ECLI:NL:RBROT:2020:9121

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
C/10/597271 / HA ZA 20-523
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot het treffen van een voorlopige voorziening en incident tot onbevoegdheid in een geschil over huurovereenkomst en bruikleen

In deze zaak, die op 7 oktober 2020 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een incident tot het treffen van een voorlopige voorziening en een incident tot onbevoegdheid. De eiser, [naam eiser], heeft ontruiming gevorderd van twee onroerende zaken die eigendom zijn van hem en bewoond worden door de bewoners, [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2]. De bewoners hebben als verweer aangevoerd dat er een huurovereenkomst bestaat tussen hen en NS Vastgoed B.V., de vorige eigenaar van de panden. De rechtbank heeft de procedure in twee delen behandeld: het incident tot onbevoegdheid en de hoofdzaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewoners een gebruiksrecht hebben en dat er een verplichting bestaat tot het betalen van een maandelijks bedrag. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst tussen de bewoners en [naam eiser] niet als bruikleen kan worden gekwalificeerd, maar als een huurovereenkomst. Dit betekent dat de kantonrechter bevoegd is om over deze kwestie te oordelen. De rechtbank heeft daarom besloten het geschil te verwijzen naar de kantonrechter, zowel voor de hoofdzaak als voor het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft de eiser, [naam eiser], veroordeeld in de proceskosten van het incident, vastgesteld op € 2.402,00. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft partijen erop gewezen dat zij niet hoeven te verschijnen op de rolzitting van de kantonrechter, en dat het griffierecht zal worden verlaagd en het te veel betaalde griffierecht zal worden teruggestort.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/597271 / HA ZA 20-523
Vonnis in incident van 7 oktober 2020
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
verweerder in het incident tot onbevoegdheid,
advocaat mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam,
tegen

1..[naam gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eisers in het incident tot onbevoegdheid,
advocaat mr. S. Velthuizen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en de bewoners genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding betekend op 18 mei 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord in incident tevens houdende exceptie van onbevoegdheid (in incident en de bodemprocedure), met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident tot onbevoegdheid.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De feiten, voor zover van belang in het incident

2.1.
[naam eiser] vordert ontruiming van twee onroerende zaken aan de [adres] , kadastraal bekend [pand 1] en [pand 2] (hierna tezamen: de panden). De panden zijn eigendom van [naam eiser] en worden bewoond door de bewoners. [naam eiser] heeft de panden gekocht van NS Vastgoed B.V. (hierna: NS).
2.2.
De bewoners voeren als kern van het verweer dat er tussen [naam gedaagde 1] en NS een huurovereenkomst is gesloten.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser] vordert
in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening:
i. gedaagden te veroordelen om, voor de duur van deze procedure, de panden onmiddellijk, althans door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, na betekening van het in deze te wijzen vonnis te verlaten en te ontruimen, de panden in oorspronkelijke staat geheel en leeg en ontruimd aan [naam eiser] op te leveren en daarbij alle sleutels in te leveren, en de Panden na de ontruiming ontruimd en verlaten te houden, met machtiging van [naam eiser] om de ontruiming en het ontruimd houden desnoods zelf, op kosten van gedaagden, te bewerkstelligen, eventueel met interventie van de sterke arm van justitie en/of de politie conform het in artikel 555 en volgende jo. 444 Rv, voor welke kosten gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zullen zijn, met gelasting van gedaagden deze kosten op het eerste verzoek aan [naam eiser] te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente;
ii. gedaagden te veroordelen in de kosten van dit incident;
in de hoofdzaak:
i. te verklaren voor recht dat de overeenkomst kwalificeert als een bruikleenovereenkomst en dat deze overeenkomst rechtsgeldig is opgezegd door de NS;
ii. gedaagden te veroordelen om, de panden onmiddellijk, althans door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, na betekening van het in deze te wijzen vonnis te verlaten en te ontruimen, de Panden in oorspronkelijke staat geheel en leeg en ontruimd aan [naam eiser] op te leveren en daarbij alle sleutels in te leveren, en de Panden na de ontruiming ontruimd en verlaten te houden, met machtiging van [naam eiser] om de ontruiming en het ontruimd houden desnoods zelf, op kosten van gedaagden, te bewerkstelligen, eventueel met interventie van de sterke arm van justitie en/of de politie conform het in artikel 555 en volgende jo. 444 Rv, voor welke kosten gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zullen zijn, met gelasting van gedaagden deze kosten op het eerste verzoek aan [naam eiser] te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente;
iii. gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien (14) dagen na het te dezen te wijzen vonnis;
een en ander bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
De bewoners concluderen – voor alle weren – tot onbevoegdheid van de sector civiel van de rechtbank, althans zij roepen deze exceptie in bij incident, zowel ten aanzien van de hoofdzaak als ten aanzien van het opgeworpen incident. Zij leggen aan de exceptie van onbevoegdheid ten grondslag dat de rechtsverhouding tussen de bewoners en [naam eiser] kwalificeert als een huurovereenkomst. Bovendien dient de kantonrechter ook te oordelen over de vraag of er sprake is van een huurovereenkomst. Op grond van artikel 93 Rv is aldus de kantonrecht bevoegd om over deze kwestie te oordelen en dient de kwestie te worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken.
3.3.
[naam eiser] betwist het onbevoegdheidsverweer van de bewoners, zowel ten aanzien van de hoofdzaak als ten aanzien van het door [naam eiser] opgeworpen incident. De rechtsverhouding tussen [naam eiser] en de bewoners kwalificeert als bruikleenovereenkomst. Dit betekent dat artikel 93 sub c Rv geen toepassing vindt. Volgens artikel 42 RO is de rechtbank, sector civiel, bevoegd te oordelen over dit geschil.

