ECLI:NL:RBROT:2020:892

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
C/10/589147 / KG ZA 20-5
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van gekraakte woningen in de Tweebosbuurt door Stichting Vestia

In deze zaak vorderde de Stichting Vestia, eigenaar van woningen in de Tweebosbuurt in Rotterdam, ontruiming van drie panden die door krakers waren gekraakt. Vestia had plannen voor herstructurering en sloop van de woningen, waarvoor zij een Rijksbijdrage had ontvangen, onder de voorwaarde dat de sloop voor een bepaalde datum zou plaatsvinden. De krakers, die zonder recht of titel in de woningen verbleven, voerden aan dat Vestia onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de sloop op korte termijn zou plaatsvinden en dat zij een zwaarwegend belang hadden bij het behoud van de woningen als woonruimte.

De voorzieningenrechter oordeelde dat Vestia een spoedeisend belang had bij de ontruiming, gezien de financiële gevolgen van de sloopplannen en de termijn waarbinnen deze moesten worden uitgevoerd. De rechter wees de vorderingen van Vestia toe, met de bepaling dat de krakers binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de woningen moesten ontruimen. De vordering tot ontruiming van andere woningen die mogelijk gekraakt zouden worden, werd afgewezen, omdat deze prematuur was. De krakers werden veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het eigendomsrecht van Vestia en de noodzaak om de herstructureringsplannen uit te voeren, terwijl het belang van de krakers om in de woningen te blijven niet opwoog tegen de belangen van de eigenaar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/589147 / KG ZA 20-5
Vonnis in kort geding van 5 februari 2020
in de zaak van
de stichting
STICHTING VESTIA,
gevestigd in Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. R.M. Goeman, kantoorhoudende in Rotterdam,
tegen

1.ZIJ DIE VERBLIJVEN IN DE ONROERENDE ZAAK OF IN EEN GEDEELTE

DAARVAN,plaatselijk bekend als de
[adres 1] IN ROTTERDAM,
2.
ZIJ DIE VERBLIJVEN IN DE ONROERENDE ZAAK OF IN EEN GEDEELTE
DAARVAN,plaatselijk bekend als de
[adres 2] IN ROTTERDAM,
3.
ZIJ DIE VERBLIJVEN IN DE ONROERENDE ZAAK OF IN EEN GEDEELTE
DAARVAN,plaatselijk bekend als de
[adres 3] IN ROTTERDAM,
gedaagden,
van wie in het geding zijn verschenen:
[gedaagde 1], verblijvende in het pand aan de [adres 1] ,
[gedaagde 2], verblijvende in het pand aan de [adres 2] , en
[gedaagde 3], verblijvende in het pand aan de [adres 3] ,
advocaat mr. M.A.R. Schuckink Kool, kantoorhoudende in Den Haag.
Eiseres wordt hierna Vestia genoemd. Gedaagden [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] worden de krakers genoemd. De overige, niet verschenen gedaagden worden ‘de niet verschenen gedaagden’ genoemd. Samen worden zij gedaagden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 januari 2020, met producties 1 tot en met 14;
  • de aanvullende producties 15 tot en met 17;
  • de vier producties van de krakers;
  • de mondelinge behandeling op 27 januari 2020;
  • de pleitnota van Vestia;
  • de pleitnota van de krakers.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
De krakers hebben op de zitting bezwaar gemaakt tegen toelating van de door Vestia ingediende aanvullende producties. De voorzieningenrechter gaat hieraan voorbij en overweegt daartoe het volgende. De krakers stellen dat de aanvullende producties, die op vrijdag 24 januari 2020 zijn ingediend, te laat zijn ingediend, nu zij – naar aanleiding van de recent bekend geworden uitkomst van procedures die Vestia had aangespannen tegen huurders – al een week voor de zitting van maandag 27 januari 2020 aan Vestia hebben gevraagd naar een (alternatieve) onderbouwing van de vorderingen. Artikel 6.2 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie schrijft voor dat stukken zo spoedig mogelijk worden ingediend en dat stukken die binnen 24 uur (één werkdag) vóór de zitting worden ingediend in beginsel buiten beschouwing worden gelaten. De zitting vond plaats op maandag 27 januari 2020 om 15.00 uur. De producties zijn ingediend op vrijdag 24 januari 2020 om 15.33 uur. De stukken zijn dus 33 minuten te laat ingediend. De voorzieningenrechter ziet in dit geval echter aanleiding om van voornoemde bepaling af te wijken, omdat op de zitting is gebleken dat het beginsel van hoor en wederhoor niet is geschonden. De krakers hebben, nu zij ter zitting in staat bleken om inhoudelijk op de stukken te reageren, blijkbaar voldoende tijd gehad om kennis te kunnen nemen van de inhoud daarvan.

