ECLI:NL:RBROT:2020:9144

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
FT EA 20/1033 en FT EA 20/1034
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoekschrift tot dwangakkoord in faillissementsprocedure met één schuldeiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin verzoeker, een natuurlijke persoon, een dwangakkoord heeft aangevraagd met zijn enige schuldeiser, Lloyds Bank GmbH. Verzoeker had op 5 augustus 2020 een verzoek ingediend om Lloyds te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling, waarbij hij een betaling van 1,55% van de totale vordering van € 123.329,54 had aangeboden. Lloyds weigerde echter deze regeling te accepteren, met als argument dat de wettelijke regeling van het dwangakkoord niet bedoeld is voor situaties waarin de weigerende schuldeiser de totale schuldenlast vertegenwoordigt. Tijdens de zitting op 10 september 2020 is Lloyds niet verschenen, maar had wel een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft de belangen van Lloyds zwaarder laten wegen dan die van verzoeker, onder andere omdat verzoeker niet het maximaal haalbare had aangeboden en er onvoldoende waarborgen waren dat hij aan zijn verplichtingen zou voldoen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om Lloyds te bevelen in te stemmen met de schuldregeling moet worden afgewezen, en zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 1 oktober 2020
in de zaak van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats]
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 5 augustus 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om de vennootschap naar Duits recht Lloyds Bank GmbH (hierna: Lloyds) die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders heeft namens Lloyds voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 10 september 2020 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer mr. T. Çatak, werkzaam bij West5 Advocatuur (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer [naam 2] (hierna: hulpverlener).
Lloyds is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift één concurrente schuldeiser, namelijk Lloyd’s, die een bedrag van € 123.329,54 van verzoeker heeft te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 28 februari een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeiser, inhoudende een betaling van 1,55 % tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor bepaalde tijd.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan.
Ter zitting heeft verzoeker een uittreksel uit de Kamer van Koophandel, waaruit de uitschrijving van zijn onderneming blijkt, alsmede de jaarcijfers van zijn onderneming over 2015 overhandigd aan de rechtbank. Uit de jaarcijfers blijkt dat verzoeker op dat moment een schuld aan zijn ouders had van € 18.675,79. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat deze schuld is inmiddels is kwijtgescholden.
Ter zitting heeft mr. Çatak zich op het standpunt gesteld dat verzoeker de onderliggende geldleningsovereenkomst van waaruit de huidige vordering van Lloys voortvloeit (hierna: hypothecaire leningsovereenkomst), thans voor circa € 345.000 heeft voldaan. Dit bedrag bestaat volgens hem uit afossingen, hypotheekrente, de opbrengst van de verkoop per openbare veiling van het onroerend goed waarop Lloyds een recht van hypotheek had bedongen als zekerheid voor de verstrekking van het geldbedrag en een extra aflossing van € 15.000,-. Voorts heeft hij namens verzoeker ter zitting aangeboden om nog eenmalig € 5.000,- te betalen aan Lloyds ter finale kwijting van haar vordering.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft Lloyds zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om tot een gedwongen schuldregeling te komen afgewezen dient te worden. Hiertoe stelt Lloyd primair dat dat de wettelijke regeling van het dwangakkoord niet bedoeld is voor een situatie waarin de weigerende schuldeiser de totale schuldenlast vertegenwoordigt.
Secundair stelt Lloyds hiertoe dat de vordering deels niet te goeder trouw is ontstaan. De vordering is ontstaan vanuit een restschuld wegens een gedwongen openbare verkoop van een koopwoning. Verzoeker had naar mening van Lloyds de hoogte van de vordering kunnen beperken door mee te werken aan een onderhandse verkoop waarbij de woning meer had opgebracht en gevolglijk de restschuld minder hoog zou uitvallen.
Secundair heeft Lloyds hiertoe gesteld dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoeker voldoet aan zijn verplichting om zich gedurende de gehele regeling in te blijven spannen voor een fulltime dienstverband.
Tertiair stelt Lloyds hiertoe dat de aangeboden regeling niet goed is gedocumenteerd en dat deze onvoldoende financieel transparant is. Ten tijde van het aangaan van de hypotheek verdiende verzoeker € 51.728,00 per jaar en nu is dat nog maar € 16.396,68. Dat is een verschil van € 35.331,32. In de visie van Lloyds heeft verzoeker voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. Verzoeker is pas 44 jaar oud en kan nog 24 jaar werken. In die jaren kan hij meer van zijn vordering aflossen dan het thans aangeboden prognose akkoord van in totaal circa € 1.908,00.
