ECLI:NL:RBROT:2020:8865

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
10/751093-19 TUL VV: 10/750090-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen met criminele herkomst van contant geld

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen. De verdachte werd betrapt met een aanzienlijk bedrag van € 12.360,- aan contant geld, waarvan hij wist dat het een criminele herkomst had. Tijdens een politiecontrole op 5 december 2019, waarbij de verdachte als bijrijder in een auto zat, probeerde hij te ontsnappen door weg te rennen. Bij zijn aanhouding werd een grote hoeveelheid geld in zijn jaszak en onderbroek aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met twee anderen, het geld had verborgen en verhuld, en dat hij zich bewust was van de criminele oorsprong van het geld. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor een tweede tenlastegelegde feit, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 2 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder al was veroordeeld voor vermogensdelicten. De rechtbank besloot ook tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, waarbij de verdachte zich moet melden bij de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/751093-19
Parketnummer vordering TUL VV: 10/750090-18
Datum uitspraak: 9 september 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] te [woonplaats verdachte],
ten tijde van het onderzoek uit anderen hoofde gedetineerd in:
Rijks Justitiële Jeugdinrichting De Hartelborgt (Spijkenisse),
raadsman mr. W.J. van Bel, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 augustus 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. J.M. Bonnes, heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest;
  • gehele tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/750090-18.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering t.a.v. feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering t.a.v. feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is vrijspraak bepleit. Hiertoe is - kort gezegd - aangevoerd dat de verdachte niet wist dat de bij hem aangetroffen geldbedragen van misdrijf afkomstig waren en dat ook niet redelijkerwijs had moeten vermoeden.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 5 december 2019 wordt de auto waarin de verdachte als bijrijder zit, gecontroleerd door de politie. Naast de bestuurder en de verdachte zit nog een derde persoon in de auto, hij zit achterin. De verdachte stapt direct na de staandehouding uit en rent weg. Hij wordt na een korte achtervolging, waarbij de verdachte zich meerdere keren verstopt tussen geparkeerde auto’s en achter een paal, door de politie aangehouden. De verbalisant ziet direct een zeer grote bundel met briefjes van 50 euro biljetten uit de jaszak van de verdachte steken. Op de vraag van de verbalisant waarom de verdachte van hem wegrende, antwoordt de verdachte: “Ik heb heel veel geld bij mij”. De verdachte blijkt 80 biljetten van 50 euro in zijn jaszak te hebben. Tijdens de insluitingsfouillering vindt een arrestantenbewaarder nog een grotere bundel biljetten in de onderbroek van de verdachte. Dat betreffen 166 biljetten van 50 euro, 2 van 20 euro en 2 van 10 euro. In totaal wordt bij de verdachte een bedrag van € 12.360,- aangetroffen.
Voorts wordt door de politie in hetzelfde voertuig waar de verdachte net uit is weggerend, achter de stoel van de bijrijder een stapeltje met briefjes van 50 euro aangetroffen. De bestuurder van het voertuig vraagt op dat moment aan de tweede bijrijder, die op de achterbank van dat voertuig zat, waarom hij dat daar neerlegt. Vervolgens verklaart de bestuurder dat dat geld, een bedrag van € 500,-, van hem is.
Volgens de verklaringen van de verdachte bij de politie en ter terechtzitting was het geld dat hij bij zich droeg van de bestuurder van de auto en is de bestuurder in paniek geraakt toen hij door de politie aan de kant werd gezet. Hij heeft het geld toen aan de verdachte gegeven. De verdachte moest het van de bestuurder bij zijn ballen steken en in zijn jaszak doen en ermee wegrennen. De bestuurder heeft gezegd: “Ik zie je er later wel mee”.
Uitgaande van de verklaringen van de verdachte en op grond van de bovenstaande feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het bij de verdachte aangetroffen briefgeld, van enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist, dan wel welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geldbedrag van enig misdrijf afkomstig was. De rechtbank acht daarbij van belang dat het gaat om een flink geldbedrag, te weten ruim € 12.000,-, en dat de verdachte dat bedrag van de bestuurder toegestopt heeft gekregen op het moment dat zij worden staandegehouden door de politie waarna de verdachte de opdracht heeft gekregen de biljetten in zijn onderbroek en jaszak te (ver)stoppen en er mee weg te rennen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen.