2.De feiten

2.1.
Vestia is eigenaresse van vier gebouwen die zijn gelegen in de Tweebosbuurt in Rotterdam. De woningen gelegen aan de [adres 1] , de [adres 2] en de [adres 3] in Rotterdam maken hier deel van uit.
2.2.
Vestia wil de Tweebosbuurt herstructureren en heeft daartoe een samenwerkingsovereenkomst gesloten met de gemeente Rotterdam. De bedoeling is dat de gebouwen worden gesloopt en worden vervangen door nieuwbouw. Voor de sloop ontvangt Vestia een Rijksbijdrage van € 25.000,- per te slopen woning, uit hoofde van de Regeling Vermindering Verhuurdersheffing. De aanvraag voor die bijdrage, die in totaal ruim 13 miljoen euro bedraagt, is ingediend op 26 juni 2018 en verstrekt onder de voorwaarde dat de sloop binnen drie jaar na de datum van aanvraag is gerealiseerd en afgerekend.
2.3.
Vestia heeft de huurovereenkomsten met de huurders van de woningen die deel uitmaken van de te slopen gebouwen opgezegd. Omdat niet alle 535 huurders daarmee hebben ingestemd, heeft Vestia gerechtelijke procedures aangespannen waarin steeds ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning is gevorderd. Het betreft 47 zaken. In de zaken waarin op 6 september 2019 vonnis is gewezen, zijn de vorderingen van Vestia toegewezen. De kantonrechter van deze rechtbank heeft bepaald dat de betreffende huurovereenkomsten eindigen op 1 januari 2020 en de huurders veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde op (uiterlijk) die datum. De vonnissen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In de zaken waarin op 10 januari 2020 vonnis is gewezen, zijn de vorderingen afgewezen. Vestia heeft aangekondigd hoger beroep in te stellen tegen die vonnissen.
2.4.
De voormalige huurders van de woningen aan de [adres 1] , de [adres 2] en de [adres 3] hebben hun woning in oktober respectievelijk augustus 2019 ontruimd en verlaten. De woningen zijn daarna niet opnieuw verhuurd.
2.5.
Vestia heeft op enig moment van een huurder het bericht gekregen dat de woning aan de [adres 1] mogelijk is gekraakt. Op 7 november 2019 heeft de wijkbeheerder van Vestia geconstateerd dat de woning daadwerkelijk is gekraakt. De wijkbeheerder heeft de in de woning aanwezige persoon toen verzocht de woning direct te verlaten. Aan dat verzoek is geen gehoor gegeven.
2.6.
Bij brief van 13 november 2019 heeft de advocaat van de krakers van de woning aan de [adres 1] Vestia verzocht om hem informatie te verstrekken over het voornemen tot sloop van de woning en de planning daarvan.
2.7.
De advocaat van Vestia heeft daar bij brief van 18 november 2019 op gereageerd en de krakers van de woning aan de [adres 1] gesommeerd om de woning uiterlijk op 29 november 2019 te ontruimen. Aan die sommatie is niet voldaan.
2.8.
