ECLI:NL:RBROT:2020:9120

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
ROT 20/4393
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot gedeeltelijke openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob)

Op 8 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verzoekster had documenten aangevraagd die betrekking hebben op de veiligheidssituatie van haarzelf. De verweerder, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, heeft een deel van de gevraagde documenten openbaar gemaakt, maar verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster onvoldoende heeft onderbouwd dat er zwaarwegende belangen zijn die onmiddellijke openbaarmaking van de documenten rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat het besluit tot gedeeltelijke openbaarmaking wordt geschorst tot zes weken nadat verweerder op het bezwaar van verzoekster heeft beslist. Tevens is bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 354,- aan verzoekster vergoedt en dat verweerder in de proceskosten van verzoekster wordt veroordeeld tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: [nummer zaak]

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

8 oktober 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [plaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. S.A. Gawronski,
en

de minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M. Korkmaz.
Als derde-belanghebbende is aangemerkt:
de Wob-verzoeker,
gemachtigde: mr. J.G. Roethof.
Namens verzoekster zijn verschenen [naam persoon 1] en [naam persoon 2] , bijgestaan door hun gemachtigde en mr. A. Zwanikken. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam persoon 3] .
De derde-belanghebbende is zonder bericht niet verschenen.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 8 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe in de zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat verweerder op het bezwaar van verzoekster heeft beslist;
  • bepaalt dat verweerder aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Overwegingen

