ECLI:NL:RBROT:2020:9099

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
10/195245-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het plaatsen en tot ontploffing brengen van handgranaten bij winkelbedrijven in Rotterdam

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het plaatsen en tot ontploffing brengen van handgranaten bij twee winkelbedrijven in Rotterdam. Op 23 maart 2019 werden twee handgranaten op een rolluik van een winkelpand bevestigd, maar deze ontploften niet. Een week later, op 28 maart 2019, ontplofte een handgranaat bij een ander winkelpand, wat leidde tot aanzienlijke materiële schade aan omliggende panden en voertuigen. De rechtbank moest vaststellen of de verdachte de dader was van beide incidenten, waarbij de betrouwbaarheid van de verklaringen van de ex-vriendin van de verdachte een cruciale rol speelde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte verantwoordelijk was voor beide feiten, en dat er voldoende bewijs was om de beschuldigingen te onderbouwen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, in plaats van de door de officier van justitie geëiste acht jaar, en behandelde ook de vorderingen van benadeelde partijen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schadevergoeding moest betalen aan de benadeelde partij die schade had geleden door de ontploffing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/195245-19
Datum uitspraak: 9 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] , ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] .
Raadsman van de verdachte: mr. C.T. Pittau, advocaat te Amsterdam.
Officier van justitie: mevrouw mr. S.M. Scheer.
Benadeelde partijen: de heer [naam benadeelde 1] en de heer [naam benadeelde 2] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting. De inhoudelijke behandeling van de zaak vond plaats op 14 juli 2020 en 25 september 2020.
Kern van het vonnis
Een belangrijk punt op de zitting en daarom ook in dit vonnis was of de dader van twee incidenten dezelfde persoon was. Vervolgens lag de vraag voor of deze persoon de verdachte was. Een belangrijk twistpunt hierbij was of de verklaringen en de herkenning van de ex-vriendin van de verdachte voldoende betrouwbaar was. De rechtbank vindt dat dit het geval is. Vastgesteld is vervolgens dat dezelfde persoon in beide gevallen de handgranaten heeft geplaatst bij verschillende winkelpanden en in één geval tot ontploffing heeft gebracht. Daarna is vastgesteld dat deze persoon de verdachte is.
Inhoudsopgave van dit vonnis
De verdachte wordt - kort samengevat - beschuldigd van het plaatsen en/of tot ontploffing brengen van handgranaten bij twee winkelbedrijven. Dit is in een aantal strafbare feiten uitgesplitst. Daarnaast wordt hij beschuldigd van mishandeling van zijn toenmalige vriendin. De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De rechtbank vindt - het overgrote deel van - de beschuldigingen bewezen. De bewijsmotivering, de bespreking van de bewijsverweren en de bewezenverklaring zijn in hoofdstuk 2 van dit vonnis uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat het overzicht van de bewijsmiddelen.
De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet verboden gedragingen. Welke dat zijn, is omschreven in hoofdstuk 4 van dit vonnis. In dat hoofdstuk worden ook de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd van 8 jaar. De rechtbank vindt dit te veel en komt tot oplegging van een gevangenisstraf van 5 jaar. Hoofdstuk 4 van dit vonnis vermeldt de overwegingen van de rechtbank die tot deze straf hebben geleid.
Twee benadeelde partijen hebben als gevolg van de bewezen verklaarde feiten schade geleden. In hoofdstuk 5 is vermeld en uitgewerkt welke bedragen aan schadevergoeding de verdachte één van de benadeelde partijen moet betalen en hoe over de vordering van de andere benadeelde partij wordt geoordeeld.
Hoofdstuk 6 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.
1.
De beschuldiging in de tenlastelegging
Feit 1
primair
hij op of omstreeks 23 maart 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte(n)
voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of een of meer
bewoner(s) van omliggende woning(en) en/of passant(en), opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
  • een complete en intacte (scherf)handgranaat (type M93) en/of
  • een onderdeel van een (scherf)handgranaat (type M91) - dat van wezenlijke aard is en specifiek bestemd is voor een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing -
op een rolluik behorende bij een winkelruit/-pand (gelegen aan de [adres delict 1] ) heeft geplaatst/geplakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 23 maart 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte(n)
voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen en/of brand te stichten in of bij een winkelpand (gelegen aan de [adres delict 1] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of de bewoners van omliggende woningen en/of passanten, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, met dat opzet
  • een complete en intacte (scherf)handgranaat (type M93) en/of
  • een onderdeel van een (scherf)handgranaat (type M91) - dat van wezenlijke aard is en specifiek bestemd is voor een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing -
op een rolluik behorende bij een winkelruit/-pand (gelegen aan de [adres delict 1] ) heeft geplaatst/geplakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 23 maart 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op een rolluik behorend bij een winkelpand (gelegen aan de [adres delict 1] )
  • een (complete en intacte) (scherf)handgrana(a)t(en) (type M93) en/of
  • een onderdeel van een (scherf)handgranaat (type M91) - dat van wezenlijke aard is en specifiek bestemd is voor een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing -
te plaatsen/plakken;
Feit 2
hij op of omstreeks 28 maart 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte(n)
voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] en/of een of meer bewoner(s) van omliggende woning(en) en/of passant(en), opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een (scherf) handgranaat (type M93) bij of in (de nabije omgeving van) een winkelpand (gelegen aan de [adres delict 2] ) heeft doen ontploffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
hij op of omstreeks 28 maart 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht door opzettelijk in/op/nabij een winkelpand gelegen aan de [adres delict 2] , een (scherf) handgranaat (type M93) te plaatsen en (vervolgens) te doen ontsteken, ten gevolge waarvan een ontploffing is teweeg gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten genoemd winkelpand en/of nabij/daarboven gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te weten [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] en/of de bewoners van omliggende woningen en/of passanten, te duchten was;
Feit 4
hij in of omstreeks de periode van 23 maart 2019 tot en met 28 maart 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen (een) wapen(s) van art. 2 lid 1, Categorie II, onder 7 van de Wet Wapens en Munitie, te weten:
  • één of meerdere (scherf)handgrana(a)t(en) (type M93) en/of
  • een onderdeel van een (scherf)handgranaat (type M91) - dat van wezenlijke aard is en specifiek bestemd is voor een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing -
zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen en/of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
Feit 5
hij op of omstreeks 18 februari 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, zijn levensgezel, [naam slachtoffer 5] , heeft mishandeld door meermalen, met kracht, te slaan tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 5] .

