ECLI:NL:RBROT:2020:8903

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
C/10/586703 / FA RK 19-10218 C/10/599879/ JE RK 20-1925
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitbreiding van raadsonderzoek naar ouderlijk gezag en omgangsregeling met betrekking tot minderjarigen

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, uitgesproken op 14 juli 2020, wordt het verzoek van de man om samen met de vrouw belast te worden met het ouderlijk gezag over hun minderjarige kinderen besproken. De rechtbank constateert dat er een onduidelijke situatie is met betrekking tot de voortgang van de hulpverlening aan de minderjarigen en de ouders. De rechtbank heeft eerder een raadsonderzoek verzocht naar het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling, maar dit onderzoek is nog niet gestart. De rechtbank besluit om het eerder gevraagde raadsonderzoek uit te breiden met een beschermingsonderzoek, waarin ook de hulpverlening aan de minderjarigen en de ouders aan de orde moet komen. Dit besluit is ingegeven door de zorgen die de rechtbank heeft over de ontwikkeling van de minderjarigen, vooral gezien het gebrek aan contact tussen de minderjarige [naam minderjarige 1] en de vrouw, en de zorgen over de opvoedsituatie bij beide ouders.

De rechtbank merkt op dat de raad voor de kinderbescherming ter zitting heeft verzocht om een ondertoezichtstelling van de minderjarigen, maar de rechtbank is van mening dat zij op dit moment onvoldoende geïnformeerd is om een oordeel te vellen over de noodzaak van deze maatregel. De rechtbank verzoekt de raad om het beschermingsonderzoek met spoed uit te voeren en houdt verdere beslissingen aan tot de raad zijn advies heeft uitgebracht. De rechtbank benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders en de hulpverlening, en raadt de man aan om in te gaan op het verzoek van de vrouw om [naam minderjarige 2] af en toe bij haar te laten verblijven. De beschikking eindigt met de mededeling dat hoger beroep mogelijk is bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummers / rekestnummers: C/10/586703 / FA RK 19-10218
C/10/599879/ JE RK 20-1925
Beschikking van 14 juli 2020 betreffende het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats, de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dan wel de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht en de ondertoezichtstelling.
in de zaak
C/10/586703 / FA RK 19-10218van:
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man] ,
advocaat mr. V.S. Waterval te Spijkenisse,
t e g e n
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw] ,
advocaat mr. S. Broekzitter-Nieuwland te Spijkenisse,
en
in de zaak
C/10/599879/JE RK 20-1925van:
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, hierna de raad.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 27 november 2019;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 18 juni 2020;
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 7 juli 2020. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door mr. A.T. Tilburg, namens mr. V.S. Waterval;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
1.3.
Ter zitting heeft de raad mondeling om een ondertoezichtstelling van de minderjarigen verzocht, gevolgd door het schriftelijke verzoek ingekomen op de griffie op 8 juli 2020. Deze zaak is ingeschreven onder het hiervoor vermelde zaak-/rekestnummer:
C/10/599879/JE RK 20-1925.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Uit de vrouw is geboren de minderjarigen:
[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2009 te [geboorteplaats minderjarige 1] ;
[naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2017 te [geboorteplaats minderjarige 2] .
2.2.
De man en de vrouw zijn niet met elkaar gehuwd of gehuwd geweest.
2.3.
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.4.
Het ouderlijk gezag over de minderjarige [naam minderjarige 1] wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.5.
De vrouw oefent het gezag over de minderjarige [naam minderjarige 2] alleen uit. De man en de vrouw hebben het gezag over [naam minderjarige 2] nimmer gezamenlijk uitgeoefend.
2.6.
[naam minderjarige 1] verblijft bij de man en [naam minderjarige 2] bij de vrouw.
2.7.
Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2020 is een voorlopige omgangsregeling bepaald en is de raad verzocht onderzoek te doen met betrekking tot het gezag, het hoofdverblijf van de minderjarigen en de (definitieve) omgangsregeling.