Op 10 en 30 december 2019 hebben medewerkers van Vestia geconstateerd dat ook de woningen aan de [adres 2] respectievelijk [adres 3] zijn gekraakt. De in die woningen aanwezige personen zijn verzocht de woningen direct te verlaten. Aan dat verzoek is geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
Vestia vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. Gedaagden sub 1 veroordeelt om binnen 3 dagen na betekening van het vonnis
het door hen gekraakte pand aan de [adres 1] in Rotterdam te ontruimen en te verlaten met al het hunne en al de personen die zijdens gedaagden aldaar verblijven en het pand leeg en ter vrije beschikking aan eiseres te stellen, met bepaling dat het vonnis, conform het bepaalde in artikel 557a lid 3 Rv, gedurende 1 jaar na de datum van het vonnis ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder, niet zijnde een gebruiker of gewezen gebruiker krachtens een persoonlijk of zakelijk recht, die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich in het pand bevindt of daar binnentreedt, telkens wanneer dat zich voordoet;
2. Gedaagden sub 2 veroordeelt om binnen 3 dagen na betekening van het vonnis
het door hen gekraakte pand aan de [adres 2] in Rotterdam te ontruimen en te verlaten met al het hunne en al de personen die zijdens gedaagden aldaar verblijven en het pand leeg en ter vrije beschikking aan eiseres te stellen, met bepaling dat het vonnis, conform het bepaalde in artikel 557a lid 3 Rv, gedurende 1 jaar na de datum van het vonnis ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder, niet zijnde een gebruiker of gewezen gebruiker krachtens een persoonlijk of zakelijk recht, die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich in het pand bevindt of daar binnentreedt, telkens wanneer dat zich voordoet;
3. Gedaagden sub 3 veroordeelt om binnen 3 dagen na betekening van het vonnis
het door hen gekraakte pand aan de [adres 3] in Rotterdam te ontruimen en te verlaten met al het hunne en al de personen die zijdens gedaagden aldaar verblijven en het pand leeg en ter vrije beschikking aan eiseres te stellen, met bepaling dat het vonnis, conform het bepaalde in artikel 557a lid 3 Rv, gedurende 1 jaar na de datum van het vonnis ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder, niet zijnde een gebruiker of gewezen gebruiker krachtens een persoonlijk of zakelijk recht, die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich in het pand bevindt of daar binnentreedt, telkens wanneer dat zich voordoet;
4. Gedaagden sub 1, 2 en 3 veroordeelt om binnen 3 dagen na betekening van het
vonnis alle panden van Vestia in de Tweebosbuurt in Rotterdam genoemd in productie 1 te ontruimen en te verlaten met al het hunne en al de personen die zijdens gedaagden aldaar verblijven en het pand leeg en ter vrije beschikking aan eiseres te stellen, met bepaling dat het vonnis, conform het bepaalde in artikel 557a lid 3 Rv, gedurende 1 jaar na de datum van het vonnis ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder, niet zijnde een gebruiker of gewezen gebruiker krachtens een persoonlijk of zakelijk recht, die ten tijde van de tenuitvoerlegging zich in het pand bevindt of daar binnentreedt, telkens wanneer dat zich voordoet,
een en ander met veroordeling van gedaagden in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Vestia legt – samengevat – het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.
Gedaagden verblijven zonder recht of titel in de aan Vestia in eigendom toebehorende woningen. Aldus maken zij een inbreuk op het eigendomsrecht van Vestia. Dat is onrechtmatig. Het kraken van een woning is bovendien strafbaar. Vestia kan op grond van artikel 5:2 BW te allen tijde haar eigendom opeisen. Het eigendomsrecht is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben en is als grondrecht beschermd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het recht van Vestia om vrij over haar eigendom te beschikken weegt dan ook zwaarder dan het belang van de krakers om in de woning te verblijven. Het is inmiddels bestendige jurisprudentie dat het huisrecht van krakers altijd wijkt voor het recht van de eigenaar om weer over zijn zaak te kunnen beschikken, tenzij de eigenaar daarbij geen enkel belang heeft. Vestia heeft een groot belang: het kunnen uitvoeren van de herstructureringsplannen.