2.Het bewijs

Inleiding
De rechtbank vindt met de officier van justitie en de verdediging dat het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet is bewezen. De verdachte zal daarvan zonder motivering worden vrijgesproken. De feiten 1 meer subsidiair, 2, 3, 4 en 5 worden wel bewezenverklaard. Bij de eerste vier feiten komen vier belangrijke vragen aan de orde.
Is bij de feiten van 23 en 28 maart 2019 dezelfde dader betrokken?
Zijn de verklaringen en de herkenning van de ex-vriendin van de verdachte betrouwbaar?
Is de verdachte de dader?
Was bij het feit van 28 maart 2019 sprake van een kans op de dood of van een kans op zwaar letsel?
Na wat algemene vaststellingen worden de antwoorden op de vragen hieronder uiteengezet waarna dit hoofdstuk wordt afgesloten met de bewezenverklaring.
Algemene vaststellingen
Op 23 maart 2019 worden twee handgranaten vastgeplakt op het rolluik van het winkelpand van ‘ [naam winkel] ’ aan de [adres delict 1] in Rotterdam. Deze handgranaten zijn niet tot ontploffing gekomen. Op 28 maart 2019 is rond 4:00 uur een handgranaat tot ontploffing gebracht bij het winkelpand van ‘ [naam horecagelegenheid] ’ aan de [adres delict 2] in Rotterdam. Bij het ontploffen van de handgranaat is materiële schade ontstaan aan auto’s, het winkelpand van [naam horecagelegenheid] en andere panden in de nabije omgeving.
Ad 1. Eén dader?
De eerste vraag die moet worden beantwoord is of het plaatsen van de handgranaten op
23 maart 2019 en het tot ontploffing brengen van een handgranaat op 28 maart 2019 door dezelfde dader is gepleegd. De rechtbank vindt van wel en motiveert dit als volgt.
Overwegingen
Van beide incidenten zijn camerabeelden beschikbaar, waarop te zien is hoe de dader te werk is gegaan. De inhoud van de filmpjes vertoont grote overeenkomsten. Zo wordt de auto in beide filmpjes door de dader op dezelfde specifieke wijze achteruit ingeparkeerd, rent de dader op dezelfde specifieke, herkenbare manier en komt het signalement van zijn uiterlijk en kleding in beide gevallen overeen. Zowel bij het incident op 23 maart 2019 als bij het incident op 28 maart 2019 is gebruik gemaakt van een handgranaat van het type M93P3. De twee incidenten hebben plaatsgevonden in dezelfde week. In beide betrokken winkelpanden zijn leden van de familie [naam familie] werkzaam.
Tussenconclusie
Op grond van deze feiten en omstandigheden vindt de rechtbank dat beide feiten door dezelfde persoon zijn gepleegd.
-
Ad 2. Betrouwbaarheid van de verklaringen en herkenning van de ex-vriendin
Door de verdediging is aangevoerd dat de verklaringen en de herkenning van de ex-vriendin van de verdachte onbetrouwbaar zijn en niet kunnen worden gebruikt als bewijs. Dit verweer slaagt niet. Dit wordt als volgt gemotiveerd.
Vaststellingen
De ex-vriendin van de verdachte is op 25 juli 2019 en op 13 augustus 2019 door de politie verhoord. Zij heeft toen geen antwoord willen geven op vragen over de verdachte. Zij heeft voor het eerst tijdens een verhoor op 14 augustus 2019 belastend verklaard over de verdachte. Zij heeft toen onder meer gezegd dat zij de verdachte heeft herkend op beelden die zijn getoond bij Opsporing Verzocht. Daarna is zij nog verhoord door de politie op 19 augustus 2019, 22 augustus 2019, 3 september 2019 en 9 oktober 2019. Ook is zij gehoord als getuige bij de rechter-commissaris op 10 maart 2020. Tot slot is zij op 25 september 2020 ter zitting door de rechtbank gehoord als getuige. Zij heeft tijdens al deze verhoren haar belastende verklaring van 14 augustus 2019 niet ingetrokken en heeft in hoofdlijnen steeds hetzelfde verklaard.
Overwegingen
De ex-vriendin van de verdachte is bij haar verhoor bij de rechter-commissaris én bij haar verhoor als getuige op de zitting, diverse malen uitdrukkelijk er op gewezen dat zij de waarheid moest spreken. Op de zitting is uitvoerig doorgevraagd over haar herkenning van de verdachte op de beelden van Opsporing Verzocht. Zij heeft vervolgens gezegd dat zij de verdachte herkende aan zijn gezicht, zijn petje en zijn stoere loopje. Op de vraag van de rechtbank om het loopje te omschrijven, heeft zij geantwoord dat de verdachte een beetje voorovergebogen loopt en met kleine stapjes.
Vooropgesteld wordt dat de herkenning van een bekende in het algemeen veel gemakkelijker is dan de herkenning van een vreemde. Dat dit ook geldt in dit specifieke geval blijkt wel uit de opmerking van de ex-vriendin waar zij zegt: ‘Ik ken [voornaam verdachte] natuurlijk door en door.’