3..De verzoeken

3.1.
De man verzoekt:
  • hem samen met de vrouw te belasten met het ouderlijk gezag over [naam minderjarige 2] ;
  • de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige 1] bij hem te bepalen;
  • tussen hem en [naam minderjarige 2] een zorg- dan wel omgangsregeling vast te stellen waarbij
3.2.
De vrouw bepleit afwijzing van de verzoeken van de man en verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek:
  • te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van beide kinderen bij haar is;
  • een zorg- dan wel omgangsregeling te bepalen conform de alinea’s 30 t/m 32 van
De vrouw verzoekt ten aanzien van [naam minderjarige 1] (indien de hoofdverblijfplaats van [naam minderjarige 1] bij haar wordt bepaald) dezelfde contactregeling vast te stellen met de man als die zij nu voor [naam minderjarige 2] verzoekt. De vrouw ziet echter dat dit thans een brug te ver is en verzoekt de rechtbank om het verzoek ten aanzien van [naam minderjarige 1] aan te houden totdat de raad onderzoek heeft gedaan. In de tussentijd acht de vrouw het wel van belang dat er zo spoedig mogelijk contact komt tussen haar en [naam minderjarige 1] . De vrouw verzoekt een opbouwregeling met [naam minderjarige 1] te bepalen te beginnen met iedere week een contactmoment tussen [naam minderjarige 1] en de vrouw op de woensdagmiddag van 14.00 uur tot 19.00 uur.
4. De beoordeling
4.1.
Het raadsonderzoek verzocht bij vonnis van 13 februari 2020 is nog niet gestart. Namens de raad is ter zitting verklaard dat aanvang van dit onderzoek, gezien de wachtstapel, nog wel enige tijd op zich zal laten wachten.
Hoewel bij aanvang van de mondelinge behandeling bekend was dat voornoemd onderzoek van de raad nog niet was aangevangen en bekend was dat er hoogstwaarschijnlijk geen verdere beslissing zou worden genomen in deze zaak was de rechtbank toch van oordeel dat een mondelinge behandeling noodzakelijk was, alleen al om met partijen het verloop van de voorlopige omgangsregeling tussen de man en [naam minderjarige 2] te evalueren en de stand van zaken met betrekking tot de hulpverlening aan de minderjarigen te bespreken.
4.2.
De voorlopige omgangsregeling tussen [naam minderjarige 2] en de man verloopt redelijk. Wel heeft de vrouw ter zitting de wens naar de man uitgesproken om [naam minderjarige 2] ook af en toe een weekendje bij de haar te willen laten, zodat zij af en toe een weekend ook leuke dingen met [naam minderjarige 2] kan ondernemen.
Tussen partijen is nog steeds sprake van veel wantrouwen over en weer en beiden hebben zorgen over de opvoedsituatie bij de ander. Ook de communicatie en informatie-uitwisseling tussen partijen laat nog steeds te wensen over. Zo is de man door de vrouw niet op de hoogte gesteld dat [naam minderjarige 2] inmiddels naar de peuterspeelzaal gaat en logopedie krijgt en wordt de vrouw op haar beurt door de man niet voldoende op de hoogte gehouden omtrent ontwikkelingen in het dagelijkse (sociale) leven met betrekking tot [naam minderjarige 1] . De hulpverlening in het vrijwillige kader is opgestart en partijen accepteren deze hulpverlening en werken hieraan mee.
Het wijkteam is al geruime tijd betrokken bij [naam minderjarige 1] maar zijn nog steeds in de onderzoekende fase, mede omdat [naam minderjarige 1] recentelijk is gewisseld van orthopedagoog. Ten aanzien van [naam minderjarige 2] is er door de man een melding gedaan bij Veilig Thuis en Veilig Thuis heeft bericht dat de zorgen omtrent [naam minderjarige 2] zijn doorgezet naar het interventieteam. Dit is bekend bij de vrouw, maar zij heeft nog niets van het interventieteam vernomen.
4.3.
De rechtbank concludeert hieruit dat er met betrekking tot de minderjarigen hulpverlening is opgestart, waaraan beide ouders hun medewerking verlenen, maar dat er nog geen resultaten/rapportages beschikbaar zijn. De rechtbank maakt zich evenals de raad zorgen over de situatie die inmiddels is ontstaan. Ondanks de hulpverlening is er tussen de vrouw en [naam minderjarige 1] al ruim negen maanden geen enkele vorm van contact tot stand gekomen, hetgeen de rechtbank schadelijk acht voor de ontwikkeling van [naam minderjarige 1] . [naam minderjarige 1] is onder behandeling van een orthopedagoog. Vanwege de eerder genoemde wisseling van orthopedagoog, is er voor zover de rechtbank begrijpt nog geen zicht op enig plan om te gaan werken aan contactherstel tussen de elfjarige [naam minderjarige 1] en haar moeder, ook niet vanuit het wijkteam. Door het gebrek aan communicatie over [naam minderjarige 2] zijn er ook zorgen over haar ontwikkeling. Ten slotte is er weinig bekend over de gezinssituaties waar beide minderjarigen zich in begeven.
