ECLI:NL:RBROT:2020:8883

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
10/754516-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van handelingen met betrekking tot cocaïne en veroordeling voor witwassen en vuurwapenbezit

Op 22 september 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in Albanië, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van het voorhanden hebben van 5004,5 gram cocaïne, omdat dit niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. Echter, de verdachte is wel veroordeeld voor het voorhanden hebben van 110,5 gram cocaïne, een vuurwapen en voor witwassen van een geldbedrag van bijna 265.000 euro. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 26 mei 2020 in zijn woning in Rotterdam deze goederen voorhanden had, en dat hij zich bewust was van hun aanwezigheid. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, en heeft diverse geldbedragen verbeurd verklaard. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, waaronder het bezit van een vuurwapen en de implicaties van witwassen voor de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/754516-20
Datum uitspraak: 22 september 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Albanië) op [geboortedatum verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 september 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. H. van Galen, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde, voor zover dit ziet op het alleen plegen van het voorhanden hebben van 110,5 gram cocaïne;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde, voor zover dit ziet op het alleen voorhanden hebben van een vuurwapen;
bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde, voor zover dit ziet op het alleen plegen van het witwassen (voorhanden hebben) van een geldbedrag van € 266.145;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.

4..Vrijspraak feit 1 (5004,5 gram cocaïne)

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde, voor zover betrekking hebbende op de 5004,5 gram cocaïne, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

5..Bewijs en bewezenverklaring feiten 1 (110,5 gram gocaine) 2 en 3

5.1.
Bewijsverweren verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van deze onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is –kort gezegd– het volgende aangevoerd.
Doordat de verdachte zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht, is niet inzichtelijk geworden waar of van wie het op 26 mei 2020 in de woning aan de [adres] aangetroffen contante geld en cocaine afkomstig is. Wel is duidelijk dat er meerdere mensen in de woning kwamen. De enkele aanwezigheid van de verdachte in de woning is onvoldoende voor een strafrechtelijk aandeel ten aanzien van het witwassen. Dat de verdachte heeft bevestigd dat hij op de [adres] woonde zegt niets. Niet is bekend hoe lang hij daar woonde of verbleef, wie verder toegang tot de woning hadden en of hij ook degene was die de huur betaalde.
Ook kan uit niets worden vastgesteld dat de verdachte op 26 mei 2020 de beschikking/ wetenschap had over het in de tenlastelegging bedoelde vuurwapen dat op
28 mei 2020 in een verborgen ruimte in de woning aan de [adres] is aangetroffen. Het vuurwapen is pas op 28 mei 2020 gevonden, nadat die dag de verborgen ruimte is ontdekt waarin het vuurwapen lag en ook pas nadat in de nacht van 26 op 27 mei 2020 was ingebroken in de woning. De verdachte was toen al aangehouden. Niet uitgesloten kan worden dat het vuurwapen tijdens de inbraak in de verborgen ruimte is gelegd. Dat het DNA van de verdachte op het vuurwapen zat, zegt niet veel over het feit of de verdachte het wapen op 26 mei 2020 ( de datum die is tenlastegelegd) voorhanden heeft gehad. Het DNA kan ook op een andere wijze dan door vasthouden op het vuurwapen terecht zijn gekomen, bijvoorbeeld door secundaire overdracht.
5.2.
Beoordeling bewijsverweren
De verdachte is op 26 mei 2020 aangetroffen in de woning aan de [adres] en aldaar door de politie aangehouden. De verdachte woonde destijds in die woning. Er zijn toen verspreid in de woonkamer/keuken diverse bankbiljetten met een waarde van in totaal bijna € 265.000,- aangetroffen. Tevens is in een keukenkastje een potje met daarin een witte substantie aangetroffen, dat na onderzoek 110,5 gram materiaal bevattende cocaïne bleek te zijn. Tijdens een nadere doorzoeking van de woning op 28 mei 2020 is in een verborgen ruimte in de woning een vuurwapen (pistool) aangetroffen met daarop het DNA-materiaal van de verdachte.
Voor het bewijs van het “voorhanden dan wel aanwezig hebben” door de verdachte van het potje met cocaïne, het geld en het vuurwapen in de zin van de aan de verdachte onder 1 en 3 ten laste gelegde overtreding van artikel 10, lid 3 van de Opiumwet respectievelijk artikel 420bis, lid 1, aanhef en onder b van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 van de Wet wapens en munitie , is vereist dat hij een zekere bewustheid heeft gehad van de aanwezigheid van deze goederen en voorts dat hij een zekere beschikkingsmacht daarover heeft gehad.
De rechtbank overweegt daarover volgende.
Het potje met cocaïne, het geld en het vuurwapen zijn aangetroffen in de woning waarvan de verdachte op dat moment de bewoner was. De bewoner van een woning - ook al is dat wellicht voor korte duur - wordt in beginsel geacht bekend te zijn met datgene wat zich in de woning bevindt, tenzij anders is gebleken. Daarvan is in dit geval geen sprake. De verdachte heeft geen enkele verklaring gegeven voor het aantreffen van de goederen in zijn woning. Bovendien is op het vuurwapen DNA-materiaal van de verdachte aangetroffen.
Uit een en ander wordt afgeleid dat de verdachte de wetenschap had van de aanwezigheid van de aangetroffen goederen en dat hij hier ook over kon beschikken. Voor de contante geldbedragen geldt dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring heeft te gelden.
Het verweer dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de contante geldbedragen, het potje met cocaïne en het vuurwapen op de dag van aanhouding, te weten op 26 mei 2020, voorhanden heeft gehad, zoals is tenlastegelegd, wordt verworpen. Dat het vuurwapen pas op 28 mei 2020 in een verborgen ruimte van de woning is aangetroffen doet hieraan niet af. Niet aannemelijk is dat het vuurwapen, zoals is aangevoerd, in de voorafgaande nacht, tijdens de inbraak die toen plaats heeft gehad, in die verborgen ruimte is neergelegd. Dat verdraagt zich ook slecht met het DNA dat van de (reeds op 26 mei 2020 aangehouden) verdachte op het vuurwapen is aangetroffen. Enige aannemelijke verklaring dat het DNA mogelijk door secundaire overdracht op het vuurwapen terecht is gekomen ontbreekt.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de in de woning aangetroffen goederen samen met een ander of anderen voorhanden heeft gehad. De verdachte zal van dat medeplegen worden vrijgesproken.
5.3.
Bewijsmiddelen en bewezenverklaring feiten 1, 2 en 3
In bijlage II is de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 26 mei 2020 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 110,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
.
hij op 26 mei 2020 te Rotterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Walther, type P22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
3.
hij op 26 mei 2020, te Rotterdam,een voorwerp, te weten een geldbedrag (
264.745euro), heeft voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III van die wet;
feit 3:
witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de woning waarin de verdachte destijds woonde heeft de verdachte een handelshoeveelheid (110,5 gram) cocaïne, een geladen vuurwapen en een van misdrijf afkomstig contant geldbedrag van bijna 265.000 euro voorhanden gehad.
Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Bovendien vormt het een aantasting van de legale economie en is het, mede vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
Verdovende middelen zoals cocaïne, zijn schadelijk voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving.
Vuurwapenbezit, in dit geval een geladen pistool, is ook een kwalijk feit. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie levert het risico van het feitelijk gebruik van die wapens op met alle gevolgen van dien. Dit geldt hier temeer, nu in de drugsscene het gebruik van vuurwapens niet zelden tot slachtoffers leidt.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 augustus 2020 blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De verdachte is een buitenlander die hier niet mag verblijven en die zich in ons land aan ernstige misdrijven heeft schuldig gemaakt.
Gezien het bovenstaande kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur. Bij de bepaling van die strafsoort en de duur daarvan is tevens acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend worden de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder te bespreken verbeurdverklaring, passend en geboden geacht.