De ex-vriendin van de verdachte heeft het loopje waaraan zij de verdachte op de beelden van Opsporing Verzocht heeft herkend minder gedetailleerd beschreven dan de rechtbank dit op de zitting heeft gedaan. Dit maakt die herkenning van de verdachte op die beelden niet minder sterk. De ex-vriendin heeft de verdachte herkend aan de specifieke en opvallende kenmerken van zijn loopje die voor haar kennelijk één geheel vormen. Mogelijk zijn die kenmerken voor haar niet meer zo zichtbaar en om die reden lastiger te onderscheiden en te benoemen.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van een korte speelfilm van vijftien jaar geleden waarin de verdachte is te zien en op enig moment ook rennend. Op die beelden valt het loopje van de verdachte op, en dan met name de stand van de rechterknie ten opzichte van de linkerknie. De rechtervoet staat schuin naar binnen bij vertrek en de linkervoet niet. De linkerknie komt met lopen een slagje naar buiten. De
daderop de beelden van Opsporing Verzocht heeft een soortgelijk specifiek loopje. De rechtbank kan zich daarom goed voorstellen dat de ex-vriendin het loopje van de verdachte heeft herkend op de beelden van Opsporing Verzocht. Dit draagt bij aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen en de herkenning.
Ten slotte kan worden opgemerkt dat de herkenning van de ex-vriendin niet op zichzelf staat en dat het ook geen willekeurige herkenning is. Ook ander bewijs - waarover hieronder meer - wijst op de mogelijke betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde feiten. Ook dit onderstreept de betrouwbaarheid van de verklaringen en de herkenning van de ex-vriendin.
Tussenconclusie
Het volharden van de ex-vriendin in haar verklaringen en de herkenning van de verdachte, de begrijpelijkheid van de herkenning en de inbedding daarvan in de overige bewijsmiddelen brengen de rechtbank tot de conclusie dat de verklaringen van de ex-vriendin, waaronder de herkenning, betrouwbaar zijn en bij het bewijs kunnen worden gebruikt. Het verweer wordt verworpen.
-
Ad 3. Is de verdachte de dader?
Vervolgens ligt de vraag voor of het de verdachte is geweest die de feiten heeft gepleegd. De rechtbank vindt van wel en motiveert dit als volgt.
Vaststellingen
  • Het DNA van de verdachte bevindt zich op de randen van de tape waarmee de handgranaten op 23 maart 2019 waren bevestigd op het winkelpand [naam winkel] .
  • De dader van het incident op 23 maart 2019 maakte gebruik van een rode Suzuki Swift en de dader van 28 maart 2019 van een zwarte/grijze Lexus, type CT200h. Beide auto’s waren ten tijde van het incident voorzien van valse kentekenplaten.
  • De verdachte was op 23 maart 2019 in het bezit van een gehuurde rode Suzuki Swift. Voor de huur van deze auto is een schadebedrag van € 200,- verrekend wegens een losgelaten kentekenplaat aan de voorzijde van de Suzuki Swift.
  • Op 28 maart 2019 was de verdachte in het bezit van een gehuurde zwarte/grijze Lexus, type CT200h. Deze huurauto bevond zich op 28 maart 2019 om 04:02 uur in de nabije omgeving van de plaats delict aan de [plaats delict] te Rotterdam.
  • In het programma Opsporing Verzocht zijn beelden getoond van de dader. De verdachte is door zijn ex-vriendin op deze beelden herkend.
Tussenconclusie
Gelet op deze vaststellingen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte degene is geweest die op 23 en 28 maart 2019 de handgranaten op de winkelpanden heeft geplaatst.
-
Ad 4. Was sprake van kans op de dood of kans op zwaar letsel?
De verdachte heeft de handgranaat die hij op 28 maart 2019 op het pand van [naam horecagelegenheid] heeft geplaatst, tot ontploffing gebracht. De verdediging heeft aangevoerd dat daarbij geen aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel is aanvaard. De officier van justitie heeft aangevoerd dat er levensgevaar te duchten was voor passanten en dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van die passanten. De rechtbank vindt dat de bewijsmiddelen daar onvoldoende ondersteuning voor bieden. Wel kan daaruit een aanmerkelijke kans worden afgeleid dat toevallige passanten door de rondvliegende circa 3000 metalen kogeltjes die zich binnenin het handgranaatlichaam bevinden zouden worden geraakt en daarbij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De ontploffing vond namelijk plaats op een doorgaande weg in de binnenstad van Rotterdam. In een dergelijke omgeving zijn altijd - en dus ook ’s nachts - mensen onderweg. Op de beelden van 28 maart 2019 is ook te zien dat in de korte tijd van het filmpje twee auto’s en een fietser langs de [naam horecagelegenheid] rijden.
Tussenconclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat bij de ontploffing op 28 maart 2019 gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was voor passanten en dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op zwaar lichamelijk letsel van die passanten.
Feit 5
De mishandeling van de toenmalige vriendin is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard, met dien verstande dat niet bewezen is dat het, zoals ten laste is gelegd, ging om de mishandeling van
zijn levensgezel.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt dat op grond van het voorgaande en de inhoud van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en vindt bewezen dat:
Feit 1
meer subsidiair
hij op 23 maart 2019 te Rotterdam, [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door op een rolluik behorend bij een winkelpand gelegen aan de [adres delict 1]
  • een scherfhandgranaat (type M93) en
  • een onderdeel van een scherfhandgranaat (type M91) - dat van wezenlijke aard is en specifiek bestemd is voor een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing -
te plakken;
Feit 2
hij op 28 maart 2019 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om passanten opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een scherfhandgranaat (type M93) in de nabije omgeving van een winkelpand gelegen aan de [adres delict 2] heeft doen ontploffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
hij op 28 maart 2019 te Rotterdam, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door opzettelijk nabij een winkelpand gelegen aan de [adres delict 2] , een scherfhandgranaat (type M93) te plaatsen en te doen ontsteken, ten gevolge waarvan een ontploffing is teweeg gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten genoemd winkelpand en nabij gelegen woningen en levensgevaar voor anderen te duchten was;
Feit 4
hij in de periode van 23 maart 2019 tot en met 28 maart 2019 te Rotterdam, wapens van art. 2 lid 1, Categorie II, onder 7 van de Wet Wapens en Munitie, te weten:
  • scherfhandgranaten (type M93) en
  • een onderdeel van een scherfhandgranaat (type M91) - dat van wezenlijke aard is en specifiek bestemd is voor een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing -
voorwerpen bestemd voor het treffen van personen en zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
Feit 5
hij op 18 februari 2019 te Amsterdam, [naam slachtoffer 5] , heeft mishandeld door meermalen, met kracht, te slaan tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 5] .

