ECLI:NL:RBROT:2020:9053

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
602194 FT EA 20-1095
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot dwangakkoord op basis van artikel 287a Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. De verzoeker, die in 2014 voor 35-80% arbeidsongeschikt is verklaard, heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waaronder ING Bank N.V., die weigerde in te stemmen met deze regeling. De verzoeker heeft in totaal tien schuldeisers, waarvan één preferente en negen concurrente, met een totale schuld van € 130.114,51. De aangeboden regeling voorziet in een betaling van 9,42% aan de preferente schuldeiser en 4,71% aan de concurrente schuldeisers.

Tijdens de zitting op 1 oktober 2020 was ING niet aanwezig om haar standpunt toe te lichten, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat negen van de tien schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling, en dat de vorderingen van ING een aandeel van 50,98% in de totale schuldenlast vormen. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van ING. Gezien de omstandigheden van verzoeker, waaronder zijn arbeidsongeschiktheid en de controle over zijn verslaving, heeft de rechtbank geoordeeld dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht.

De rechtbank heeft vervolgens besloten dat de belangen van verzoeker en de schuldeisers die instemden met het aanbod zwaarder wegen dan die van ING. Het verzoek om ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling is toegewezen, en ING is veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. De rechtbank heeft ook bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers en heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 8 oktober 2020
in de zaak van:
[naam 1]
[adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 12 augustus 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten:
- ING Bank N.V., vertegenwoordigd door Flanderijn en Van Eck (hierna: ING);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 1 oktober 2020 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder] , beschermingsbewindvoerder van verzoeker;
  • mevrouw [naam 2] , begeleidster van verzoeker;
  • mevrouw [naam 3] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift tien schuldeisers, waarvan één preferente en negen concurrente schuldeisers (waarvan ING met drie vorderingen). Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 130.114,51 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 3 juni 2020 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 9,42% aan de preferente schuldeiser en 4,71% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn WIA-uitkering. Verzoeker is in 2014 voor 35-80% arbeidsongeschikt verklaard. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet én een door de beschermingsbewindvoerder gespaard bedrag – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn beschermingsbewindvoerder voldaan.
Thans stemmen negen schuldeisers met de aangeboden schuldregeling in. ING stemt hier niet mee in. Zij heeft drie vorderingen van in totaal € 66.328,88 op verzoeker, welke samen 50,98% van de totale schuldenlast belopen.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft ING te kennen gegeven dat zij niet akkoord gaat met de aangeboden regeling vanwege de onstabiele situatie van verzoeker. Verzoeker heeft een alcoholprobleem en volgt een afkicktraject. Daarnaast verblijft verzoeker in de nachtopvang van het Leger des Heils.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft ING geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van ING bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of ING in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van ING een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 50,98%. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk negen van de tien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker is in 2014 voor 35-80% arbeidsongeschikt verklaard. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren gezien zijn leeftijd en werkervaring geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen. Daarnaast is ter zitting voldoende toegelicht dat de verslaving van verzoeker sinds enkele maanden onder controle is en dat het de bedoeling is dat verzoeker doorstroomt naar een zelfstandige woning. Verzoeker woont sinds mei 2020 in een semi-zelfstandige woning.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van ING, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om ING te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
ING zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt ING om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt ING in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. L. Timmermans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2020. [1]
De griffier is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.