ECLI:NL:RBROT:2020:9195

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
8309449 / CV EXPL 20-4575
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak vorderde de Stichting Woonplus Schiedam (hierna: Woonplus) betaling van een huurachterstand van € 2.677,35 van de gedaagde, die een woning huurde van Woonplus. De huurachterstand was ontstaan door niet-betaling van huurpenningen sinds april 2019. Woonplus vorderde ook de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De gedaagde betwistte de hoogte van de huurachterstand en voerde aan dat hij in financiële problemen verkeerde, maar inmiddels zijn inkomen weer op orde was. Hij verzocht om een betalingsregeling en een tweede kans.

De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand, na erkenning van een betaling door de gedaagde, lager was dan door Woonplus was gesteld. De kantonrechter wees de vordering tot betaling van € 1.358,71 aan huurachterstand toe, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst werd afgewezen, omdat de gedaagde in de tussentijd betalingen had gedaan en de omstandigheden van de gedaagde in overweging werden genomen. Woonplus werd veroordeeld in de proceskosten, maar de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten werden afgewezen omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke eisen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van beide partijen, vooral in situaties waarin de gedaagde in financiële problemen verkeert. De kantonrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde direct moet voldoen aan de betalingsverplichting, ondanks dat hij mogelijk in hoger beroep kan gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8309449 / CV EXPL 20-4575
uitspraak: 11 september 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonplus Schiedam,
gevestigd te Schiedam,
eiseres,
gemachtigde: H. Kant te Schiedam,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.E. Aalders te ’s-Gravenhage.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “Woonplus” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 3 februari 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met productie;
  • de conclusie van repliek, met productie;
  • de conclusie van dupliek, met productie;
  • de akte uitlaten tevens wijziging van eis zijdens Woonplus van 12 augustus 2020, met productie.
1.2.
De uitspraak van dit vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] huurt van Woonplus de woning gelegen aan de [adres] (hierna: het gehuurde) voor een maandelijks bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van thans € 534,36.

3..Het geschil

3.1.
Woonplus heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de tussen partijen bestaande huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen het gehuurde binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen en om aan Woonplus te betalen een bedrag van € 2.677,35, waarvan € 2.589,59 aan huurachterstand berekend tot en met 30 januari 2020, € 12,76 aan verschenen rente en € 75,00 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, alsmede € 534,36 per maand na 1 februari 2020 dat [gedaagde] het gehuurde in zijn bezit houdt, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan haar vordering heeft zij het volgende ten grondslag gelegd. Ondanks herhaalde aanmaning is [gedaagde] vanaf april 2019 in gebreke gebleven met betaling van de huurpenningen, zodat berekend tot en met 30 januari 2020 een huurachterstand van
€ 2.589,59 bestaat. Deze toerekenbare tekortkoming rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Woonplus heeft haar vordering ter incasso uit handen gegeven en heeft daarom buitengerechtelijke incassokosten moeten maken die, evenals de wettelijke rente, op grond van de wet voor rekening van [gedaagde] komen.
3.3.
Bij akte uitlaten van 12 augustus 2020 heeft Woonplus de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde ingetrokken en haar vordering verminderd tot een bedrag van € 1.358,71 aan huurachterstand berekend tot en met augustus 2020.
3.4.
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van Woonplus, met veroordeling van Woonplus in de kosten van de procedure, althans de proceskosten te middelen.
3.5.
Daartoe heeft hij -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. De hoogte van de huurachterstand klopt niet. [gedaagde] heeft na de dagvaarding de lopende huur van februari tot en met april 2020 betaald. Eind april zal hij € 500,00 aflossen en in mei circa € 600,00. Voor het restant wenst [gedaagde] dan een betalingsregeling te treffen. [gedaagde] heeft een moeilijke periode achter de rug waardoor hij tijdelijk in de financiële problemen is geraakt. Dat is nu nagenoeg opgelost. Zijn inkomen is stabiel (een Wajong-uitkering) en zijn financiën zijn op orde. Ten tijde van een te houden comparitie van partijen zal de huurachterstand minder dan drie maanden huur belopen. Gelet op de hoogte van de huurachterstand en de bijzondere omstandigheden waarin [gedaagde] verkeert, is ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde niet gerechtvaardigd. In het kader van een belangenafweging dient het belang van [gedaagde] en zijn zoontje bij behoud van het gehuurde te prevaleren boven een eventueel belang van Woonplus, mede vanwege het feit dat het gedurende de coronacrisis haast onmogelijk zal zijn om een andere woonruimte te vinden. [gedaagde] is de buitengerechtelijke incassokosten niet verschuldigd, omdat de brief van 11 december 2019 niet voldoet aan de eisen die aan een veertiendagenbrief worden gesteld. [gedaagde] verzoekt primair om een tweede kans. Subsidiair verzoekt hij om hem een terme de grâce te gunnen.

4..De beoordeling

4.1.
Woonplus heeft de door [gedaagde] gestelde betaling van € 533,00 op 30 januari 2020 erkend. Dit betekent dat de huurachterstand berekend tot en met die datum niet € 2.589,59 maar € 2.056,59 bedroeg. Blijkens de betalingsbewijzen van [gedaagde] en de betalingsoverzichten van Woonplus heeft [gedaagde] vanaf februari 2020 steeds iedere maand een bedrag van € 535,00 betaald. Daarnaast is vast komen te staan dat hij op 22 april een betaling van € 480,00, op 29 mei een betaling van € 500,00 en op 23 juli een betaling van
€ 275,00 heeft gedaan. De huurachterstand berekend tot en met augustus 2020 bedraagt daarmee € 1.358,71. Dit bedrag aan huurachterstand zal worden toegewezen.
4.2.
Nu [gedaagde] met betaling van de huurpenningen in gebreke is gebleven, is hij in verzuim geraakt. Daarom is hij op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente verschuldigd geworden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is Woonplus op de dag van dagvaarding van een te hoog bedrag aan huurachterstand uitgegaan, zodat zij ook een te hoog bedrag aan verschenen rente heeft berekend. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen als hierna vermeld.
4.3.
Woonplus heeft aanspraak gemaakt op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De gevorderde vergoeding van € 75,00 inclusief btw is niet toewijsbaar, nu de door Woonplus aan [gedaagde] op 11 december 2019 verzonden aanmaning niet voldoet aan de eisen die artikel 6:96 lid 6 BW daaraan stelt.
4.4.
[gedaagde] zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonplus te betalen € 1.358,71 aan huurachterstand berekend tot en met augustus 2020, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het saldo dat vanaf april 2019 aan huurachterstand, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonplus vastgesteld op € 601,96 aan verschotten (waarvan € 102,96 aan dagvaardingskosten en
€ 499,00 aan griffierecht) en € 450,00 (2,5 x € 180,00) aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32109