ECLI:NL:RBROT:2020:900

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
C/10/584914 / JE RK 19-3290 / C/10/588743 / JE RK 19-3898
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdhulp

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 januari 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor een periode van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor negen maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de onveilige thuissituatie, waarin sprake is van huiselijk geweld en emotionele instabiliteit van de ouders. De ouders zijn onvoldoende in staat om de kinderen de benodigde zorg en bescherming te bieden. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verlenen, met als doel de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen te waarborgen. De beschikking is mondeling gegeven en uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/584914 / JE RK 19-3290
C/10/588743 / JE RK 19-3898
datum uitspraak: 14 januari 2020

beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2003 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2008 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] ,
[naam minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2013 te [geboorteplaats minderjarige 3] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 12 november 2019, en de
daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de verklaring d.d. 6 december 2019 dat een voorziening nodig is op het gebied van jeugdhulp, zijnde verblijf bij een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder;
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 23 december 2019, ingekomen bij de
griffie op 30 december 2019;
- de brief van de vader van 1 januari 2020, ingekomen bij de griffie op 6 januari 2020.
- [voornaam minderjarige 1] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord,
- de moeder,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders. [voornaam minderjarige 1] verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (zorg), te weten Zuidwester van Yulius. [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wonen bij de moeder.
Bij beschikking van 31 oktober 2019 zijn [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] voorlopig onder toezicht gesteld tot 31 januari 2020. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (zorg) verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. Tevens is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.

De (aangehouden) verzoeken

De Raad heeft een ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verzocht voor de duur van twaalf maanden. Tevens wordt een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (zorg) verzocht voor de duur van negen maanden.
De Raad heeft de verzoeken ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. De kinderen zijn in oktober 2019 uit huis geplaatst geweest. In het afgelopen jaar heeft [voornaam minderjarige 1] twee suïcidepogingen gedaan. Ook zijn er zorgen over de gedragingen van de [voornaam minderjarige 3] . Tussen de ouders is sprake van een explosieve relatie. De ouders verblijven momenteel om de beurt in het ouderlijk huis. De afgelopen periode is hulpverlening ingezet, maar deze beklijft onvoldoende. De vader bagatelliseert de zorgen en staat onvoldoende open voor de hulpverlening. Het vrijwillige kader is ontoereikend gebleken. De komende periode dient te de scheiding zo goed mogelijk begeleid te worden en dient de omgangsregeling met de vader vorm te worden gegeven.

De standpunten

De GI heeft de verzoeken van de Raad ondersteund en daaraan het volgende toegevoegd. De ouders werken mee aan de hulpverlening en afspraken kunnen worden gemaakt. Zij proberen nog wel een eigen invulling aan de afspraken te geven. De ouders hebben behoefte aan kaders om de veiligheid voor de kinderen te garanderen.
De moeder heeft ingestemd met de verzoeken van de Raad. Als de vader in het ouderlijk huis verblijft, zijn er escalaties tussen de vader en [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 3] . [voornaam minderjarige 1] heeft veel verdriet van het overlijden van zijn oma en ervaart last van de ruzies met de vader. Dankzij het mediationtraject gaat het goed tussen de ouders. De moeder erkent dat er fouten zijn gemaakt en werkt hard aan zichzelf. De kinderen staan op de eerste plaats. Wel zouden de ouders graag de verjaardag van [voornaam minderjarige 2] gezamenlijk willen vieren.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Bij de kinderen is sprake van kindeigen problematiek. Daarnaast zijn de kinderen langdurig belast met spanningen en ruzies in de thuissituatie. Ook zijn zij zowel getuige als slachtoffer geweest van huiselijk geweld. De kinderen ervaren veel last van de onrust en de onveiligheid binnen de thuissituatie. De vader is onvoldoende in staat om zijn emoties op een adequate wijze te reguleren. Ook is hij onvoldoende in staat om op een adequate wijze op het gedrag van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 3] te reageren, waardoor meerdere escalaties plaatsvinden. De moeder is onvoldoende in staat om weerstand te bieden tegen het gedrag van de vader, waardoor zij de kinderen onvoldoende kan beschermen. In de afgelopen periode hebben de ouders het niet kunnen bolwerken. Beide ouders zijn onvoldoende in staat om binnen het vrijwillig kader te kunnen profiteren van de noodzakelijk hulpverlening. Ondanks hun bereidheid is gebleken dat de ouders vooralsnog onmachtig zijn om blijvend in het belang van de kinderen te handelen.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW.
In het afgelopen jaar heeft [voornaam minderjarige 1] twee suïcidepogingen gedaan. Ook kan hij zijn emoties onvoldoende adequaat reguleren. Bij Zuidwester ervaart [voornaam minderjarige 1] meer rust en heeft hij minder last van woedeaanvallen. Daarnaast heeft hij geen suïcidale uitingen meer gedaan. Ook de ouders zien dat [voornaam minderjarige 1] profiteert van de plaatsing op het Zuidwester. Binnen Zuidwester kan er los van het systeem worden gekeken naar de kindeigen problematiek en een gepaste behandeling worden geboden. De ouders zijn in de combinatie met de zorg voor de andere kinderen onvoldoende in staat om [voornaam minderjarige 1] de opvoedsituatie te bieden die hij nodig heeft. Het gedrag van [voornaam minderjarige 1] is van dusdanige invloed op het gehele gezinssysteem, waardoor ook de andere gezinsleden last ervaren, als [voornaam minderjarige 1] in de thuissituatie verblijft. De kinderrechter zal zoals verzocht een machtiging verlenen voor de duur van negen maanden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam, met ingang van
14 januari 2020 tot 14 januari 2021;
verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (zorg), met ingang van 14 januari 2020 tot 14 oktober 2020;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.J. van Bergeijk als griffier en in het openbaar uitgesproken op
14 januari 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 29 januari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.