3.De bewijsmiddelen

De bewezenverklaring steunt op de inhoud van bewijsmiddelen die hieronder zijn uitgewerkt:
1.
Onderzoek van de politie [1]
Ik ben [naam beheerder 1] , de beheerder van ‘ [naam winkel] ’ gevestigd aan de [adres delict 1] te Rotterdam.
2.
Onderzoek van de politie [2]
Ik ben [naam eigenaar 1] en ben eigenaar van ‘ [naam winkel] ’.
3.
Onderzoek van de politie [3]
Op 23 maart 2019 zagen wij dat er zich aan de voorzijde van de winkel ‘ [naam winkel] ’ aan de [adres 1] te Rotterdam twee rolluiken bevonden, welke gesloten waren. Op dit gedeelte van de [naam weg] bevindt zich aaneengesloten bebouwing in de vorm van (boven)woningen en bedrijfspanden. De winkel bevindt zich op de begane grond van het pand. De toegangsdeur van het pand bevindt zich op de begane grond, in een inham nabij het trottoir. Aan de onderzijde van beide rolluiken hebben wij twee, met zwarte Ducttape bevestigde, handgranaten aangetroffen. De EODD heeft de tape veiliggesteld.
Sporendragers
SIN: [SIN-nummer 1]
Object: Plakband
Merk/type: Ducttape
Bijzonderheden: Ducttape aangetroffen om handgranaat rolluik raam
SIN: [SIN-nummer 2]
Object: Plakband
Merk/type: Ducttape
Bijzonderheden: Ducttape aangetroffen om handgranaat rolluik zijkant pand
SIN: [SIN-nummer 3]
Object: Munitie (Handgranaat)
Merk/type: M91
Bijzonderheden: Aangetroffen tegen rolluik zijkant pand (deur)
SIN: [SIN-nummer 4]
Object: Munitie (Handgranaat)
Merk/type: M93
Bijzonderheden: Aangetroffen tegen rolluik voorzijde pand (raam)
4.
Onderzoek van de politie [4]
Door mij werd een forensisch onderzoek verricht naar sporen aan onderstaande sporendragers.
SIN: [SIN-nummer 1]
Object: Plakband
Merk/type: Ducttape
Bijzonderheden: Ducttape aangetroffen om handgranaat rolluik raam
SIN: [SIN-nummer 2]
Object: Plakband
Merk/type: Ducttape
Bijzonderheden: Ducttape aangetroffen om handgranaat rolluik zijkant pand
Ik heb de randen van de stukken plakband bemonsterd op de mogelijke aanwezigheid van humane biologische sporen. Ik heb de sporen veiliggesteld, gewaarmerkt met SIN [SIN-nummer 5] en SIN [SIN-nummer 6] en verzegeld.
5.
Deskundigenverslag [5]
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Bemonsteringen [SIN-nummer 5] #01 en [SIN-nummer 6] #01 (randen tape)
Om de bewijskracht van de overeenkomsten tussen het DNA-profiel van [naam verdachte] en
DNA-mengprofielen [SIN-nummer 5] #01 en [SIN-nummer 6] #01 te berekenen zijn de volgende aannames gedaan:
bemonsteringen [SIN-nummer 5] #01 en [SIN-nummer 6] #01 bevatten DNA van twee personen;
de onbekende personen in deze mengsels zijn niet onderling of aan [naam verdachte] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het
volgende hypothesepaar:
Hypothese 3: De bemonstering bevat DNA van verdachte [naam verdachte] en één
willekeurige onbekende persoon.
Hypothese 4: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
De verkregen DNA-mengprofielen [SIN-nummer 5] #01 en [SIN-nummer 6] #01 zijn meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 3 waar is, dan wanneer hypothese 4
waar is.
6.
Onderzoek van de politie [6]
[naam eigenaar 2] verklaarde: Ik ben eigenaar van [naam horecagelegenheid] sinds 2015. [naam beheerder 2] is de beheerder voor als ik er zelf niet ben. [naam beheerder 2] had een winkel, het [naam winkel] . Die zaak is nu van zijn broer, [naam broer] .
7.
Onderzoek van de politie [7]
Op 28 maart 2019 kwamen wij bij het pand waarin de [naam horecagelegenheid] is gevestigd, gelegen aan de [adres delict 2] te Rotterdam. In de hoek tussen de toegangsdeur en de serre zagen wij op de trottoirtegels een beschadiging, bestaande uit een hoeveelheid kleine putjes het beton van de trottoirtegels. Ook in het metaal van het rolluik werden door ons ‘putvormige’ beschadigingen waargenomen. Deze beschadigingen passen bij een beschadiging zoals deze wordt aangetroffen bij een explosie van bijvoorbeeld een granaat waarbij de lading bestaat uit metalen kogeltjes. Rond de plek van deze beschadiging werden door ons een aantal metalen kogeltjes aangetroffen. Deze kogeltjes herkenden wij als mogelijke lading van een handgranaat. Tevens werd er op het trottoir een hoeveelheid gesmolten en gefragmenteerde stukjes kunststof aangetroffen. Ook werd op de straat nog enkele delen kunststof aangetroffen, waarvan een deel door mij verbalisant [naam verbalisant 1] werd herkend als het scharnierpunt waar de hefboom van een granaat om scharniert.