Van Vestia kan niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Voor de sloop ontvangt zij een Rijksbijdrage van ruim 13 miljoen euro. Die bijdrage is aan haar verstrekt onder de voorwaarde dat de sloop vóór 26 juni 2021 is gerealiseerd. De sloop neemt 60 weken in beslag. Dat betekent dat uiterlijk op 1 april 2020 moet worden begonnen met slopen. Sloopvoorbereidende werkzaamheden, zoals het inventariseren en zo nodig verwijderen van asbest, moeten vóór april 2020 plaatsvinden. Vestia heeft dus een spoedeisend belang bij het treffen van een onmiddellijke voorziening. Dat – doordat Vestia onlangs door de kantonrechter in het ongelijk is gesteld – niet alle tussen Vestia en huurders gesloten huurovereenkomsten zijn geëindigd, maakt dat niet anders. Vestia gaat op korte termijn in gesprek met de huurders die op 10 januari 2020 door de kantonrechter in het gelijk zijn gesteld. Als dat nergens toe leidt, is gefaseerd slopen een optie. Bovendien wordt door Vestia hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van 10 januari 2020. Vestia meent op goede gronden dat de vonnissen niet in stand zullen blijven.
3.3.
Met betrekking tot de vierde vordering stelt Vestia dat er een concrete dreiging is dat gedaagden, zodra zij ontruimd worden uit de huidige gekraakte woningen, een andere leegstaande woning in de Tweebosbuurt zullen kraken. Zij stelt – onder verwijzing naar door haar in het geding gebrachte uitdraaien van internetpagina’s – dat er actief wordt opgeroepen om over te gaan tot het ‘bezetten’ van de Tweebosbuurt door de inmiddels lege woningen te kraken en zo de herstructureringsplannen van Vestia te voorkomen, daarbij mogelijk geholpen door overgebleven huurders. Volgens Vestia zijn al pogingen ondernomen om ook andere panden te kraken. Met betrekking tot haar belang bij de vierde vordering voert Vestia – in aanvulling op wat zij heeft aangevoerd met betrekking tot de eerste, tweede en derde vordering – het volgende aan.
In ongeveer 100 woningen zijn essentiële voorzieningen verwijderd, zoals het toilet, de keuken en gas- en elektra-installaties. Deze woningen zijn daardoor onbewoonbaar. Het kraken van deze woningen leidt tot gevaarlijke situaties. De krakers zijn namelijk aangewezen op provisorische, gevaarlijke voorzieningen. Gegeven de opstalaansprakelijkheid van Vestia en haar contractuele verantwoordelijkheid jegens de nog zittende huurders, is dat onacceptabel.
3.4.
De krakers concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Vestia in de proceskosten. Dat Vestia een spoedeisend belang heeft bij ontruiming van de woningen dat bovendien zwaarder weegt dan hun belang bij afwijzing van de vorderingen, wordt – onder verwijzing naar uitspraken in andere krakerszaken – door hen bestreden. Zij voeren – samengevat – het volgende aan.