4. De beoordeling in het incident tot onbevoegdheid

4.1.
In artikel 93 aanhef en onder c Rv is onder meer bepaald dat zaken betreffende een huurovereenkomst, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering, door de kantonrechter worden behandeld en beslist. Artikel 71 lid 2 Rv bepaalt dat indien een zaak, in behandeling bij een kamer voor andere zaken dan kantonzaken, verder moet worden behandeld en beslist door de kantonrechter, die zaak op verlangen van een van de partijen of ambtshalve wordt verwezen naar een kamer voor kantonzaken. Die beoordeling geschiedt aan de hand van een voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil (artikel 71 lid 3 Rv).
4.2.
Vaststaat dat er voor RFC-weg 178 een gebruiksrecht is overeengekomen en dat daartegenover de verplichting bestaat tot het betalen van een maandelijks bedrag, ƒ 50,00. Dat bedrag is op het eerste gezicht geen symbolisch bedrag (zoals ƒ 1,00 of € 1,00). Een verhuurder mag zich bovendien niet aan de wettelijke huurbeschermingsbepalingen onttrekken door aan huurpenningen de naam kostenvergoeding te geven. Uit de overeenkomst blijkt dat alle nutsvoorzieningen moesten worden betaald door de gebruiker. Het is onduidelijk welke kosten NS nog zou maken waarvoor een vergoeding nodig zou zijn. Daar komt nog bij dat uit de verkoopbrochure blijkt dat de woningen te koop worden aangeboden in verhuurde staat.
4.3.
Dit alles biedt ruim voldoende aanknopingspunten voor het voorlopig oordeel dat het geschil met betrekking tot RFC-weg 178 een huurovereenkomst betreft. De rechtbank brengt daarbij partijen in herinnering dat de kwalificatie van een overeenkomst een rechterlijke taak is en niet een vrije bevoegdheid van partijen (onder andere: Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034). Dat NS en de bewoners destijds de overeenkomst hebben gesloten met de titel “gebruiksovereenkomst” legt dan ook – zeker bij dit voorlopig oordeel – geen gewicht in de schaal. De handelskamer van de rechtbank is dan ook niet bevoegd ten aanzien van RFC-weg 178.
4.4.
Wat er ook zij van de aard van de overeenkomst van [adres] , deze overeenkomst is zodanig nauw verbonden met de andere overeenkomst, dat de samenhang ertussen zich verzet tegen afzonderlijke behandeling. Ook ten aanzien van deze overeenkomst is de rechtbank dus niet bevoegd.
4.5.
Dit betekent dat het hele geschil moet worden verwezen naar de kantonrechter. Dat betreft zowel het geschil in de hoofdzaak als het geschil in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening.
4.6.
[naam eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten worden vastgesteld op 1 punt voor salaris advocaat à € 2.402,00 (tarief VI, gebaseerd op de geschatte waarde van de woningen, gelet op de door [naam eiser] betaalde koopprijs). De kostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vordering daartoe is gegrond op de wet en er is geen verweer tegen gevoerd.

5. De beslissing

De rechtbank
in het incident tot onbevoegdheid
5.1.
wijst de vordering tot verwijzing naar de kantonrechter toe;
5.2.
veroordeelt [naam verweerder] in de kosten van het incident, aan de zijde van de bewoners tot op heden begroot op € 2.402,00;
5.3.
verklaart onderdeel 5.2 uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak en in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening
5.4.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, en wel naar de rolzitting van
woensdag 21 oktober 2020 te 10:00 uur;
5.5.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren;
5.6.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook in persoon of bij gemachtigde kunnen verschijnen;
5.7.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge artikel 8, vierde lid, WGBZ zal worden verlaagd en dat het te veel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2020.
3255/2517/1407