9..In beslag genomen voorwerpen

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen geldbedragen (in totaal
€ 266.145,-) verbeurd te verklaren.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de in beslag genomen verdovende middelen (in totaal 110,5 gram cocaïne) en het in beslag genomen vuurwapen te onttrekken aan het verkeer.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen.
Beoordeling
Na te noemen in beslag genomen geldbedragen zullen worden verbeurd verklaard. Het onder 3 bewezen feit is met betrekking tot deze voorwerpen begaan. De rechtbank komt anders dan de officier van justitie uit op een geldbedrag van € 264.745,-. Dit geldbedrag bestaat uit de in de woning aan de [adres] aangetroffen bedragen van
€ 100.225,- en € 164.365,- alsmede een bedrag van € 155,- waarvan aanvankelijk werd gedacht dat de betreffende banlkbiljeten vals waren maar die na onderzoek toch onvervalst bleken te zijn, te weten (onder goednummer [nummer 1]) twee bankbiljetten van
€ 20,-, één bankbiljet van € 10,-,één bankbiljet van € 5,- en (onder goednummer [nummer 2]) vijf bankbiljetten van € 20,-).
De in beslag genomen bankbiljetten die wel vals bleken te zijn, te weten (onder goednummer [nummer 3]), vier bankbiljetten van € 20,-, zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet. Deze voorwerpen behoren toe aan de verdachte, zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane feiten aangetroffen en kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.
De in beslag genomen verdovende middelen (110,5 gram cocaïne) en het in beslag genomen vuurwapen zullen ook worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet. De onder 1 en 2 bewezen feiten zijn met betrekking tot deze voorwerpen begaan.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen als volgt:
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 3:
de geldbedragen van in totaal € 264.745,-, bestaande uit € 100.225,-, € 164.365,-, twee bankbiljetten van € 20,-, één bankbiljet van € 10,-, één bankbiljet van € 5,- en vijf bankbiljetten van € 20,-;
verklaart onttrokken aan het verkeer:
de vier valse bankbiljetten van € 20,-), 110,5 gram cocaïne en het vuurwapen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en L.J.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 mei 2020 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 5004,5 gram en/of 110,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 26 mei 2020 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en vereniging met een ander, althans alleen,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, althans een pistool, van het merk Walther, type P22, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 26 mei 2020, te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en vereniging met een ander, althans alleen,
een voorwerp, te weten een geldbedrag (270.440 euro), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet,
en/of
van een voorwerp, te weten een geldbedrag (270.440 euro) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.