Onvoldoende gebleken is dat kort na de sloop nieuwbouw gerealiseerd wordt. Het ligt op de weg van de eigenaar om stukken te overleggen waaruit van nieuwbouwplannen blijkt en concrete gegevens te verschaffen over de aanbestedingsprocedure en de tijd die daarvoor wordt uitgetrokken. Nu dat ontbreekt is er onvoldoende zicht op het tijdsbestek waarbinnen de plannen zullen worden gerealiseerd, zodat niet aannemelijk is dat op korte termijn met de sloop dient te worden aangevangen. Onvoldoende duidelijk blijft daardoor of de woningen na de ontruimingen nodeloos voor langere tijd leeg komen te staan. Dat de eigenaren van plan zijn het pand direct na ontruiming via een kraakwacht tijdelijk in gebruik te laten nemen, leidt ook niet tot een spoedeisend belang bij ontruiming. Bovendien kunnen schijnovereenkomsten niet worden uitgesloten, waardoor rekening moet worden gehouden met ongerechtvaardigde leegstand na ontruiming. Gedaagden hebben een zwaarwegend belang bij behoud van de panden als woonruimte voor diverse personen waarvoor voldoende betaalbare woonruimte ter plaatse ontbreekt. Zij zijn bereid met Vestia afspraken te maken over ontruiming op het moment dat de sloop daadwerkelijk aanvangt. Subsidiair zijn gedaagden van mening dat de ontruimingsvordering slechts kan worden toegewezen onder voorwaarde van overlegging van de benodigde bouwvergunning en bescheiden waaruit blijkt van een spoedige aanvang van bouwwerkzaamheden na ontruiming van het pand, dan wel de benodigde sloopvergunning of andere bescheiden waaruit blijkt van een spoedige aanvang van sloopwerkzaamheden na ontruiming van het pand, of in elk geval het vertrek van de huurders.
3.5.
Op de voor de beoordeling van de vorderingen van belang zijnde stellingen van partijen wordt hierna ingegaan.

4.De beoordeling

De vorderingen tegen de niet verschenen gedaagden

4.1.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen. Daarom wordt verstek verleend tegen de niet verschenen gedaagden. Omdat [gedaagde 1] , [gedaagde 3] en [gedaagde 2] wel in de procedure zijn verschenen, wordt op grond van artikel 140 lid 3 Rv één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.2.
Het ten aanzien van de niet verschenen gedaagden onder 1, 2 respectievelijk 3 gevorderde komt de voorzieningenrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en wordt daarom toegewezen. Het onder 4 gevorderde wordt afgewezen. Voor de motivering hiervan, verwijst de voorzieningenrechter naar de overwegingen onder het kopje ‘de vierde vordering’.
De eerste, tweede en derde vordering
4.3.
Vestia heeft aan de eerste, tweede en derde vordering hetzelfde ten grondslag gelegd en de krakers hebben dezelfde verweren gevoerd. De vorderingen lenen zich daarom voor gezamenlijke bespreking.
4.4.
Vestia vordert dat de krakers worden veroordeeld tot ontruiming van de woningen aan de [adres 1] , de [adres 2] respectievelijk de [adres 3] .
4.5.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] erkennen de woningen aan de [adres 1] , de [adres 2] respectievelijk de [adres 3] te hebben gekraakt. Niet ter discussie staat dat zij zonder recht of titel in die woningen verblijven, noch dat Vestia, als eigenaresse van de woningen, op grond van artikel 5:2 BW bevoegd is om (het ongehinderd gebruik van) de woningen op te eisen.
4.6.
Een vordering die strekt tot ontruiming van een gekraakt pand is in kort geding alleen toewijsbaar als van de eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Bovendien moet de op grond van artikel 254 Rv door de voorzieningenrechter te maken belangenafweging in het voordeel van de eiser uitvallen.
4.7.
Vestia legt – onder meer – aan de vorderingen ten grondslag dat zij concrete plannen heeft met de gekraakte woningen. Zij onderbouwt haar stellingen met betrekking tot die plannen door overlegging van de ‘samenwerkingsovereenkomst Tweebosbuurt’ die zij met de gemeente Rotterdam heeft gesloten en de planning voor de herstructurering. Dat Vestia de Tweebosbuurt wil herstructureren en dat dit betekent dat de gekraakte woningen moeten worden gesloopt, is op zichzelf ook niet door de krakers betwist. Het standpunt van de krakers dat Vestia – kort gezegd – onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij concrete plannen heeft met de gekraakte woningen, kan de voorzieningenrechter daarom niet volgen.
4.8.
