ECLI:NL:RBROT:2020:9194

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
8478587 \ CV EXPL 20-12732
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en de totstandkoming van overeenkomsten voor reclamecampagnes

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, aangeduid als eiseres, en een gedaagde die reclamecampagnes had afgenomen. Eiseres vorderde betaling van openstaande facturen die verband hielden met reclamecampagnes voor de voetbalclub Excelsior Rotterdam. Eiseres stelde dat er overeenkomsten waren gesloten voor de seizoenen 2018/2019 en 2019/2020, maar gedaagde betwistte dit en voerde aan dat hij geen overeenkomsten had ondertekend en geen interesse had in verdere samenwerking. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er wel degelijk overeenkomsten tot stand zijn gekomen, ondanks het ontbreken van handtekeningen, en dat gedaagde gehouden is de facturen te betalen. De rechter oordeelde dat gedaagde in gebreke was gebleven en dat de vordering van eiseres, na afboeking van eerdere betalingen, gerechtvaardigd was. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 251,81, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8478587 \ CV EXPL 20-12732
uitspraak: 28 augustus 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres] , voorheen [bedrijf] tevens h.o.d.n. [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 15 april 2020,
gemachtigde: [gemachtigde] te Zutphen,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [handelsnaam 3] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die schriftelijk heeft gereageerd.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 15 april 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de akte vermindering van eis van 6 mei 2020;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[eiseres] drijft een onderneming in het plaatsen van advertenties.
2.2.
Bij factuur van 4 februari 2019 respectievelijk 7 maart 2019, 5 april 2019 en 6 mei 2019 heeft [eiseres] steeds een bedrag van € 96,80 bij [gedaagde] in rekening gebracht voor “ [eiseres] campagne Excelsior Rotterdam”.
2.3.
Bij e-mail van 10 juli 2019 aan [gedaagde] heeft [eiseres] het volgende bericht:

Beste [gedaagde] ,
Ik probeer je al een tijdje telefonisch te bereiken maar helaas zonder gehoor, kunnen we misschien een belafspraak in plannen zodra je dit leest?
Momenteel ben ik druk bezig met de planning richting het nieuwe seizoen vandaar mijn vraag, ik hoor het graag!(..)”
2.4.
Bij e-mail van 10 juli 2019 aan [eiseres] heeft [gedaagde] het volgende bericht:

Beste [naam] ,
Bedankt voor je mail, ik ben een tijdje afwezig geweest.
Uit jouw mail maakt ik op dat jij wilt weten of ik nog interesse heb in reclame via [eiseres] bij Excelsior Rotterdam.
Dit heb ik vorig seizoen inderdaad gedaan. Voor het aankomende seizoen heb ik deze interesse niet en kies ik er voor dit alsmede de samenwerking niet verder te continueren.
Vertrouwende hiermee jou vraag te hebben beantwoord,
Met vriendelijke groet,
[handelsnaam 3] ,
[gedaagde]
2.5.
Bij e-mail van 23 juli 2019 aan [gedaagde] heeft [eiseres] het volgende bericht:

Beste [gedaagde] ,
Zou je a.u.b. een terugkoppeling kunnen geven op de toegestuurde uiting vorige week?
Het nieuwe seizoen komt steeds dichterbij vandaar mijn vraag. Ik hoor het wel!(..)”
2.6.
Bij e-mail van 26 juli 2019 aan [eiseres] heeft [gedaagde] het volgende bericht:

Beste [naam] ,
Bedankt voor je reminder. Vanwege de btw-aangifte periode is het hier enorm druk en heb ik geen tijd gehad na te denken over de nieuwe campagne bij Excelsior.
Helaas kan ik nu on-line geen akkoord meer geven omdat de opdracht verlopen lijkt te zijn, althans dat bericht krijg ik!
Ik stuur je derhalve het akkoord per mail.
Met betrekking tot het verstuurde voorbeeld geef ik aan dat ik niet akkoord ben met de tekst “Op ons kunt u rekenen!”. Deze graag wijzigen in:
Administratieve- en fiscale dienstverlening die bij U past!
Lay out etc. is verder oké! Graag ontvang ik nog wel een drukproef/voorbeeld.
Heb jij nog vragen dan hoor ik deze graag van je?
Met vriendelijke groet,
[handelsnaam 3]
[gedaagde]
2.7.
Bij e-mail van 31 juli 2019 aan [gedaagde] heeft [eiseres] het volgende bericht:

Beste [gedaagde] ,
Ik vroeg me af of de uiting zo helemaal naar wens is of dat er nog iets aangepast moet worden?
Morgen willen we alle nieuwe campagnes bij SBV Excelsior gaan opstarten vandaar mijn vraag..
Ik hoor het graag! (..)
2.8.
Bij e-mail van 31 juli 2019 aan [eiseres] heeft [gedaagde] het volgende bericht:

