ECLI:NL:RBROT:2020:8884

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
10/754517-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van handelingen met betrekking tot harddrugs, vuurwapen en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in Albanië, die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, het voorhanden hebben van een vuurwapen en witwassen van een geldbedrag van € 266.145,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K.C. van de Wijngaart.

De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het aanwezig hebben van 110,5 gram cocaïne en het witwassen van het geldbedrag, en vroeg om een gevangenisstraf van 15 maanden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne, die in een potje in een keukenkastje was aangetroffen, en dat hij ook geen beschikkingsmacht had over het geldbedrag.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, waaronder het voorhanden hebben van de cocaïne en het witwassen van het geld. Tevens werd besloten dat het in beslag genomen geldbedrag van € 1.400,- aan de verdachte moest worden teruggegeven. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L. Lobs-Tanzarella, en de jongste rechter was niet in staat om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/754517-20
Datum uitspraak: 22 september 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Albanië) op [geboortedatum verdachte] ,
wonende te Strum (Albanië), zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 september 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. H. van Galen, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde, voor zover dit ziet op het alleen plegen van het aanwezig hebben van 110,5 gram cocaïne;
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde voor zover dit ziet op het alleen plegen van het witwassen (voorhanden hebben) van een geldbedrag van € 266.145,-;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest.

4..Vrijspraak feit 2

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

5..Vrijspraak feiten 1 en 3

Standpunt officier van justitie
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 (opzettelijk aanwezig hebben van 110,5 gram cocaïne) en onder 3 (witwassen van € 266.145,- door dit geldbedrag voorhanden te hebben, terwijl de verdachte wist dat het uit enig misdrijf afkomstig was) ten laste gelegde feiten heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd.
De verdachte was op 26 mei 2020 in de woning aan de [adres] aanwezig, toen bovengenoemde goederen daar zijn aangetroffen. Gezien de positie van de geldbedragen en de verdovende middelen in de woning, moet bij de verdachte sprake zijn geweest van wetenschap/bewustheid ten aanzien van het geld en de verdovende middelen. Het betrof namelijk een relatief kleine, overzichtelijke ruimte. Ook had de verdachte de beschikkingsmacht over deze goederen.
Nu de verdachte het geld voorhanden had, is zonder meer sprake van een vermoeden van witwassen en dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. De verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij uitsluitend in de woning op de koffie kwam, is ongeloofwaardig, nu hij deze verklaring pas op de terechtzitting heeft afgelegd en hij zich eerder op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Ook uit anderen hoofde is niet gebleken van een legale herkomst van de geldbedragen. In deze situatie is een criminele herkomst van het geld de enige aanvaardbare verklaring.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte op 26 mei 2020 omstreeks 12:50 uur de woning aan de [adres] binnen is gegaan en dat de politie die dag omstreeks 15.04 uur de woning is binnengetreden. De verdachte en twee landgenoten bevonden zich toen in de woonkamer van de woning. In die woonkamer annex keuken zijn verspreid bankbiljetten met een waarde van in totaal bijna € 270.000,- aangetroffen, waarvan de legale herkomst niet kan worden vastgesteld. Tevens is in een keukenkastje een potje met daarin een witte substantie aangetroffen, dat na onderzoek 110,5 gram materiaal bevattende cocaïne bleek te zijn. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij die dag op koffiebezoek was in de woning aan de [adres] en dat hij inderdaad het geld in de woning heeft zien liggen. De verdovende middelen zijn door de verdachte niet gezien, aldus zijn verklaring op de terechtzitting.
Voor het bewijs van het “voorhanden hebben” door de verdachte van het potje met cocaïne en het geld in de zin van de aan de verdachte onder 1 en 3 ten laste gelegde overtreding van artikel 10, lid 3 van de Opiumwet respectievelijk artikel 420bis, lid 1, aanhef en onder b van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat hij een zekere bewustheid heeft gehad van de aanwezigheid van het potje met cocaïne en het geld en voorts dat hij een zekere beschikkingsmacht daarover heeft gehad.
Nu de verdachte heeft verklaard dat hij het geld in de woning heeft zien liggen, staat vast dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid daarvan. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat dit anders is voor de 110,5 gram cocaïne. De cocaïne is in een potje in een halfgesloten keukenkastje in de woning aangetroffen. Het potje stond daarbij niet zodanig in het zicht dat de verdachte heeft moeten zien dat daarin cocaïne zat. Evenmin is gebleken dat bij de verdachte op andere wijze wetenschap bestond ten aanzien van de aanwezigheid van cocaïne.
De rechtbank is ten aanzien van het aangetroffen geld voorts van oordeel dat - zoals door de raadsvrouw ook is bepleit - de verdachte geen beschikkingsmacht heeft gehad over het aangetroffen geld. Hoewel de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen vragen oproepen, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is dat de verdachte over het geld kon beschikken. Daarbij is van belang dat de verdachte nog slechts kort in de woning was toen de politie deze binnentrad en niet is gebleken dat dat hij over een sleutel van de woning beschikte.
Het onder 1 en 3 ten laste gelegde is daarom niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6..In beslag genomen voorwerpen

De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat het in beslag genomen geldbedrag van € 1.400,- dient te worden teruggeven aan de verdachte. De rechtbank zal daartoe bij dit vonnis een last afgeven.

7..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

8..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van het geldbedrag van € 1.400,-.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en L.J.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 mei 2020 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
althans in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 5004,5 gram en/of 110,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 26 mei 2020 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, althans een pistool, van het merk Walther, type P22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 26 mei 2020, te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een voorwerp, te weten een geldbedrag (270.440 euro), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet,
en/of
van een voorwerp, te weten een geldbedrag (270.440 euro) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.