Sporendragers
SIN: [SIN-nummer 7]
Object: Munitie (Handgranaat)
Bijzonderheden: Lading van een handgranaat
SIN: [SIN-nummer 8]
Object: Munitie (Handgranaat)
Bijzonderheden: Behuizing van een handgranaat
8.
Deskundigenverslag [8]
Op grond van eerder uitgevoerd onderzoek en op het NFI aanwezig referentiemateriaal concludeer ik dat onderzoeksmaterialen [SIN-nummer 7] en [SIN-nummer 8] passen bij restanten die te verwachten zijn na een ontploffing van een scherfhandgranaat. Metalen kogeltjes en rafelige onregelmatig gevormde zwarte kunststoffen deeltjes worden vaker aangetroffen na het ontploffen van bepaalde types scherfhandgranaten geproduceerd in het voormalige Joegoslavië.
De twee handgranaten die op de rolluiken geplakt waren van een pand op de [plaats delict] op 23 maart 2019, betreffen één handgranaat van het type M91P3
en één handgranaat van het type M93P3.
Op 28 maart 2019 is er voor een pand gevestigd aan de [plaats delict] te Rotterdam vrijwel zeker een scherfhandgranaat van het type M93P3 ontploft. Dergelijke scherfhandgranaten zijn geproduceerd in het voormalig Joegoslavië en verschillen slechts op detailniveau van elkaar. De werking en uitwerking van beide type scherfhandgranaten is gelijk. De overeenkomst tussen beide incidenten is dus dat de handgranaat die is ontploft
op 28 maart 2019 en één van de twee intacte handgranaten van 28 maart 2019 vrijwel zeker een handgranaat van het zelfde type (de M93P3) betreft. Om dergelijke scherfhandgranaten te activeren, dient er een veiligheidspin met trekring uit de ontsteekinrichting getrokken te worden. Enkele seconden na activeren van het ontstekingsmechanisme zal de ontsteker (het slagpijpje) de springstof binnenin het handgranaatlichaam tot ontploffing brengen. Hierbij treden hitte, brisantie, een schokgolf en scherfwerking op van de circa 3000 metalen kogeltjes die zich binnenin het handgranaatlichaam bevinden. Er ontstaat naast materiële schade, gevaar voor dodelijk letsel voor personen tot op een afstand in de orde van grootte van enkele meters en gevaar voor ernstig lichamelijk letsel tot zeer ernstig lichamelijk letsel tot op een afstand in de orde van grootte van tientallen meters. Met 'ernstig lichamelijk letsel' worden irreversibele verwondingen (oren -doofheid-, ogen -blindheid-) of verwondingen die zonder hulp leiden tot blijvende ernstige gevolgen. Met 'zeer ernstig lichamelijk letsel' worden blijvende verminkingen bedoeld die zonder hulp zouden kunnen leiden tot de dood. De genoemde scherfwerking van met name de circa 3000 metalen kogeltjes vormt op een afstand vanaf enkele meters het grootste gevaar op letsel en schade.
9.
Onderzoek van de politie [9]
Op 28 maart 2019 zagen wij dat op de [plaats delict] meerdere voertuigen stonden. Bij drie voertuigen waren autoruiten stuk. Tevens zagen wij dat bij het pand [adres 2] te Rotterdam één etalageruit stuk was. Er zaten meerdere inslagen in de ruit. Bij de horecagelegenheid ernaast, genaamd [naam horecagelegenheid] , was het rolluik aan de onderzijde verbogen. Wij zagen op de plek waar het rolluik was verbogen ook dat de gevel verkleuringen had. De inslagen in de etalageruit van de winkel ernaast en die van de auto's waren precies zo dat die allemaal bereikt konden worden vanaf die plek waar vermoedelijk het explosief was ontploft.
10.
Eigen waarneming rechtbank op de zitting van 14 juli 2020
Op de camerabeelden van 23 maart 2020, vanaf 04:31:24 uur is het volgende te zien:
Een rode personenauto komt aanrijden. De auto rijdt achteruit en parkeert door middel van fileparkeren. Als de auto stilstaat, is de achterzijde van de auto zeer dichtbij de daar geplaatste fietsen. De verlichting van de auto dooft. Een man stapt uit. De man loopt rennend met zijn knieën bij elkaar naar de rolluiken van het pand. De man maakt met zijn linkerbeen een lichte cirkelbeweging naar buiten tijdens het lopen. De man rent met zijn handen bij elkaar en voor zijn lichaam. Bij het schuin op het trottoir staande rolluik, het dichtste bij de camera, bukt de man. Dan is hij ongeveer 1,5 seconde uit beeld. De man komt vanuit gehurkte stand weer in beeld en loopt met versnelde pas richting de rode auto. Onderweg naar de auto doet de man zijn capuchon af, waardoor zijn pet te zien is.
De man draagt een grijze pet, donkere jas met capuchon, donkere handschoenen, donkere broek en schoenen met een witte rand aan de onderzijde. Hij heeft een getinte huidskleur en donkere gezichtsbeharing. De man is geruime tijd door de geopende passagiersdeur in zijn auto gebukt. De man doet de passagiersdeur dicht en loopt richting de rolluiken. De man blijft voor het parallel aan het trottoir geplaatste rolluik stil staan. De man heeft iets zwarts in zijn handen en kijkt ernaar. De man bukt bij het rolluik, houdt daar iets tegenaan en duwt er tegen. De man staat op en loopt weg naar zijn auto. Op de plaats waar de man duwde, is een zwart voorwerp te zien, dat er eerder niet zat. De man stapt aan de bestuurderskant in de auto. De verlichting van de auto gaat aan de auto rijdt weg.
