ECLI:NL:RBROT:2020:9049

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
601881 FT EA 20-1064
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot dwangakkoord in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, had een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, maar twee van hen, Gemeente Leiden en Capabel Onderwijs Groep, weigerden in te stemmen met het voorstel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling niet in verhouding staat tot de hoogte van de vorderingen van de weigerende schuldeisers en dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voorstel het uiterste is waartoe zij in staat moet worden geacht. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verzoekster geen betaalde arbeid verricht en dat er geen adequate waarborgen zijn dat zij zich zal inspannen om haar schuldenpositie te verbeteren. De rechtbank concludeert dat de belangen van de weigerende schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoekster en heeft het verzoek om hen te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 8 oktober 2020
in de zaak van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 6 augustus 2020, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • Gemeente Leiden;
  • Capabel Onderwijs Groep, vertegenwoordigd door Bosveld Incasso en Gerechtsdeurwaarders (hierna: Capabel);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Capabel heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 1 oktober 2020 zijn verschenen en (telefonisch) gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder] , beschermingsbewindvoerder van verzoekster;
  • de heer [naam 2] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
De weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift 29 schuldeisers, waarvan 3 preferente en 26 concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 51.987,39 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 12 mei 2020 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 5,89% aan de preferente schuldeisers en 2,95% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Thans stemmen 27 schuldeisers met de aangeboden schuldregeling in. Gemeente Leiden en Capabel stemmen hier niet mee in. Zij hebben een vordering van in totaal € 6.126,17 op verzoekster, welke 11,78% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft Capabel aangevoerd dat het aanbod niet in verhouding staat tot de hoogte van de vordering. Daarnaast is Capabel van mening dat het ontstaan van de schuld te wijten is aan verzoekster zelf. Verzoekster heeft zich ingeschreven voor een opleiding, wetende dat zij niet de financiële middelen had om het cursusgeld te voldoen. Voorts blijkt uit het gedane voorstel onvoldoende dat verzoekster zich tot het uiterste inspant om haar schuldenpositie te verbeteren. Capabel kan daarom niet akkoord gaan met de aangeboden schuldregeling.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben Gemeente Leiden en Capabel geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Gemeente Leiden en Capabel bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Gemeente Leiden en Capabel in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van Gemeente Leiden (5,04%) en Capabel (6,74%) tezamen 11,78% van de totale schuldenlast vormen. Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat Gemeente Leiden en Capabel in redelijkheid niet konden weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Verzoekster verricht geen betaalde arbeid. Verzoekster heeft verklaard dat ze zich heeft aangemeld voor een leer-werktraject, maar dat ze dat moet afwachten.
In de tussentijd heeft ze niet gesolliciteerd omdat ze geen opvang heeft voor haar kinderen in het geval dat ze wordt uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek. Nu sprake is van een prognosepercentage, zal de uiteindelijke uitkering hoger uitvallen indien verzoekster gaat werken en zodoende meer zal gaan verdienen. Gelet hierop is van belang op welke wijze wordt gewaarborgd dat verzoekster zich gedurende het minnelijk traject zal inspannen om minimaal 36 uur per week te werken. Desgevraagd heeft schuldhulpverlening verklaard dat er geen sprake is van een maandelijkse controle, zoals dat tijdens de schuldsaneringsregeling het geval is, maar van een jaarlijkse controle. Het toezicht in het minnelijk traject vindt plaats door schuldhulpverlening, terwijl in de schuldsaneringsregeling een bewindvoerder en een rechter-commissaris toezicht houden en er wettelijke sanctiemogelijkheden zijn in het geval de schuldenaar zich niet aan zijn verplichtingen houdt. Dat betekent dat de belangen van de schuldeisers in de wettelijke schuldsaneringsregeling beter worden behartigd dan in het minnelijk traject.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van Gemeente Leiden en Capabel als weigerende schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om Gemeente Leiden en Capabel te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen. De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. L. Timmermans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2020. [1]
De griffier is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.