Omdat de verdachte samen met twee andere personen in hetzelfde voertuig heeft gezeten, die twee andere personen beiden wetenschap hadden van het achter in het voertuig aangetroffen geldbedrag van € 500,- (dat ook bestond uit coupures van € 50,-) en de bestuurder de geldbedragen van in totaal ruim € 12.000,- aan de verdachte heeft overhandigd, acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde in vereniging heeft gepleegd.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 05 december 2019, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
van meerdere voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen, (te weten 246 biljetten van vijftig euro, 2 biljetten van twintig euro, 2 biljetten van tien euro, in totaal 12.360,- euro), heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was van die geldbedragen
en
meerdere voorwerpen, te weten meerdere geldbedragen, (te weten 246 biljetten van vijftig euro, 2 biljetten van twintig euro, 2 biljetten van tien euro, in totaal 12.360,- euro), voorhanden heeft gehad ,
terwijl verdachte en zijn mededaders wisten, dat die geldbedragen - onmiddellijk en/of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
medeplegen van witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen door ruim € 12.000,- aan contant geld aanwezig te hebben en hiermee te zijn weggerend voor de politie, terwijl hij wist dat dit geld een criminele herkomst had. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten vergemakkelijkt en in stand gehouden. Bovendien vormen witwasactiviteiten een bedreiging voor de legale economie en wordt daarmee het vertrouwen in de integriteit van het financiële verkeer ondermijnd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
12 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte een maand vóór het plegen van de onderhavige strafbare feiten eveneens (onherroepelijk) is veroordeeld voor vermogensdelicten.
7.3.2.
Rapportages en verklaring van deskundige op de terechtzitting
Reclassering Nederland heeft in het kader van de bij vonnis van 4 november 2019 aan de verdachte opgelegde bijzondere voorwaarden een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 januari 2020. Voorts heeft Reclassering Nederland een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 mei 2020. De rechtbank betrekt de inhoud van beide rapporten – die grotendeels hetzelfde is – bij het bepalen van de op te leggen straf. De rapporten houden onder andere het volgende in.
De verdachte heeft enkele gesprekken gehad bij De Waag in verband met de aan hem opgelegde behandelverplichting. Vanuit De Waag is aangegeven dat zij de behandeling zonder forensisch kader niet voort zullen zetten. Zij zijn van mening dat dit kader nodig is om de behandeling een kans van slagen te geven. Ook de toezichthouder komt tot de conclusie dat ambulante behandeling een gepasseerd station is. Het is beter om in te zetten op een meer gestructureerde omgeving waarin de verdachte de nodige behandeling en begeleiding krijgt om te werken aan zijn problematiek. Het voortzetten van een toezicht kan volgens de reclassering dus alleen als er ingezet wordt op een klinische behandeling. De verdachte vertoont erg zorgelijk en manipulerend gedrag. Hij lijkt geen rekening te houden met wat zijn handelen doet met anderen.
De verdachte heeft ingeschreven gestaan op een school in Vlaardingen, heeft daar korte tijd lessen gevolgd maar is daar intussen weer mee gestopt. De verdachte heeft aangegeven nog geen werk te hebben.
De verdachte heeft vanwege veelvuldig lachgasgebruik medische klachten ontwikkeld. Hierdoor heeft hij een tekort aan vitaminen B12, ijzer en Vitamine D. Ook krijgt hij op recept van zijn huisarts medicijnen. Deze zou hij onvoldoende en niet trouw innemen. Op
3 december 2019 heeft de verdachte aangegeven wederom 7 à 8 ballonnen te hebben gebruikt. Op 11 december 2019 is de verdachte in België op verdenking van witwassen aangehouden met dezelfde personen met wie hij in de auto zat ten tijde van het onderhavige strafbare feit.
Het bovenstaande geeft aan dat de verdachte onvoldoende in staat is om afstand te nemen van het criminele circuit. Hierdoor is het risico op recidive zeer hoog. De verdachte lijkt niet te leren van de gehele situatie.
De heer [naam 1], reclasseringsmedewerker bij Reclassering Nederland, heeft ter terechtzitting ter aanvulling op de reclasseringsadviezen onder andere het volgende verklaard.
Met de reeds gestelde bijzondere voorwaarden kan niets worden bereikt. Desondanks is de reclassering van mening dat de verdachte hulp nodig heeft en wil de reclassering met hem in gesprek blijven. Indien de rechtbank van oordeel is dat reclasseringstoezicht nodig blijft, zal de reclassering proberen de verdachte op de juiste weg te helpen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De raadsman heeft verzocht om het jeugdsanctierecht toe te passen. De rechtbank ziet hier geen aanleiding voor, nu de verdachte volgens de reclassering op pedagogisch gebied niet meer te sturen is.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht te volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf ter hoogte van het door de verdachte ondergane voorarrest met daarbij de oplegging van een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf, eventueel aangevuld met de oplegging van een taakstraf. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheid dat de verdachte net een maand vóór het plegen van de onderhavige strafbare feiten is veroordeeld voor eveneens vermogensdelicten. De verdachte heeft de hem in voornoemd vonnis geboden ‘laatste kans’ niet gegrepen en dient thans de consequenties te aanvaarden van zijn strafbare handelen. De rechtbank zal desondanks een gevangenisstraf voor kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank ook rekening houdt met de uitkomsten van de behandeling van de vordering tot tenuitvoerlegging, zoals hieronder besproken in § 8., en de behandeling van het bezwaarschrift ex artikel 6:3:10 Sv d.d. 17 augustus 2020. Laatstgenoemde uitspraak is apart geminuteerd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 4 november 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank, is de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 131 dagen, waarvan een gedeelte, groot 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De proeftijd is ingegaan op 19 november 2019.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, nu de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de inspanningsverplichting om onderwijs te volgen, aan de verplichting tot medewerking aan behandeling bij De Waag en aan de verplichting om zich door de reclassering te laten begeleiden.