Op de camerabeelden van 28 maart 2020 vanaf 04:19:18 is het volgende te zien:
Twee auto’s en een fietser rijden langs de [naam horecagelegenheid] . Een donkere personenauto komt aanrijden. De auto rijdt achteruit en parkeert door middel van fileparkeren. Als de auto stilstaat, is de achterzijde van de auto zeer dichtbij de daar geparkeerde auto. Een man stapt uit en loopt rennend met zijn knieën bij elkaar naar het pand. De man zwengelt licht met zijn linkerbeen tijdens het lopen. Bij het pand gekomen verdwijnt de man even uit beeld. Daarna rent de man sneller dan daarvoor naar de bestuurderskant van de auto. De man rent door het beeld naar rechts, naar het pand, en snel daarna weer naar links, in de richting van de auto. De man draagt een grijze pet, een donkere jas met capuchon, donkere handschoenen, donkere broek met lichte plek op de rechter achterzak, en schoenen met een witte rand aan de onderzijde. Hij heeft een getinte huidskleur.
11.
Verklaring [naam slachtoffer 5] [10]
[voornaam verdachte] zei ‘Ik heb iets gedaan in Rotterdam.’ Hij wilde niet zeggen wat het was, maar daarna zei hij dat ik Opsporing Verzocht moest kijken. Ik denk dat dit was in de eerste week van april 2019. Ik was de aflevering aan het bekijken. De presentator begon te vertellen over de zaak en op een gegeven moment kwam er een filmpje. Daarna kwamen er nog meer bewegende beelden. Daarna liet ze nog een keer de beelden zien. Ik ken [voornaam verdachte] natuurlijk door en door. Hij had kleding aan die ik herkende. Hij had een petje op dat ik zelf ook wel eens gedragen had. Ook heeft hij een bepaald loopje. Zijn motoriek is erg herkenbaar. Ik zag het petje, het loopje, de schoenen. De Nike-schoenen die op de beelden te zien waren, heb ik wel eens in het echt gezien bij [voornaam verdachte] .
12.
Onderzoek van de politie [11]
Op 13 april 2019 heb ik een onderzoek ingesteld naar de tips die waren gedaan naar
aanleiding van de televisie uitzending van Opsporing Verzocht. In deze uitzending werden er camerabeelden getoond van onder andere een voertuig welke betrokken is bij het plaatsen van handgranaten op zaterdag 23 maart 2019 en 28 maart 2019 te Rotterdam.
13.
Onderzoek van de politie [12]
Op de beelden van het incident van 23 maart 2019 komt de dader met een rode Suzuki Swift aanrijden. Op de beelden van het incident op 28 maart 2019 komt de dader met een zwarte Lexus CT200h aanrijden.
14.
Onderzoek van de politie [13]
Gebleken is dat [naam verdachte] op 23 maart 2019 in het bezit was van een gehuurde rode Suzuki Swift en op 28 maart 2019 in het bezit was van een gehuurde zwarte Lexus CT200h. Op de factuur van Europcar van de Suzuki Swift staat vermeld dat er op 23 maart 2019 een schadebedrag van 200 euro is verrekend in verband met een losgelaten kentekenplaat aan de voorzijde.
15.
Onderzoek van de politie [14]
Aan de hand van de beschikbare beelden zag ik, verbalisant [naam verbalisant 2] , dat het kenteken van de Suzuki Swift, waarin de verdachte reed, de volgende combinatie had: [deel van kentekennummer] . Daarbij kon ik de eerste letter van het kenteken niet goed lezen, wat aangegeven is als “-“. Vervolgens heb ik een onderzoek gedaan naar het kenteken in de voor ons beschikbare systemen. Daarbij zijn alle mogelijke combinaties voor het kenteken bevraagd. Ik zag dat volgens het RDW bij de volgende kenteken een rode Suzuki Swift geregistreerd staat: [kentekennummer] . Bij alle overige combinaties stond geen Suzuki Swift geregistreerd. Wij, verbalisanten, zagen dat het voornoemde voertuig op naam staat van een bedrijf genaamd: [naam autobedrijf] gevestigd aan de [adres 3] , [postcode] te [plaats] .
16.
Onderzoek van de politie [15]
[naam eigenaar autobedrijf] , eigenaar van het bedrijf [naam autobedrijf] gevestigd aan de
[adres 3] , [postcode] in [plaats] , verklaarde over de rode personenauto, merk Suzuki,
type Swift en voorzien van het Nederlandse kenteken [kentekennummer] ,
  • Dat hij deze auto had overgekocht op 20 februari 2019.
  • De kilometerstand 22478 was. Er tot nu toe geen proefrit mee was gemaakt.
  • Dat hij de auto in week 12, in ieder geval voor vrijdag 22 maart 2019 vanuit de showroom naar buiten had gereden en hem voor het pand op de openbare weg had geparkeerd.
  • Hij vrijdag 22 maart 2019, om 19:00 uur zijn pand had afgesloten en de auto toen voor de deur van zijn bedrijf stond geparkeerd.
  • Hij de sleutels van allen auto’s die hij te koop heeft staan mee neemt naar huis en dat hij de enige is met een sleutel van zijn bedrijfspand.
  • Hij zaterdag 23 maart 2019, om 07:30 uur zijn pand had geopend en de auto toen nog steeds voor zijn pand aan de openbare weg stond op dezelfde plaats als waar hij hem eerder had geparkeerd.
  • Er geen braak sporen in of rond zijn bedrijf waren en zijn.
  • Hij een (1) medewerker heeft en een compagnon welke op vakantie was en nog is.
  • Naar zijn gevoel de auto niet verplaatst is en er niet mee gereden is.
Vervolgens is door ons verbalisanten de kilometerstand van de auto bekeken. Deze bleek nu op 22481 kilometer te staan. Er bleek dus slechts 3 kilometer met de auto gereden te zijn na de aankoop van 20 februari 2019.
17.