Dat Vestia in verband met haar plannen belang heeft bij het op dusdanig korte termijn kunnen beschikken over haar eigendom dat van haar niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht, wordt ook door de krakers bestreden. Vestia stelt dat zij voor de sloop van de woningen die deel uitmaken van het herstructureringsproject een Rijksbijdrage ontvangt van ruim 13 miljoen euro als de sloop vóór 26 juni 2021 is gerealiseerd, en dat dit betekent dat uiterlijk op 1 april 2020 moet worden begonnen met slopen. De krakers hebben deze stellingen niet weersproken. Het spoedeisend belang is, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, daarmee gegeven. Dat Vestia overgaat tot sloop van de gekraakte woningen zodra niets meer daaraan in de weg staat, acht de voorzieningenrechter – in het licht van genoemde omstandigheden – hoogst aannemelijk. Vestia heeft immers een groot financieel belang bij het maken van zo veel mogelijk voortgang. Dat op dit moment onduidelijk is of Vestia daadwerkelijk op korte termijn kan beginnen met slopen, omdat nog niet alle tussen Vestia en huurders gesloten huurovereenkomsten zijn geëindigd, doet dan ook niet af aan het oordeel dat van Vestia niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Dit betekent dat de vorderingen toewijsbaar zijn.
4.9.
Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. De krakers hebben een woonbelang. Hun belang bij het – zonder recht of titel – kunnen blijven bewonen van de woningen weegt echter niet op tegen het – hiervoor geschetste – belang van Vestia bij het op korte termijn kunnen beschikken over haar eigendom. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat niet is gesteld, laat staan aannemelijk geworden, dat het voor de krakers onmogelijk is om (al dan niet voor de korte termijn) ergens anders onderdak te vinden.
De stelling van de krakers dat ontruiming van de gekraakte woningen mogelijk leidt tot ongerechtvaardigde leegstand, reden waarom hun belang zwaarder zou kunnen wegen dan dat van Vestia, is gemotiveerd door Vestia weersproken. Verwezen wordt naar het hiervoor onder 4.8 overwogene. Hier komt bij dat Vestia – naar wordt aangenomen – de voor bewoning geschikt zijnde woningen die niet op korte termijn kunnen worden gesloopt in beheer geeft aan Alvast, een bedrijf dat woningen tijdelijk verhuurt of in bruikleen verstrekt aan tijdelijke gebruikers. Vestia heeft die stelling onderbouwd door overlegging van een e‑mailbericht van Alvast van 24 januari 2020, waarin Alvast bevestigt dat zij de opdracht aanneemt. De krakers stellen dat niet kan worden uitgesloten dat sprake is van een schijnovereenkomst, maar hebben daar verder geen handen en voeten aan gegeven. Dat sprake is van een schijnovereenkomst, is daardoor niet aannemelijk. De krakers hebben verder aangevoerd dat zij bereid zijn om een gebruikersovereenkomst aan te gaan. Vestia heeft echter op de zitting te kennen gegeven dat niet te willen en kan daartoe ook niet worden verplicht. De krakers hebben tot slot aangevoerd dat hun belang bij afwijzing van de ontruimingsvorderingen mede is gelegen in het tot steun kunnen zijn van de overgebleven huurders van de woningen in het herstructureringsgebied. Een dergelijk belang, dat ideologisch van aard is en niet een woonbelang van de krakers zelf betreft, is echter geen belang waaraan in zaken als deze gewicht wordt toegekend.
4.10.
Een en ander betekent dat de tot ontruiming strekkende vorderingen worden toegewezen, met dien verstande dat de termijn waarbinnen de woningen moeten worden ontruimd wordt bepaald op veertien dagen na betekening van dit vonnis, zodat de krakers voldoende tijd hebben om ergens anders onderdak te vinden.
4.11.
De voorzieningenrechter merkt nog op dat hij het onverenigbaar acht met het belang dat Vestia bij de vorderingen heeft om inlichtingen als bedoeld in artikel 557a lid 2 Rv in te winnen.