Beste [naam] ,
IK ben akkoord met dit voorbeeld. Wederom bedankt
Met vriendelijke groet,
[handelsnaam 3]
[gedaagde]
2.9.
Bij factuur van 11 augustus 2019 heeft [eiseres] een bedrag van € 272,25 bij [gedaagde] in rekening gebracht voor “ [eiseres] campagne - SBV Excelsior B2B augustus t/m oktober 2019”.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om tegen kwijting aan haar te betalen een bedrag van € 432,73, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag. Partijen doen al geruime tijd zaken met elkaar en hebben ter voortzetting van deze samenwerking overeenkomsten gesloten voor een reclamecampagne voor het seizoen 2018/2019 (januari tot en met mei 2019) voor € 400,00 exclusief btw en seizoen 2019/2020 (augustus tot en met oktober 2019) voor € 225,00 exclusief btw. Het betreffen overeenkomsten van opdracht tot het plaatsen van advertenties bij voetbalclub Excelsior Rotterdam. Ondanks herhaalde aanmaning is [gedaagde] in gebreke gebleven met betaling van een bedrag van € 659,45. [eiseres] zag zich genoodzaakt haar vordering uit handen te geven en heeft daarom buitengerechtelijke incassokosten ad
€ 98,92 moeten maken die, evenals de wettelijke rente, op grond van de wet voor rekening van [gedaagde] komen. De verschenen rente beloopt een bedrag van € 26,36. Op 6 juli 2019 heeft [gedaagde] een bedrag van € 152,00 betaald en op 11 oktober 2019 heeft hij een betaling ter grootte van € 200,00 verricht. [eiseres] heeft deze betalingen conform artikel 6:44 BW eerst in mindering gebracht op de kosten en de rente alvorens deze af te boeken van de hoofdsom.
3.3.
Bij akte vermindering van eis heeft [eiseres] een op 4 mei 2020 betaald bedrag van € 113,72 op de vordering in mindering gebracht, zodat thans een vordering resteert van
€ 319,01.
3.4.
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [eiseres] . Hij heeft daartoe -zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. [gedaagde] is voor de seizoenen 2018/2019 en 2019/2020 geen overeenkomsten met [eiseres] aangegaan. Hoewel hij op 23 november 2018 en op 10 juli 2019 een overeenkomst van [eiseres] heeft ontvangen, heeft hij deze overeenkomsten niet voor akkoord ondertekend. Bovendien heeft [gedaagde] op 10 juli 2019 kenbaar gemaakt geen interesse te hebben in reclame via [eiseres] . Wel heeft hij een bedrag van € 113,72 betaald ter voldoening van seizoen 2018/2019 om van de zaak af te zijn. De buitengerechtelijke incassokosten kunnen de redelijkheidstoets niet doorstaan. Voorts verzet [gedaagde] zich tegen de gevorderde rente.

