruiming van het gehuurde toe te wijzen.
2.8.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Die beslissing is niet gemotiveerd.
2.9.
[eiser 1] c.s. heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
2.10.
Op 29 november 2019 is het vonnis aan [eiser 1] c.s. betekend. [eiser 1] c.s. is daarbij bevel gedaan om aan de inhoud van het vonnis te voldoen, met aanzegging dat bij niet tijdige voldoening aan dat bevel de ontruiming namens Wilton zal worden bewerkstelligd, desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie.
2.11.
Op 29 november 2019 is daarnaast, in opdracht van Wilton, executoriaal beslag gelegd op de tegoeden van de bankrekeningen die [eiser 1] c.s. aanhoudt bij ING Bank N.V. Het beslag heeft doel getroffen voor een bedrag van in totaal € 5.971,08.
2.12.
De woning is nog niet door [eiser 1] c.s. ontruimd.
2.13.
De gerechtelijke ontruiming van de woning is gepland op 15 januari 2020.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] c.s. vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair Wilton verbiedt om, hangende de hoger beroep procedure, dan
wel hangende de bodemprocedure, over te gaan tot tenuitvoerlegging van het vonnis, op
straffe van verbeurte van een dwangsom. [eiser 1] c.s. vordert subsidiair dat Wilton wordt veroordeeld tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis voor de duur van zes maanden, dan wel totdat hij een passende vervangende woonruimte heeft gevonden. [eiser 1] c.s. vordert daarnaast dat Wilton wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2.
[eiser 1] c.s. legt – samengevat – het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. Wilton maakt misbruik van de bevoegdheid om tot ontruiming van de woning over te gaan. Zij wil de uitkomst van het hoger beroep, noch de uitkomst van de bodemprocedure afwachten. Wilton heeft echter geen in redelijkheid te respecteren belang bij gebruikmaking van haar executiebevoegdheid. [eiser 1] c.s. is namelijk bereid om de “huur” aan Wilton te voldoen. De achterstallige huur kan, doordat daar een bedrag voor is gereserveerd, direct worden voldaan. De ontruiming zal een noodtoestand doen ontstaan. Doordat [eiser 1] c.s. niet over vervangende woonruimte beschikt en geen sociaal netwerk heeft in Nederland, komt hij met zijn gezin op straat te staan. Bovendien raakt hij zijn bron van inkomsten, zijnde een bijstandsuitkering, kwijt als hij niet meer over een BRP-adres in Rotterdam beschikt.
3.3.
Wilton concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Zij voert – samengevat – het volgende aan. De tenuitvoerlegging van een vonnis kan slechts worden geschorst als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of als de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan. Door [eiser 1] c.s. is niet gesteld dat het vonnis berust op een misslag. Dat tenuitvoerlegging van het vonnis tot een noodtoestand leidt, wordt betwist. Niet aangetoond is dat geen vervangende woonruimte beschikbaar is. Dat er een minderjarig kind bij [eiser 1] c.s. inwoont, is op zichzelf onvoldoende om een noodtoestand aan te nemen. Wat betreft de bijstandsuitkering geldt dat deze kan worden behouden als een briefadres wordt aangevraagd. Hier komt bij [eiser 1] c.s. zich niet op ná het vonnis aan het licht gekomen feiten beroept. Wilton heeft bovendien een zwaarwegend belang bij de tenuitvoerlegging van het vonnis, omdat de huurachterstand, gelet op het beperkte inkomen van [eiser 1] c.s. en het gegeven dat hij geen spaargeld heeft, alleen maar zal toenemen. De huur voor de maanden december 2019 en januari 2020 is ook niet voldaan. [eiser 1] c.s. biedt onvoldoende verhaal voor de bestaande huurachterstand.
3.4.
Op de voor de beoordeling van de vorderingen van belang zijnde stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.