Deskundigenverslag [16]
Onderzoeksmateriaal [ [SIN-nummer 4] ] betreft een complete en intacte scherfhandgranaat van het type M93 en is geproduceerd in voormalig Joegoslavië. Wanneer deze handgranaat zou zijn geactiveerd, dan zou deze tot ontploffing zijn gekomen. Onderzoekmateriaal [ [SIN-nummer 3] ] betreft een scherfhandgranaat van het type M91 en is geproduceerd in voormalig Joegoslavië. De ontsteekinrichting van [ [SIN-nummer 3] ] mist een essentieel onderdeel, namelijk een slagpijpje2 (de feitelijke ontsteker). Zonder een dergelijk slagpijpje is handgranaat [ [SIN-nummer 3] ] niet deugdelijk.
Onderzoeksmateriaal [ [SIN-nummer 4] ] is gezien de opbouw, werking en de te verwachten uitwerking bij activering en het beoogde doei waarvoor dergelijke handgranaten zijn geproduceerd, aan te merken als: ‘voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing’, zoals vermeld in de Wet wapens en munitie, artikel 2, lid 1, categorie II, 7°.
Het feit dat bij handgranaat [ [SIN-nummer 3] ] het slagpijpje mist, doet niets aan af het oorspronkelijke doeleinde waarvoor de handgranaat(onderdelen) geproduceerd zijn (immers: er is wel springstof aangetoond in het handgranaatlichaam van [ [SIN-nummer 3] ]). Onderzoeksmateriaal [ [SIN-nummer 3] ] is daarom aan te merken als: "een onderdeel dat van wezenlijke aard is en specifiek is bestemd voor een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing", zoals vermeld in de Wet wapens en munitie onder artikel 3, lid 1, in samenhang met artikel 2, lid 1, categorie II, 7°.
18.
De verklaring van de verdachte op de terechtzitting van 14 juli 2020 [17] .
U vraagt mij naar de ten laste gelegde mishandeling. Dat klopt. Dat is gebeurd zoals de officier van justitie het zegt.
19.
Onderzoek van de politie
Ik ben [naam slachtoffer 5] . Op 18 februari 2019 heeft [voornaam verdachte] mij in het huis van zijn moeder in elkaar geslagen. Hij heeft mij toen meerdere malen geslagen. [18] Het huis van zijn moeder is in Amsterdam. [19]

5.De verboden gedragingen en de strafbaarheid

Kwalificatie

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1 meer subsidiair
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 2
poging tot zware mishandeling
Feit 3
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Feit 4
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd
Feit 5
mishandeling
Strafbaarheid feiten en verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

6.De straf

Aannemelijke feiten en omstandigheden waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in maart 2019 midden in de nacht op twee locaties in de binnenstad van Rotterdam handgranaten op winkelpanden geplaatst. De handgranaten waren vermoedelijk bedoeld als bedreiging gericht aan personen die werkzaam waren in deze winkelpanden.
Bij het eerste incident zijn de geplaatste handgranaten ’s ochtends door een toevallige passant ontdekt en, na zijn melding, door de Explosieven Opruimingsdienst ontmanteld. Dit heeft in ieder geval voorkomen dat dit incident vele malen ernstiger is afgelopen. Als de handgranaten waren losgeraakt van het rolluik en tot ontploffing waren gekomen, was de gevaarzetting niet te overzien geweest. Om nog maar te zwijgen over het risico dat een voorbijganger de handgranaten in handen had genomen en een ontploffing was gevolgd.
Bij het tweede incident heeft de verdachte een handgranaat op een winkelpand tot ontploffing gebracht. Op de beelden is te zien is dat vlak vóór het plaatsen van de granaat twee auto’s en een fietser langsreden. Gelukkig is niemand gewond geraakt. Als er passanten waren langsgekomen op het moment dat de handgranaat ontplofte, was de kans op zwaar letsel door een van de circa 3000 metalen deeltjes (scherven) uit de handgranaat meer dan aannemelijk. Nu hebben deze deeltjes alleen grote materiële schade veroorzaakt.
De eigenaren en werknemers van de winkelpanden waar de verdachte de handgranaten heeft geplaatst, zijn enorm geschrokken. Ook in het algemeen hebben deze acties van de verdachte voor grote onrust in Rotterdam gezorgd. De rechtbank vindt van groot belang dat daarom ook uit preventief oogpunt er streng opgetreden wordt tegen daders van dit soort delicten.
Dit enorm gevaarlijke gedrag van de verdachte is hem zeer kwalijk te nemen. De verdachte heeft bovendien volhard in zijn ontkenning van enige betrokkenheid bij de incidenten. Er is daarom geen inzicht ontstaan in de beweegreden en/of motieven van de verdachte. Door de ontkenning is logischerwijs ook onduidelijk gebleven of de verdachte het verkeerde van zijn handelen inziet. Dit weegt in het nadeel van de verdachte mee.
Ten slotte heeft de verdachte zich ook nog schuldig gemaakt aan mishandeling, door zijn ex-vriendin meerdere keren te slaan. Hij heeft hierdoor pijn en angst bij zijn ex-vriendin teweeggebracht.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 januari 2020, waaruit blijkt dat de verdachte de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke delicten. Dit werkt daarom niet in het nadeel van de verdachte mee.
Rapportages
Psycholoog dr. [naam psycholoog] heeft een rapport opgemaakt over de verdachte, gedateerd 22 oktober 2019. Hieruit blijkt dat de verdachte niet heeft willen meewerken met het psychologisch onderzoek, omdat hij er het nut niet van inzag.