Voorts heeft de officier van justitie zich op standpunt gesteld dat de straf in de vorm van volwassendetentie dient te worden uitgezeten.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de schriftelijke vordering mondeling uitgebreid en - voor het geval de vordering geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen - subsidiair gevorderd om geen bijzondere voorwaarden te stellen en derhalve geen opdracht te geven aan de reclassering hierop toezicht te houden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
8.3.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht om de proeftijd te verlengen en de opgelegde bijzondere voorwaarden te wijzigen, in die zin dat het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden en het begeleiden van de veroordeelde ten behoeve daarvan, worden opgedragen aan de jeugdreclassering.
8.4.
Beoordeling
Op grond van het reclasseringsrapport d.d. 15 januari 2020, zoals hierboven beschreven in
§ 7.3.2., en van de ter terechtzitting afgelegde verklaring van de reclasseringsmedewerker, wordt vastgesteld dat de veroordeelde de in het vonnis van 4 november 2019 vermelde bijzondere voorwaarden en de daaraan van rechtswege verbonden voorwaarde dat de veroordeelde zal meewerken aan reclasseringstoezicht, verwijtbaar niet heeft nageleefd.
Er is daarom in beginsel reden om de gehele tenuitvoerlegging te gelasten van het voorwaardelijke strafdeel. Er zal echter slechts een deel van de voorwaardelijke straf, groot 60 (zestig) dagen, ten uitvoer worden gelegd, omdat de rechtbank het van belang acht dat er nog een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf boven het hoofd van de veroordeelde blijft hangen.
De veroordeelde heeft inmiddels de leeftijd van negentien jaren bereikt en de verdachte is volgens de reclassering niet meer pedagogisch te sturen. Daarmee is naar oordeel van de rechtbank sprake van een situatie waarin de veroordeelde niet meer in aanmerking komt voor jeugddetentie. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de jeugddetentie op de voet van artikel 6:6:29 Sv vervangen door gevangenisstraf.
Voorts wijzigt de rechtbank de gestelde bijzondere voorwaarden, in die zin dat de bijzondere voorwaarde nu komt te luiden:
1.
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt.
Op deze manier wordt de verdachte alsnog de mogelijkheid geboden om te laten zien dat hij daadwerkelijk mee kan en zal werken aan het reclasseringstoezicht. Bovendien is aannemelijk dat de verdachte hulp nodig zal hebben om zich te ontworstelen aan het criminele gedragspatroon dat hij heeft ontwikkeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om het verzoek van de verdediging, inhoudende dat het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden en het begeleiden van de veroordeelde ten behoeve daarvan, worden opgedragen aan de jeugdreclassering, toe te wijzen. Op dat vlak is in het verleden al het nodige geprobeerd terwijl ervan moet worden uitgegaan dat de verdachte pedagogisch niet te sturen is.
Voor het restant van het voorwaardelijke strafdeel zullen gedurende de rest van de proeftijd de algemene voorwaarde en voornoemde bijzondere voorwaarde blijven gelden. De rechtbank ziet geen aanleiding om de proeftijd te verlengen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6:6:29 Wetboek van Strafvordering.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 4 november 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de tijd van
60 (zestig) dagen:
beveelt dat de jeugddetentie wordt vervangen door een gevangenisstraf;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging voor het overige;
wijzigt de bij vonnis van 4 november 2019 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaarden als volgt:
de bijzondere voorwaarden onder 1. en 2. komen te vervallen;
de bijzondere voorwaarde komt als volgt te luiden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Bergen, voorzitter,
en mrs. I.W.M. Laurijssens en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 05 december 2019, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van één of meerdere voorwerp(en), te weten één of meerdere geldbedrag(en), (te weten 246 biljetten van vijftig euro, 2 biljetten van twintig euro, 2 biljetten van tien euro, in totaal 12.360,- euro), althans een of meer geldbedrag(en) en/of voorwerp(en)), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of
verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was van dat/die geldbedrag(en)
en/of
één of meerdere voorwerp(en), te weten één of meerdere geldbedrag(en), (te weten 246 biljetten van vijftig euro, 2 biljetten van twintig euro, 2 biljetten van tien euro, in totaal 12.360,- euro), althans één of meer geldbedrag(en)) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp(en)/geldbedrag(en) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) - onmiddellijk en/of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 05 december 2019 te Rotterdam (een) goed(eren), te weten een KBC bankpas, althans een bankpas (op naam van [naam 2]), heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal en/of oplichting, althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed(eren) betrof.