Tot slot heeft Lloyd gesteld weinig vertrouwen te hebben in een correcte nakoming van een gedwongen schuldregeling door verzoeker. Sinds 2015 heeft Lloyds een betalingsregeling van € 50,- per maand getroffen met verzoeker. Over de kalenderjaren 2017 heeft hij deze slechts één maand voldaan en over 2018 geen enkele maand.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft Lloyds geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Lloyds bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Lloyds in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van Lloyds de totale schuldenlast vormt. Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat Lloyds in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat uit het verzoekschrift en verhandelde ter zitting niet blijkt dat het maximaal haalbare aan Lloyds is aangeboden. Verzoeker huurt geen zelfstandige huurwoning maar een dure kamer voor € 650,00 per maand. Hierdoor verliest hij zijn recht op huursubsidie. Daarnaast ontvangt verzoeker een netto inkomen uit arbeid van € 1.366,39 per maand vanuit zijn fulltime dienstbetrekking bij een bouwbedrijf. In vergelijking tot het inkomen dat verzoeker in het verleden op jaarbasis heeft verdiend, wat ruim € 35.000 hoger ligt, is dit een relatief laag salaris. Daar komt bij dat de bouwsector onderhevig is aan de voorwaarden van de algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst AVV Bouw en Infra 2020 van 16 december 2019 (hierna: CAO). De rechtbank acht het aannemelijk dat uit een toetsing aan de hand van de juiste gegevens van verzoeker met betrekking tot zijn arbeidsovereenkomst zal blijken dat hij te weinig verdient. Daarnaast is er ter zitting door mr. Çatak namens verzoeker bovenop het huidige aanbod een eenmalige betaling van € 5.000,- tegen finale kwijting van de vordering aangeboden. Het had op de weg van verzoeker en mr. T. Çatak gelegen om Lloyds eerst een heroverweginsvoorstel met die strekking aan te bieden, alvorens over te gaan tot indiening van deze verzoekschriften.
De rechtbank is voorts van oordeel dat er binnen de gedwongen schuldregeling onvoldoende waarborgen beschikbaar zijn om te garanderen dat verzoeker aan alle verplichtingen die op hem rusten binnen de minnelijke schuldsaneringsregeling te voldoen. Verzoeker heeft immers geen budgetbeheerder of beschermingsbewindvoerder die hierop kan toezien. Daar komt bij dat verzoeker zich tot nu toe niet erg saneringsgezind heeft opgesteld. Een eerder met Lloyds getroffen regeling van € 50,- per maand, welke loopt sinds 2014, is over de jaren 2017 en 2018 slechts één maand goed nagekomen door verzoeker.
De rechtbank merkt hierbij op dat de belangen van Lloyds in de wettelijke schuldsaneringsregeling beter worden gewaarborgd dan in het minnelijk traject. Zo wordt er een WSNP- bewindvoerder aangesteld die onder toezicht van de rechter-commissaris vanuit zijn wettelijke taak controleert of verzoeker aan alle verplichtingen die op hem rusten binnen de wettelijke schuldsaneringsregeling voldoet. Indien verzoeker zich niet aan de informatie-, sollicitatie-, en afdrachtverplichting houdt, of er ontstaan nieuwe schulden tijdens de regeling, dan volgen er strenge sancties. In het geval van verzoeker dient de sollicitatieverplichting in de wettelijke schuldsaneringsregeling daarom als (extra) waarborg voor het geval dat verzoeker onverhoopt zijn baan verliest gedurende de regeling.
De rechtbank oordeelt ten slotte over hetgeen mr. Çatak heeft gesteld met betrekking tot de hypothecaire leningsovereenkomst als volgt. Noch uit de stukken noch uit hetgeen verhandeld is ter zitting blijkt dat nakoming van de financiële betalingsverplichting door verzoeker jegens Lloyd slechts beperkt nagekomen behoeft te worden indien verzoeker in financiële moeilijkheden verkeert. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Lloyds gerechtigd is om volledige nakoming van de hypothecaire leningsovereenkomst te vorderen van verzoeker.
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van Lloyds als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoeker. Het verzoek om Lloyds te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2020. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.