Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift ex artikel 7:671b BW, met producties, ontvangen op 23 juli 2020;
- het verweerschrift, met producties, ontvangen op 31 augustus 2020;
- de voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de zijde van InPublic overgelegde brief van 27 augustus 2020, ter griffie ontvangen op 31 augustus 2020, met producties;
- de voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de zijde van [verweerder] overgelegde (fax)brief van 1 september 2020, met producties;
- de voorafgaande aan de mondelinge behandeling aan de zijde van InPublic overgelegde (fax)brief van 1 september 2020, met producties;
- het proces-verbaal van de op 3 september 2020 gehouden mondelinge behandeling;
- de voorafgaande aan de voortzetting van de mondelinge behandeling aan de zijde van [verweerder] overgelegde (fax)brief van 4 september 2020, met producties;
- de voorafgaande aan de voortzetting van de mondelinge behandeling aan de zijde van InPublic overgelegde (fax)brief van 8 september 2020, met producties;
- de bij gelegenheid van de voortzetting van de mondelinge behandeling aan de zijde van InPublic overgelegde beter leesbare versie van productie 5 bij verzoekschrift;
- de bij gelegenheid van de voortzetting van de mondelinge behandeling aan de zijde van InPublic overgelegde pleitaantekeningen.
2..De feiten
via WhatsApp video plaatsgevonden en is door InPublic opgenomen. De echtgenote van [verweerder] was ook bij het gesprek aanwezig.
3..Het verzoek en de grondslag daarvan
4..Het verweer
€ 20.000,00 bruto te worden toegekend wegens ernstig verwijtbaar handelen door InPublic.
5..De beoordeling
[verweerder] heeft te gelden. [verweerder] heeft dat ter zitting ook erkend en het eerder in dat verband gevoerde verweer dat hij in dienst is bij InPublic Personeelsdiensten B.V. ingetrokken. Deze kwestie kan derhalve verder in het midden blijven. InPublic is ontvankelijk in haar verzoek.
lid 1, aanhef en onder a, BW gelezen in samenhang met artikel 7:669 lid 1 BW kan de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. De kantonrechter stelt vast dat in casu weliswaar sprake is van een opzegverbod zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 2 BW, omdat ervan uitgegaan dient te worden dat [verweerder] nog steeds arbeidsongeschikt is, maar dit opzegverbod staat gezien artikel 7:671b lid 6 BW niet aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg. Het verzoek houdt immers geen enkel verband met de ziekte van [verweerder] , maar is gebaseerd op de door InPublic gestelde (uren)fraude (dan wel de verstoorde arbeidsverhouding). De ziekmelding door [verweerder] op 22 april 2020 was bijna
2,5 maand eerder dan de datum waarop het gesprek tussen partijen over de registratie door [verweerder] van zijn arbeidsuren plaatsvond (8 juli 2020).
. InPublic heeft ook niet betwist dat hij op loopafstand van die parkeergarage woonachtig is.