In de zaak tegen de verdachte, een voormalig wethouder van de gemeente Vlaardingen, werd hij verdacht van actieve omkoping van een gemeenteraadslid. De rechtbank Rotterdam heeft op 1 oktober 2020 uitspraak gedaan in deze strafzaak. De verdachte werd vrijgesproken omdat niet kon worden vastgesteld dat zijn handelen gepaard ging met het vereiste oogmerk om de ander te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering niet wettig en overtuigend was.
Tijdens de zitting op 17 september 2020 werd het onderzoek gevoerd. De verdediging stelde dat de officier van justitie misbruik had gemaakt van het vervolgingsmonopolie door op basis van een onvolledig en onbetrouwbaar onderzoek tot dagvaarding over te gaan. De rechtbank verwierp dit verweer en verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en de medeverdachte, die samen de partij [naam partij] hadden opgericht, een afspraak hadden gemaakt over maandelijkse betalingen, maar dat niet kon worden vastgesteld dat dit strafrechtelijk verwijtbaar was.
De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte geloofwaardig waren en dat er geen bewijs was dat de verdachte het oogmerk had om de medeverdachte te bewegen tot ongeoorloofd handelen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De beslissing van de rechtbank werd genomen door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.