ECLI:NL:RBROT:2020:8838

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
8477487
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 18 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Woonbron en een gedaagde huurder. De eiseres, Woonbron, heeft gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden en de gedaagde te veroordelen tot ontruiming van de woning vanwege een aanzienlijke huurachterstand. De huurovereenkomst betrof een woning in Rotterdam, waarbij de gedaagde een huurachterstand had opgebouwd van € 4.026,66 tot en met juli 2020. Woonbron vorderde daarnaast betaling van achterstallige huur en buitengerechtelijke kosten, in totaal € 4.362,70, en verzet zich tegen het verzoek van de gedaagde om een terme de grâce te verlenen.

De gedaagde heeft de vordering betwist en aangevoerd dat hij door de coronacrisis werkloos was geworden, maar inmiddels weer werk had gevonden. Hij verzocht de kantonrechter om hem een termijn te geven om de huurachterstand in te lopen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde ernstig tekort was geschoten in zijn betalingsverplichtingen en dat de persoonlijke omstandigheden van de gedaagde niet voldoende waren om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De kantonrechter heeft de vordering van Woonbron toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagde veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het vonnis. Tevens werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en buitengerechtelijke kosten, alsook de proceskosten van Woonbron.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8477487 \ CV EXPL 20-12708
uitspraak: 18 september 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: H.A.M. Over de Vest te Zoetermeer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger te Rotterdam.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “Woonbron” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 20 april 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1.
Tussen Woonbron als verhuurder en [gedaagde] als huurder bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres] (hierna: ‘het gehuurde’).
2.2.
De huur bedraagt thans € 552,49 per maand en dient voor de eerste van de maand voldaan te worden.
2.3.
[gedaagde] heeft, berekend tot en met de maand juli 2020, een huurachterstand laten ontstaan van € 4.026,66.

3..Het geschil

3.1.
Woonbron heeft gevorderd bij vonnis de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde alsmede tot betaling aan Woonbron van een bedrag van € 2.390,72 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand april 2020 en € 336,04 aan buitengerechtelijke kosten, inclusief btw, derhalve in totaal € 2.726,76, vermeerderd met de wettelijke rente over 1.851,46 vanaf 1 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, en een bedrag van € 539,26 per maand als schadevergoeding voor elke ingegane maand vanaf 1 mei 2020 tot aan het tijdstip van ontruiming, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft Woonbron - samengevat en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [gedaagde] , ondanks aanmaning, in gebreke is gebleven met de tijdige en volledige betaling van de huur, zodat een huurachterstand ten bedrage van
€ 2.390,72, berekend tot en met de maand april 2020, is ontstaan. De huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming van het gehuurde. Daarnaast is [gedaagde] de wettelijke rente over de huurachterstand verschuldigd geworden alsmede een bedrag van € 336,04 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten.
Woonbron heeft bij conclusie van repliek gesteld dat [gedaagde] eveneens de verschuldigde huur van de maanden mei tot en met juli 2020 onbetaald heeft gelaten, zodat de huurachterstand is opgelopen tot een bedrag van € 4.026,66. De totale vordering, inclusief buitengerechtelijke kosten, bedraagt daardoor € 4.362,70, berekend tot en met de maand juli 2020. Woonbron verzet zich tegen het verzoek van [gedaagde] hem een terme de grâce te verlenen, nu hij sinds dagvaarding reeds voldoende tijd heeft gehad de achterstand in te lopen en in het geheel geen huur betaalt.
3.3.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd. [gedaagde] is werkloos geworden door de crisis. Er is hem geen uitkering toegekend. Per 24 augustus 2020 heeft hij weer werk gevonden. [gedaagde] zal de achterstand in kunnen lopen en heeft een groot belang bij behoud van de woonruimte. [gedaagde] verzoekt de kantonrechter hem een terme de grâce te verlenen, zodat hij de huurachterstand kan voldoen.

4..De beoordeling van de vordering

4.1.
[gedaagde] heeft de bij dagvaarding gespecificeerde hoogte van de huurachterstand tot en met april 2020 niet betwist. De door Woonbron gevorderde huurachterstand van € 2.390,72, berekend tot en met de maand april 2020, ligt derhalve voor toewijzing gereed.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat inmiddels in ieder geval sprake is van een huurachterstand van ruim zeven maanden, zodat vast staat dat [gedaagde] ernstig tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst te (doen) ontbinden. Dat is alleen anders wanneer de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De door [gedaagde] aangevoerde persoonlijke omstandigheden, hoe vervelend deze voor [gedaagde] ook zijn, leiden niet tot de conclusie dat ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd is. Het feit dat [gedaagde] werkloos is geraakt en er geen uitkering aan hem is toegekend, komt immers voor rekening en risico van [gedaagde] en kan niet aan Woonbron als verhuurder worden tegengeworpen.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter rechtvaardigt de hoogte van de huurachterstand in deze omstandigheden de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden toegewezen. Van Woonbron kan, zeker nu [gedaagde] haar geen enkele concrete indicatie heeft gegeven over de termijn waarbinnen de aanzienlijke huurachterstand daadwerkelijk afbetaald zal zijn, niet worden gevergd dat zij [gedaagde] langer in de woning laat. Onder deze omstandigheden kan de door [gedaagde] verlangde terme de grâce niet worden verleend. De ontruimingstermijn zal op 14 dagen na betekening van dit vonnis worden gesteld.
4.4.
De gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 1.851,46 vanaf 1 maart 2020 wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
4.5.
Woonbron maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De namens Woonbron aan [gedaagde] gezonden aanmaning van 26 maart 2020, waarvan de ontvangst door [gedaagde] niet is betwist, voldoet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van € 336,04 wordt dan ook toegewezen.
4.6.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron te betalen € 2.390,72 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand april 2020, en € 336,04 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 1.851,46 vanaf
1 maart 2020 tot de dag van algehele voldoening;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Woonbron te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron te betalen € 539,26 per maand met ingang van de maand mei 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 601,95 aan verschotten (waarvan € 499,00 aan griffierecht en
€ 102,95 aan dagvaardingskosten) en € 420,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487