4.De beoordeling

De spoedeisendheid van de zaak

4.1.
Artikel 254 Rv bepaalt dat de voorzieningenrechter in spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd is om deze te geven. Van een spoedeisende zaak in vorenbedoelde zin is sprake als van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
De ontruiming is gepland op 15 januari 2020. De spoedeisendheid van de zaak is daarmee gegeven. De spoedeisendheid is ook niet door Wilton betwist.
De primaire vordering
4.3.
Wilton beschikt op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde kort gedingvonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 25 november 2019 over een executoriale titel om tot ontruiming van de woning van [eiser 1] c.s. over te gaan. De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord, is of de tenuitvoerlegging van het vonnis, voor zover het de veroordeling tot ontruiming betreft, op de voet van artikel 438 lid 2 Rv moet worden geschorst totdat op het door [eiser 1] c.s. tegen het vonnis ingestelde hoger beroep, dan wel in de bodemprocedure, is beslist. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.4.
Tot 20 december 2019 gold als toetsingsmaatstaf voor de beoordeling van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van zowel een in kracht van gewijsde gegaan vonnis als van een vonnis waartegen een rechtsmiddel was ingesteld of nog openstond, of sprake is van misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 BW. Daarvan is sprake als de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat kan onder meer het geval zijn als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of als de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.5.
Bij arrest van 20 december 2019 is de Hoge Raad wat betreft de toetsingsmaatstaf voor een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis waartegen een rechtsmiddel is ingesteld of nog openstaat, teruggekomen van zijn eerdere rechtspraak. De Hoge Raad overweegt in dat arrest (r.o. 5.8):
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
Bij de toepassing van deze maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
4.6.
In dit geval is sprake van een vonnis waartegen een rechtsmiddel is ingesteld. De beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad is niet gemotiveerd. Dat betekent – in het licht van de hiervoor onder 4.5 geschetste toetsingsmaatstaf – dat de vordering toewijsbaar is als er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van [eiser 1] c.s. bij behoud van de bestaande toestand totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van Wilton bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis.
4.7.
Het belang van [eiser 1] c.s. bij behoud van de bestaande toestand totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist, is gelegen in het gegeven dat ontruiming van de woning feitelijk onomkeerbaar is. Bovendien beschikt [eiser 1] c.s. – naar hij stelt en Wilton niet betwist – op dit moment niet over vervangende woonruimte.
4.8.
Wilton stelt met betrekking tot haar belang bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis dat de huurachterstand toeneemt als [eiser 1] c.s. de woning blijft bewonen. [eiser 1] c.s. stelt daar echter tegenover dat hij bereid is de (lopende) huur te voldoen, dat hij een bijstandsuitkering en huurtoeslag ontvangt, dat hij tot april 2019 (de maand waarin de vorige eigenaresse van de woning de door [eiser 1] c.s. aan haar verschuldigde huurpenning niet wilde aannemen omdat de woning was verkocht) de huur altijd tijdig heeft voldaan, dat hij de huur (inclusief gas- en elektra) die hij aan de nieuwe verhuurder is verschuldigd over de maanden april 2019 tot en met november 2019, zijnde een bedrag van in totaal € 6.000,-, heeft gereserveerd, en dat Wilton hier beslag op heeft gelegd. Nu deze stellingen niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, door Wilton zijn weersproken, moet het ervoor worden gehouden dat de huurachterstand grotendeels wordt ingelopen door uitwinning van het executoriaal gelegde beslag en dat [eiser 1] c.s. in staat en bereid is om de lopende huur te voldoen. Het belang van Wilton bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis weegt daardoor minder zwaar dan het belang van [eiser 1] c.s. bij behoud van de bestaande toestand totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist.
4.9.
De primaire vordering wordt daarom toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter daaraan de voorwaarde verbindt dat [eiser 1] c.s. binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de huur voor de maanden december 2019 en januari 2020 voldoet, en dat [eiser 1] c.s. voorts de lopende huur steeds tijdig voldoet. De voorzieningenrechter gaat er hierbij van uit dat de huur voor de maanden april 2019 tot en met november 2019 door uitwinning van het door Wilton gelegde beslag wordt geïncasseerd. Als [eiser 1] c.s. de voorwaarde niet nakomt, staat het Wilton vrij de woning alsnog te ontruimen.
De proceskosten
4.10.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 25 november 2019 voor zover het de ontruiming van de woning betreft, totdat op het door [eiser 1] c.s. tegen het vonnis ingestelde hoger beroep, dan wel in de hiervoor onder 2.5 bedoelde bodemprocedure, is beslist,
5.2.
verbindt daaraan de voorwaarde dat [eiser 1] c.s. binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de huur voor de maanden december 2019 en januari 2020 voldoet, en dat [eiser 1] c.s. de lopende huur steeds tijdig voldoet,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2020.2885/676