In deze zaak, die op 7 oktober 2020 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een incident tot het treffen van een voorlopige voorziening en een incident tot onbevoegdheid. De eiser, [naam eiser], heeft ontruiming gevorderd van twee onroerende zaken die eigendom zijn van hem en bewoond worden door de bewoners, [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2]. De bewoners hebben als verweer aangevoerd dat er een huurovereenkomst bestaat tussen hen en NS Vastgoed B.V., de vorige eigenaar van de panden. De rechtbank heeft de procedure in twee delen behandeld: het incident tot onbevoegdheid en de hoofdzaak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewoners een gebruiksrecht hebben en dat er een verplichting bestaat tot het betalen van een maandelijks bedrag. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst tussen de bewoners en [naam eiser] niet als bruikleen kan worden gekwalificeerd, maar als een huurovereenkomst. Dit betekent dat de kantonrechter bevoegd is om over deze kwestie te oordelen. De rechtbank heeft daarom besloten het geschil te verwijzen naar de kantonrechter, zowel voor de hoofdzaak als voor het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft de eiser, [naam eiser], veroordeeld in de proceskosten van het incident, vastgesteld op € 2.402,00. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft partijen erop gewezen dat zij niet hoeven te verschijnen op de rolzitting van de kantonrechter, en dat het griffierecht zal worden verlaagd en het te veel betaalde griffierecht zal worden teruggestort.