4.4.
De raad heeft ter zitting mondeling verzocht om een ondertoezichtstelling uit te spreken over de minderjarigen. De raad zegt op basis van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling voldoende geïnformeerd te zijn om dit verzoek te doen. Volgens de raad worden beide minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling bedreigd terwijl de geboden hulpverlening ontoereikend is gebleken.
4.5.
Beide ouders ondersteunen dit verzoek, maar de rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat dit bij beiden voornamelijk is ingegeven omdat de huidige hulpverlening niet echt op gang komt.
4.6.
De rechtbank acht zich, in tegenstelling tot de raad, op dit moment onvoldoende geïnformeerd om zich op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting een oordeel te vormen over de noodzaak van een ondertoezichtstelling van de minderjarigen, wat een zware maatregel is.
De beide ouders zijn erg betrokken bij de minderjarigen en stellen zich open voor iedere vorm van hulpverlening die hen wordt aangeboden. In hoeverre de aangeboden hulpverlening op afzienbare termijn wel toereikend zal zijn en in hoeverre er nog andere stappen in dit proces mogelijk zijn, is de rechtbank (en ook partijen) niet bekend.
De rechtbank ziet daarom aanleiding om de raad te verzoeken het door de rechtbank eerder verzochte raadsonderzoek uit te breiden met een beschermingsonderzoek, waarin ook de thans aangeboden hulpverlening aan zowel de minderjarigen als aan de ouders aan de orde moet worden gesteld. De raad is op grond van de wet verplicht de rechter te adviseren. Deze taak is hem door de wetgever opgedragen en de wetgever heeft hem daartoe ook bijzondere bevoegdheden gegeven. Deze bevoegdheden maken de raad bij uitstek geschikt om het door de rechtbank bevolen beschermingsonderzoek uit te voeren, juist omdat die bevoegdheden de raad – als deskundige op het gebied van kinderbescherming – in staat stellen ook informatie te verzamelen als de ouders bepaalde informatie niet kunnen verstrekken.
4.7.
Op grond van het voorgaande wordt iedere verdere beslissing aangehouden tot de hierna te noemen datum. Dat betekent dat vooralsnog ook de omgangsregeling die geldt tussen [naam minderjarige 2] en de man niet zal worden gewijzigd. Desondanks raadt de rechtbank de man aan om in te gaan op het verzoek van de vrouw om [naam minderjarige 2] af en toe ook een weekend bij zich te mogen hebben.
4.8.
De rechtbank verzoekt de raad het verzochte beschermingsonderzoek met spoed uit te voeren. Wanneer blijkt dat het door de voorzieningenrechter eerder verzochte raadsonderzoek naar de gezags- en omgangssituatie hierin niet tegelijkertijd kan worden meegenomen, kan de raad dat deel van het onderzoek op een later moment uitvoeren. De rechtbank verzoekt de raad in dat geval in zijn beschermingsadvies weer te geven op welke termijn het onderzoek naar de gezags- en omgangssituatie zal worden uitgevoerd.
Zodra de raad zijn advies over de noodzaak van jeugdbeschermingsmaatregelen heeft uitgebracht, zal de rechtbank de ouders de gelegenheid geven zich over dat advies uit te laten en zal zij een nieuwe mondelinge behandeling bepalen ter bespreking van dat advies.

5..De beslissing

De rechtbank:
5.1.
houdt iedere verdere beslissing aan tot
1 november 2020 PRO FORMA.
5.2.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht om het onderzoek naar de gezags- en omgangssituatie van de minderjarigen uit te breiden naar een beschermingsonderzoek, dit beschermingsonderzoek
met spoedte doen uitvoeren en tegen bedoelde datum aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen;
5.3.
bepaalt dat – zodra de rechtbank in de onderhavige zaak de verzochte rapportage heeft ontvangen – partijen in de gelegenheid gesteld zullen worden hierop schriftelijk te reageren, waarna – indien nodig – de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een dan te bepalen datum en tijdstip.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.W.J. van Elsdingen, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier A.P. Mansveld-Spierings op 14 juli 2020.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.