Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd – verkort en zakelijk weergegeven – :
ter zitting van 17 december 2019:
2.1.1
Vanaf het begin van de zitting is duidelijk is geworden dat er een schijn van partijdigheid is doordat de rechter partijen niet aansprak als partijen, maar door partijen met ‘u’ aan te spreken. Partijen hebben een convenant opgesteld en het ligt op de weg van de rechter om niet verzoeker vanaf het begin te veroordelen met ‘u hebt dat niet gedaan’ en ‘waarom heeft u dat niet opgenomen’ en ‘waarom heeft u dat verzwegen’ en vragen te stellen in die trant. De rechter heeft verzoeker in het begin bestookt met vragen en heeft aan de wederpartij maar een paar vragen gesteld.
2.1.2
De rechter heeft ter zitting een voorlopig oordeel gegeven. Er wordt richting gegeven in het kader van een schikking op basis van stukken, een usb-stick, die de rechter nog niet heeft beluisterd en waarvan de inhoud door verzoeker wordt betwist, en op basis van een rechtsgrond die niet door de partij is aangevoerd c.q. niet bestaat.
in de brief van 30 december 2019:
2.1.3
De comparitie van partijen stond gepland om 09:00 uur. Verzoeker was te laat voor de zitting omdat hij in de rechtbank Dordrecht stond. Er is meerdere malen overleg gevoerd met zowel de dienstdoende bode als met de advocaat van de wederpartij, waarna door de rechter is besloten te wachten op verzoeker. Rond 09:45 uur werd de advocaat van de wederpartij naar binnen geroepen door de rechter. Er heeft zeker vijf minuten overleg plaatsgevonden, zonder dat verzoeker of zijn advocaat daarbij was. Dit was zeer bijzonder en had al een schijn van partijdigheid. Aan het begin van de zitting is dit incident ter sprake gekomen en heeft de rechter aangegeven dat zij niet wist dat de advocaat van verzoeker er al was. Dit is merkwaardig, want de advocaat van verzoeker heeft meerdere malen overleg gehad met de bode waarna de bode overleg had met de rechter. De rechter bood vervolgens haar excuses aan. Door dit incident ontstond bij verzoeker en zijn advocaat de vrees dat de rechterlijke onpartijdigheid schade heeft geleden of in ieder geval zou kunnen lijden.
2.1.4
Vervolgens heeft de rechter, zoals gebruikelijk, de ontvangen stukken doorgenomen met partijen. Toen bleek dat de laatste uitgebreide akte d.d. 16 december 2019 van verzoeker niet was gelezen door de rechter. Op de vraag van de advocaat van verzoeker waarom zij dit stuk niet had gelezen, antwoordde de rechter met: ‘Ik ben vergeten in mijn postvakje te kijken’. Vervolgens zei de rechter: ‘Geeft u het stuk maar, is het lang?’, waarna de advocaat van verzoeker antwoordde: ‘Het is vijf pagina’s maar het is zeer belangrijke informatie in reactie op de akte die door de wederpartij genomen is en in het kader van hoor en wederhoor vind ik het belangrijk dat het stuk door u gelezen wordt’. De rechter heeft het stuk van vijf pagina’s tekst letterlijk doorgebladerd waarna zij de behandeling heeft voortgezet. Dit bevestigde het vermoeden dat de rechter haar oordeel al had gevormd, mogelijk naar aanleiding van het gesprek met de wederpartij waar verzoeker en zijn advocaat niet bij aanwezig waren; in ieder geval, zonder deugdelijk kennis te nemen van alle stukken die in het geding zijn gebracht. Ook dit levert een zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de bij verzoeker bestaande vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is.
ter zitting van de wrakingskamer, bij wijze van mondelinge toelichting:
2.1.5
Verzoeker had aanvankelijk het voornemen zijn wrakingsverzoek toe te lichten aan de hand van de twee, ter zitting van 17 december 2019 aangevoerde gronden voor de wraking. Echter, na ontvangst van het proces-verbaal van die zitting – dat bij brief van de griffier van 23 december 2019 was toegezonden, waarna de advocaat van verzoeker er eerst op 30 december 2019 naar heeft kunnen kijken – heeft verzoeker geconstateerd dat het proces-verbaal niet compleet was en dat het noodzakelijk was het wrakingsverzoek aan te vullen met twee gronden. De advocaat van verzoeker heeft ter zitting van 17 december 2019 meermalen aan de griffier gevraagd om bepaalde dingen in het proces-verbaal op te nemen, zoals het feit dat de rechter de akte van verzoeker niet had gelezen en dat de rechter, voorafgaande aan de zitting, met alleen de advocaat van de wederpartij had gesproken. Verzoeker mocht er op vertrouwen dat een en ander in het proces-verbaal zou worden opgenomen, doch heeft – na ontvangst van het proces-verbaal – moeten constateren dat dit niet was gebeurd. Daardoor werd de aanvulling van de gronden van het wrakingsverzoek noodzakelijk.
2.1.6
De twee incidenten in de aanvullende gronden horen wel degelijk bij het wrakingsverzoek; het gaat om het geheel van de feiten en omstandigheden – voorafgaand en tijdens de zitting van 17 december 2019 – die ertoe hebben geleid dat de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar is. Dat die laatste twee, aanvullende gronden niet aanstonds op 17 december 2019 door verzoeker zijn opgegeven, neemt niet weg dat alle voor de wraking aangevoerde feiten en omstandigheden – ook die ter onderbouwing van de aanvullende gronden van het verzoek – wel zijn voorgevallen en maken dat door zowel objectieve als subjectieve omstandigheden de rechterlijke onpartijdigheid is geschaad.
2.1.7
De rechter heeft op 17 december 2019 niet aan verzoeker en zijn advocaat verteld wat zij met de advocaat van de wederpartij had besproken. Zij heeft alleen excuses aangeboden voor deze gang van zaken.
De rechter gaf ter zitting van 17 december 2019 haar voorlopig oordeel zonder dat daar door partijen om was gevraagd en zonder dat zij kennis had genomen van alle stukken. Dat was verbazend. Er waren op dat moment objectief al zoveel omstandigheden, die eerst door de rechter hadden moeten worden verbeterd, bijvoorbeeld door middel van een aanhouding van de zaak of doordat de rechter eerst de akte van verzoeker was gaan lezen en de usb-stick was gaan beluisteren. Er had door de rechter nog geen voorlopig oordeel mogen worden gegeven.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft te kennen gegeven dat er geen gronden zijn om het verzoek toe te wijzen. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
De rechter kent geen van beide partijen en heeft geen enkele reden vooringenomen te zijn tegenover de ene of de andere partij. Volgens de rechter heeft zij ten tijde van de comparitie ook niet de schijn van partijdigheid gewekt. De comparitie verliep ook niet in een vervelende sfeer. De rechter heeft beide partijen vragen gesteld die bij haar waren gerezen naar aanleiding van het dossier. Beide partijen hebben uitgebreid hun verhaal kunnen doen, en over en weer op elkaars standpunten kunnen reageren. Hetzelfde geldt voor de advocaten. De rechter betreurt dat verzoeker en zijn advocaat aanleiding hebben gezien haar te wraken.