De vierde vordering
4.12.
Met de vierde vordering beoogt Vestia een titel te krijgen op grond waarvan woningen die in de toekomst worden gekraakt kunnen worden ontruimd. Zij verwijst in dit verband naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden Nederland en een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, die eenzelfde vordering hebben toegewezen. Vestia legt aan deze vordering ten grondslag dat er een concrete dreiging is dat gedaagden, zodra zij ontruimd worden uit de huidige gekraakte woningen, een andere woning in de Tweebosbuurt zullen kraken.
4.13.
Dat sprake is van een concrete en reële dreiging van het kraken van andere woningen door hen, wordt door de krakers betwist. De vraag of niettemin voldoende aannemelijk is dat sprake is van een dergelijke dreiging, kan onbeantwoord blijven, omdat de vordering hoe dan ook wordt afgewezen. Overwogen wordt het volgende.
Artikel 3:296 BW bepaalt dat hij die jegens een ander verplicht is iets te geven, te doen of
na te laten, daartoe door de rechter, op vordering van de gerechtigde, wordt veroordeeld, tenzij uit de wet, uit de aard van de verplichting of uit een rechtshandeling anders volgt. Op grond van dit artikel kan de rechter in geval van een concrete en reële dreiging van onrechtmatig handelen een verbod daarop opleggen. Aan een dergelijk verbod kan zo nodig – op grond van artikel 611a Rv – een dwangsomveroordeling worden gekoppeld, als prikkel tot nakoming. De onderhavige vordering strekt echter niet tot het opleggen van een verbod, maar tot een veroordeling van gedaagden om iets te doen waar zij niet toe gehouden zijn: het ontruimen van panden die niet door hen worden bewoond. De wet biedt daar, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, geen mogelijkheid toe. Eerst nadat die woningen zijn gekraakt, is Vestia – op grond van artikel 5:2 BW – bevoegd om deze op te eisen. De vordering tot ontruiming van die woningen is dus prematuur. Dat, zoals Vestia aanvoert, (ook) om proceseconomische redenen toewijzing van die vordering wenselijk is, omdat dan niet steeds nieuwe procedures hoeven te worden aangespannen, waarvan de uitkomst hetzelfde zal zijn als van deze procedure, mag zo zijn, maar dat is op zichzelf onvoldoende voor het – op de voet van artikel 254 Rv – kunnen treffen van de gevraagde voorziening. Een juridische grondslag is daarvoor vereist.
4.14.
De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat het feit dat gedaagden in dit kort geding in het ongelijk worden gesteld hen ervan weerhoudt om andere woningen in het door Vestia te herstructureren gebied te kraken, en dat eventuele anderen die een woning in dat gebied kraken die woning op eerste verzoek van Vestia ontruimen en verlaten.
De proceskosten
4.15.
Gedaagden worden, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Vestia worden begroot op:
- dagvaarding € 100,89
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat €
980,00
Totaal € 1.736,89

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagden,
5.2.
veroordeelt gedaagden sub 1 om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het pand aan de [adres 1] in Rotterdam te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van Vestia zijn,
5.3.
bepaalt dat deze veroordeling binnen de in art. 557a lid 3 Rv genoemde termijn van een jaar ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet,
5.4.
veroordeelt gedaagden sub 2 om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het pand aan de [adres 2] in Rotterdam te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van Vestia zijn,
5.5.
bepaalt dat deze veroordeling binnen de in art. 557a lid 3 Rv genoemde termijn van een jaar ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet,
5.6.
veroordeelt gedaagden sub 3 om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het pand aan de [adres 3] in Rotterdam te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van Vestia zijn,
5.7.
bepaalt dat deze veroordeling binnen de in art. 557a lid 3 Rv genoemde termijn van een jaar ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet,
5.8.
veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van Vestia tot op heden begroot op € 1.736,89,
5.9.
veroordeelt gedaagden in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagden niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.10.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2020.2885/676