4..De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] gehouden is de onder r.o. 2.2 en 2.5 genoemde facturen te betalen. Beoordeeld dient te worden of partijen over de periode januari tot en met mei 2019 en de periode augustus tot en met oktober 2019 overeenkomsten met betrekking tot het plaatsen van advertenties bij SBV Excelsior met elkaar zijn aangegaan.
4.2.
[eiseres] heeft gesteld dat, ondanks dat de opdrachten niet ondertekend zijn, partijen wel degelijk overeenkomsten zijn aangegaan, onder dezelfde voorwaarden als de eerder gesloten overeenkomst met [gedaagde] . Verder stelt zij dat het bestaan van de overeenkomst over de periode van januari tot en met mei 2019 blijkt uit de tekst van de e-mail van [gedaagde] van 10 juli 2019 en de volledige betaling voor deze periode. Ten aanzien van de overeenkomst over de periode van augustus tot en met oktober 2019 stelt [eiseres] telefonisch contact met [gedaagde] te hebben opgenomen nadat hij op 10 juli 2019 aan haar kenbaar maakte de samenwerking niet te willen voortzetten en dat tijdens dat contact gesproken is over een wijziging van de advertentie waarna [gedaagde] op 26 juli 2019 per e-mail alsnog akkoord heeft gegeven op de opdracht. Vervolgens, zo stelt [eiseres] , heeft zij het nieuwe ontwerp aan [gedaagde] voorgelegd en heeft [gedaagde] op 31 juli 2019 aangegeven akkoord te zijn met de nieuwe advertentie. Tot slot stelt [eiseres] dat tussen [gedaagde] en de administratie en accountmanagers van [eiseres] veelvuldig contact heeft plaatsgevonden zonder dat [gedaagde] op enig moment de facturen heeft betwist of zijn ontevredenheid heeft uitgesproken.
4.3.
[gedaagde] betwist na 10 juli 2019 een opdrachtbevestiging te hebben gegeven. Hij betoogt dat uit de verklaringen van de werknemers van [eiseres] ook niet blijkt dat dit wel het geval is geweest. Bovendien voert hij aan dat het ongeloofwaardig is dat [eiseres] opnieuw een overeenkomst aangaat met [gedaagde] daar uit de notities van [eiseres] blijkt dat [gedaagde] een wanbetaler is. Dat op 26 juli 2019 een overeenkomst tot stand gekomen is, is enkel te wijten aan misleiding en vlotte verkooppraatjes van [eiseres] , aldus [gedaagde] . Hij stelt zich op het standpunt dat [eiseres] haar zorgplicht jegens hem geschonden heeft, omdat zij, gelet op zijn e-mail van 10 juli 2019 en het feit dat hij een wanbetaler is, hem tegen zichzelf in bescherming had moeten nemen.
4.4.
[gedaagde] heeft niet gemotiveerd betwist dat partijen een overeenkomst zijn aangegaan over de periode januari tot en met mei 2019, zodat dit in rechte is komen vast te staan. Ook is komen vast te staan dat over de periode augustus tot en met oktober 2019 een overeenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde] heeft dit immers erkend en zulks blijkt ook uit de e-mailwisselingen tussen partijen in de periode van 23 juli tot en met 31 juli 2019. De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] haar zorgplicht jegens hem geschonden heeft aldus dat, indien deze schending zou komen vast te staan, de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid zich verzet tegen een beroep van [eiseres] op de overeenkomst over de periode augustus tot en met oktober 2019. Nog daargelaten dat dit verweer eerst bij dupliek is aangevoerd, verzuimt [gedaagde] te onderbouwen op grond waarvan in de – nota bene zakelijke - contractuele verhouding tussen [eiseres] en [gedaagde] een zorgplicht op [eiseres] zou rusten op de wijze als door hem aangevoerd. Reeds daarom treft zijn verweer geen doel.
4.5.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat [gedaagde] gehouden is de onder r.o. 2.2 genoemde facturen voor een totaalbedrag van € 387,20 en de onder 2.5 genoemde factuur voor een bedrag van € 272,25 te betalen. Vast staat dat [gedaagde] op 6 juli 2019 een bedrag van
€ 152,00, op 11 oktober 2019 een bedrag van € 200,00 en op 4 mei 20202 een bedrag van
€ 113,72 heeft betaald en dat op de dag van de eerste betaling het openstaande bedrag
€ 387,20 beliep. Nu [eiseres] deze betalingen conform het bepaalde in artikel 6:44 BW eerst heeft afgeboekt op de kosten en de rente alvorens deze af te boeken op de hoofdsom, dient beoordeeld te worden of [eiseres] terecht € 26,36 aan verschenen rente en € 98,92 aan buitengerechtelijke incassokosten bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht.
4.6.
Met betrekking tot de in rekening gebrachte vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt het volgende overwogen. Daar in dit geval sprake is van een handelsovereenkomst, is [gedaagde] ingevolge het bepaalde in artikel 6:96 lid 4 BW deze vergoeding zonder aanmaning verschuldigd vanaf de dag volgende op de dag waarop de wettelijke of overeengekomen uiterste dag van betaling is verstreken. [gedaagde] is dan ook zonder meer een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. Volgens het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten vastgestelde tarief was [gedaagde] op de dag van de eerste betaling € 58,08 verschuldigd in plaats van de in rekening gebrachte € 98,92. Dit betekent dat de eerste betaling dient te worden afgeboekt op een bedrag van € 58,08, zodat resteert een nog af te boeken bedrag van € 93,92. Dit bedrag dient nu eerst in mindering te worden gebracht op de vervallen rente.
4.7
Nu het hier een handelsovereenkomst betreft geldt ingevolge het bepaalde in artikel 6:119a BW dat [gedaagde] , wegens vertraging in de betaling van de facturen, wettelijke handelsrente aan [eiseres] verschuldigd is geworden met ingang van de dag volgend op de dag die is overeengekomen als uiterste dag van betaling. Bij de afboeking van de betalingen is [eiseres] uitgegaan van een verschenen rente van € 26,36, volgens haar de tot op de dag van dagvaarding vervallen handelsrente, terwijl slechts de rente die tot de datum van de eerste betaling vervallen is voor afboeking van de eerste betaling conform artikel 6:44 BW in aanmerking komt. [eiseres] is dan ook uitgegaan van een onjuist bedrag aan vervallen rente en heeft de betaling aldus ten onrechte afgeboekt op een bedrag van € 26,36 aan verschenen rente.
4.8.
Gelet op het voorgaande dient het restantbedrag van de eerste betaling van € 93,92 in mindering te worden gebracht op de toenmalige hoofdsom van € 387,20. Na deze afboeking bedroeg die hoofdsom nog € 293,28. Op de dag van de tweede betaling was [gedaagde] inmiddels ook de laatste factuur van € 272,25 verschuldigd, zodat de hoofdsom toen
€ 565,53 bedroeg. Nadat de betalingen van 11 oktober 2019 en 4 mei 2020 daarop in mindering zijn gebracht, resteert een hoofdsom van € 251,81. Dit bedrag zal worden toegewezen. De wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding wordt toegewezen als hierna vermeld.
4.9.
[gedaagde] zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
4.10.
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 251,81, vermeerderd met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW over het saldo dat vanaf de dag van dagvaarding aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] op:
- € 215,46 aan verschotten (waarvan € 91,46 aan dagvaardingskosten en € 124,00 aan griffierecht)
- € 144,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 36,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32109