Reclasseringsmedewerker [naam reclasseringsmedewerker] heeft op 15 augustus 2019 een e-mail gestuurd naar aanleiding van een gesprek met de verdachte in het kader van een vroeghulprapportage. De verdachte heeft toen echter eveneens te kennen gegeven niet te willen meewerken. Wel blijkt uit de e-mail dat de verdachte twee keer eerder onder toezicht van de reclassering heeft gestaan en dat hij de in dat kader opgelegde werkstraf en bijzondere voorwaarden positief heeft afgerond.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 8 jaar geëist, waarbij de officier van justitie uitgaat van bewezenverklaring van de feiten 1 tot en met 5.
Conclusies van de rechtbank
Het gevaar van het gedrag van de verdachte in het algemeen en de gevaarzetting van dat gedrag in de binnenstad van Rotterdam in het bijzonder leiden er toe dat alleen een gevangenisstraf een passende sanctie is. De eis van de officier van justitie lijkt gebaseerd op een aantal straffen die in het recente verleden in andere soortgelijk zaken zijn opgelegd. Een dergelijke straf is in deze zaak te hoog. Ondanks de kans op zwaar letsel, is het in dit geval gebleven bij materiële schade. Ook zit er in de feiten enige overlap en moet niet voor ieder feit afzonderlijk een straf worden bepaald om die dan op te tellen. Bovendien is de officier van justitie bij feit 2 uitgegaan van een poging tot doodslag en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling. Ook dit leidt tot enige matiging van de straf ten opzichte van de eis.
Alles afwegend is vijf jaar gevangenisstraf een passende straf.
Wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 45, 57, 63, 157, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

7.Vorderingen van de benadeelde partijen

De heer [naam slachtoffer 1]
De heer [naam slachtoffer 1] , beheerder van [naam winkel] , heeft als benadeelde partij in verband met het eerste ten laste gelegde feit een formulier ingediend bestemd voor het verzoeken van schadevergoeding. Het formulier is echter niet ingevuld. Wel is de winst- en verliesrekening 2019 van [naam winkel] bijgevoegd.
De heer [naam slachtoffer 4]
De heer [naam slachtoffer 4] heeft als benadeelde partij schadevergoeding gevraagd in verband met het derde ten laste gelegde feit. Hij vordert een bedrag van € 75.019,60 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt dat de vorderingen slecht zijn onderbouwd.
Beoordeling
De rechtbank vindt dat het enkele indienen van een leeg schadeformulier door [naam slachtoffer 1] niet heeft te gelden als een verzoek tot schadevergoeding. De rechtbank zal hier dus aan voorbij gaan en [naam slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank acht de heer [naam slachtoffer 4] wel ontvankelijk in zijn vordering. Uit het dossier volgt dat hij de eigenaar/beheerder is van de [naam horecagelegenheid] . Hij heeft in die hoedanigheid aangifte van het feit op 28 maart 2019 gedaan en – met behulp van het voegingsformulier – kennelijk ook in die hoedanigheid een schadevergoeding gevorderd. Er zijn bovendien geen concrete bezwaren aangevoerd tegen zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid.
Vast is komen te staan dat de heer [naam slachtoffer 4] , als eigenaar/beheerder van de [naam horecagelegenheid] , slachtoffer is geworden van de door de verdachte bij [naam horecagelegenheid] teweeggebrachte ontploffing. Ook staat vast dat hij daardoor rechtstreeks schade heeft geleden.
De gevorderde materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 19.424,84. Dit bedrag omvat de volgende opgevoerde posten: een bedrag van € 1.324,28 en € 3.247,81 van Glasindustrie Van Putten B.V. en een bedrag van € 14.852,75 ten aanzien van de orderbevestiging van ADA-CON B.V. Deze bedragen zijn met stukken onderbouwd en door de verdediging niet gemotiveerd betwist.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 maart 2019.
Omdat de vordering van de benadeelde partij voor een deel zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de heer [naam slachtoffer 4] een schadevergoeding betalen van € 19.424,84 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2019. Ook wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Wettelijke voorschriften
Gelet is op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissingen in het kort en ondertekening

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals in hoofdstuk 2 is omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] , te betalen een bedrag van € 19.424,84 (zegge: negentienduizend vierhonderdvierentwintig en vierentachtig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] te betalen € 19.424,84 (hoofdsom, zegge: negentienduizend vierhonderdvierentwintig en vierentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 19.424,84 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 132 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 4] , tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen , voorzitter,
en mrs. L. Amperse en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Koreneef, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 9 oktober 2020.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De paginanummers die in deze en in de volgende voetnoten worden genoemd verwijzen naar schriftelijke stukken die zijn opgenomen in het proces-verbaal met naam ‘ [naam zaak 1] ’ dan wel ‘ [naam zaak 2] ’. In dit geval betreft dat pagina 1 en verder ‘ [naam zaak 1] ’.
2.Pagina 6 en verder ‘ [naam zaak 1] ’
3.Pagina 35 en verder ‘ [naam zaak 1] ’
4.Pagina 39 en verder ‘ [naam zaak 1] ’
5.Pagina 98 en verder ‘ [naam zaak 1] ’
6.Pagina 21 en verder ‘ [naam zaak 2] ’
7.Pagina 386 en verder ‘ [naam zaak 2] ’
8.Pagina 64 en verder ‘ [naam zaak 1] ’
9.Pagina 1 en verder ‘ [naam zaak 2] ’
10.Proces-verbaal van verhoor van de rechter-commissaris van [naam slachtoffer 5] .
11.Pagina 34 ‘ [naam zaak 1] ’
12.Pagina 129 en verder ‘ [naam zaak 1] ’
13.Pagina 113 en verder ‘ [naam zaak 1] ’
14.Pagina 18 en verder ‘ [naam zaak 1] ’
15.Pagina 29 en verder ‘ [naam zaak 1] ’
16.Pagina 79 en verder ‘ [naam zaak 1] ’
17.Proces-verbaal van de zitting van 14 juli 2020
18.Pagina 170 en verder ‘ [naam zaak 1] ’
19.Pagina 342 en verder ‘ [naam zaak 1] ’