1. De derde-belanghebbende heeft op 25 oktober 2019 een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) ingediend waarbij verweerder is verzocht om alle documenten die zien op de veiligheidssituatie van [verzoekster] van de afgelopen vijf jaren te verstrekken.
Verweerder heeft gesteld 200 documenten te hebben gevonden. Aan verzoekster (belanghebbende 22) zijn in totaal zo’n 80 documenten, te weten de documenten: 1, 2, 5, 7, 8, 10, 11, 13, 16-18, 20-23, 25, 27, 28, 30-32, 34, 36, 39-41, 43-45, 47, 48, 49d-49g, 49k, 49l, 51-53, 57-64, 66, 67, 70-81, 83, 84, 88, 89, 91- 99, 102, 104-107, 109, 112-115, 117-119, 121-124, 127-129, 134, 135, 140, 141, 143, 146, 148-150, 152-154, 156-158, 161, 163, 165, 166, 172, 174, 176, 180, 185, 187-192, 195 en 197 (bijlagen 14, 15, 18-26 en 28) verstrekt om hierop een zienswijze te geven.
Bij besluit van 31 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten om de documenten 59f, 74a, 74b, 82, 94a, 95a, 163 (bijlage 17 en 18), 184, 185b, 192, 193 en 197 (bijlage 17) in zijn geheel openbaar te maken.
De documenten met nummers 5, 8 (+ bijlage 2, 4, 7, 8) 13, 49f, 49g, 67, 72, 91, 104, 106 (+ bijlage 3, 4, 5 en 6), 134, 158 (bijlage 6), 163 (bijlage 10) en 197 (bijlage 19 en 27) worden behoudens de daarin opgenomen bedrijfs- en fabricagegegevens openbaar gemaakt.
De documenten met nummers 4, 5, 6, 8 (+ bijlagen 2, 4, 7 en 8), 15, 17, 18, 21, 22, 24-30, 32, 34, 38-41, 44-47, 49, 49a, 49g-49i, 51, 53-55, 59, 59a, 61a, 68-70, 72, 76a, 78, 87, 99-101, 103, 104, 106 (+ bijlage 3), 110, 114 (+ bijlagen 2-5), 125-127, 131-133, 136, 139a, 142, 143, 144a, 145-148, 150, 152, 154-156, 158 (+ bijlagen 3-5), 159, 162, 163 (+ bijlagen 2-11, 25 en 26), 164, 165, 168, 169-175, 177, 178, 186, 195, 196, 197 (+ bijlagen 1-5, 10, 11, 13 en 31), 198 en 200 worden behoudens de daarin opgenomen gezondheidsgegevens openbaar gemaakt.
De documenten met nummers 3-7, 8 (+ bijlage 1, 2, 4, 6-8), 9-49c, 49e-59e, 59g-61a, 62-74, 75-81n, 83-84a, 87-90, 91-93, 93b, 94, 95, 96-101, 103-105, 106 (+ bijlagen 1-3, 5-8), 107-113, 114 (+ bijlage 2-5), 115-122, 123-137, 139-143, 144-157, 158 (+ bijlagen 1, 3-6), 159-162, 163 (+ bijlagen 1-11, 14, 16, 19, 20, 22-26), 164-168, 169-179, 180-183, 185, 185a, 186, 189-191, 195, 196, 197 (+ bijlagen 1-16, 18-20, 25-31) en 198-200 worden behoudens de daarin opgenomen persoonsgegevens openbaar gemaakt.
De documenten met nummers 8 (bijlage 3, 5 en 6), 64, 66, 85, 86, 90a, 93b, 106 (bijlage 7), 114 (bijlage 1), 122 (bijlage 1), 134, 138, 140a, 158 (bijlage 2), 163 (bijlagen 12, 13 en 21), 167, 179a, 185c, 194 en 197 (bijlagen 21-24) worden niet openbaar gemaakt.
2. Verzoekster stelt zich kort samengevat op het standpunt dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. Verder stelt verzoekster dat zij geen kennis heeft kunnen nemen van alle relevante documenten en dat daarom de hoorplicht is geschonden. Zij heeft niet op alle relevante documenten een zienswijze kunnen indienen.
Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij op de door verzoekster naar voren gebrachte gronden in de bezwaarfase nader wil ingaan en geen zwaarwegende belangen heeft om nu direct de door de Wob-verzoeker gevraagde stukken openbaar te maken.
De Wob-verzoeker heeft in een brief van 25 september 2020 gesteld dat haast is geboden bij openbaarmaking van de stukken, omdat in oktober een zitting zal worden gehouden waarvoor de documenten mogelijk van belang kunnen zijn. Volgens de Wob-verzoeker volgt uit het bestreden besluit reeds dat genoegzaam rekening is gehouden met de belangen van verzoekster en de privacy van haar werknemers. De Wob-verzoeker stelt dat er geen redelijke grond is om de documenten niet te verstrekken en dat uit het verzoek enkel blijkt dat verzoekster alle middelen aangrijpt om vertraging te veroorzaken.
3. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
3.1
Ontvankelijkheid
De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat in dit geding niet onomstotelijk vast is komen te staan dat de gevraagde documenten door de Wob-verzoeker betrekking hebben op de bij verzoekster reeds bekende civiele procedure waarbij (de gemachtigde van) de Wob-verzoeker partij is en verzoekster ook. Gelet hierop kan de voorzieningenrechter niet meegaan in de stelling van verzoekster dat het Wob-verzoek niet-ontvankelijk zou moeten worden geacht omdat de Wob-verzoeker de via de Wob-procedure opgevraagde stukken juist in de civiele procedure via artikel 843a Rechtsvordering kan opvragen.
3.2
Misbruik van recht
Voor zover verzoekster naar voren heeft gebracht dat er sprake zou zijn van misbruik van recht wijst de voorzieningenrechter op artikel 3, eerste lid, van de Wob waaruit blijkt dat eenieder vrij is om een Wob-verzoek in te dienen. Verweerder dient dan op een dergelijk Wob-verzoek te beslissen. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat bijvoorbeeld sprake is van misbruik van recht als een Wob-verzoeker herhaaldelijk Wob-verzoeken indient. In het onderhavige geding heeft verzoekster naar voren gebracht dat dit de eerste maal is dat zij een Wob-verzoek krijgt. Het is ook niet gebleken dat de Wob-verzoeker meerdere Wob-verzoeken heeft ingediend. Er is daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van misbruik van recht.
3.3
Spoedeisend belang
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster een voldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat (gedeeltelijke) openbaarmaking van de gevraagde informatie leidt tot een onomkeerbare situatie.
3.4
Zwaarwegende belangen
De beantwoording van de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten tot (gedeeltelijke) openbaarmaking van de documenten vergt een indringende beoordeling waarvoor de procedure van de voorlopige voorziening zich niet leent. In het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening moet de voorzieningenrechter afwegen of, gelet op de betrokken belangen, in afwachting van de bezwaarprocedure de gegevens wel of niet openbaar gemaakt mogen worden.
Afwijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening over een besluit dat strekt tot (gedeeltelijke) openbaarmaking van stukken heeft naar zijn aard feitelijk tot gevolg dat er een definitieve, onomkeerbare situatie ontstaat. Afwijzing van het verzoek heeft immers tot gevolg dat verweerder de gevraagde informatie (gedeeltelijk) openbaar maakt. Die openbaarmaking kan vervolgens niet meer ongedaan worden gemaakt. Omdat eenmaal openbaar gemaakte documenten (naar de toekomst toe) altijd openbaar blijven voor een ieder, kan dat verstrekkende gevolgen hebben voor, in dit geval, verzoekster. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Wob-verzoeker met zijn reactie van 25 september 2020 onvoldoende onderbouwd dat er zwaarwegende belangen zijn dat de door de hem gevraagde documenten nu direct openbaar gemaakt dienen te worden. Nu (de gemachtigde van) de Wob-verzoeker op zitting niet is verschenen en derhalve geen toelichting heeft kunnen geven op zijn stelling dat hij de stukken voor “
een” civiele zitting in oktober 2020 “
mogelijk” zou “
kunnen” gebruiken, blijft deze stelling onvoldoende om een zwaarwegend belang voor openbaarmaking aan te nemen. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten dat sprake is van zwaarwegende belangen om de stukken zoals verwoord in het bestreden besluit nu (gedeeltelijk) openbaar te maken en wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe. De voorzieningenrechter weegt hierbij mee dat verweerder geen zwaarwegende belangen heeft om de documenten zoals weergegeven in het bestreden besluit gelijk te openbaren. Hij wil in bezwaar nog het één en ander uitzoeken en nader motiveren. Zo is ter zitting naar voren gekomen dat niet alle stukken aan verzoekster zijn verstrekt zodat verzoekster hier een zienswijze op kon geven. Met name bleek dat verzoekster stuk 197 pas met alle bijlagen na het bestreden besluit volledig tot haar beschikking heeft gekregen. Daarnaast dient verweerder nog uit te zoeken of verzoekster over alle stukken een zienswijze heeft kunnen en moeten indienen en als dat niet (volledig) heeft plaatsgevonden dat verzoekster hier alsnog de gelegenheid toe krijgt. Tot slot zijn er mogelijk meer stukken die buiten de omvang van het verzoek van de Wob-verzoeker vallen en dient verweerder hier nog een consequentie aan te verbinden.
4. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter niet gebleken van zwaarwegende belangen die nopen tot onmiddellijke (gedeeltelijke) openbaarmaking van de documenten zoals verwoord in het bestreden besluit. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe in de zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken nadat verweerder op het bezwaar van verzoekster heeft beslist.
5. De voorzieningenrechter bepaalt dat verweerder aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt. Daarnaast veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is op 8 oktober 2020 in het openbaar gedaan door mr. dr. M.I. Blagrove, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. de Vries, griffier.
De griffier is buiten staat De voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.