ECLI:NL:RBROT:2020:8781

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
C/10/588181 / HA ZA 19-1190
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering tot zekerheidstelling proceskosten in internationale handelszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een incident dat door Bracht c.s. was ingesteld tegen Gudri Shipping & Trading Corp. De vordering van Bracht c.s. was gericht op het verkrijgen van zekerheidstelling voor de proceskosten op grond van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Bracht c.s. stelde dat Gudri, gevestigd in Panama, zekerheid moest stellen voor de proceskosten, omdat de uitzonderingen in artikel 224 lid 2 Rv niet van toepassing zouden zijn. Gudri voerde verweer en stelde dat zij niet in staat was om zekerheid te stellen, wat haar effectieve toegang tot de rechter zou belemmeren.

De rechtbank oordeelde dat de incidentele vordering van Bracht c.s. moest worden afgewezen. De rechtbank overwoog dat Gudri geen vestigingsplaats in Nederland had en dat de vordering in beginsel kon worden toegewezen, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 224 lid 2 Rv van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat geen van deze uitzonderingen van toepassing was, en dat Gudri's argument dat zij geen middelen had om zekerheid te stellen, niet voldoende was onderbouwd. Bracht c.s. werd veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van Gudri werden begroot op € 695.

De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van effectieve toegang tot de rechter en de noodzaak om de belangen van partijen in internationale handelsgeschillen zorgvuldig af te wegen. De rechtbank verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Gudri de kosten direct kan vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/588181 / HA ZA 19-1190
Vonnis in incident van 30 september 2020
in de zaak van
de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
GUDRI SHIPPING & TRADING CORP.,
gevestigd te Panama City, Panama,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. T. Bezmalinovic te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
BRACHT DECKERS EN MACKELBERT N.V. (B.D.M. N.V.),
gevestigd te Antwerpen, België,
2. de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
STARSTONE INSURANCE SERVICES LIMITED (under the “authority” of Syndicate 1301),
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
3. de vennootschap naar het vennootschapsrecht van de Europese Unie
AMLIN INSURANCE SE,
gevestigd te Amstelveen,
4. de vennootschap naar Belgisch recht
BALOISE BELGIUM N.V.,
gevestigd te Beesd,
5. de vennootschap naar het vennootschapsrecht van de Europese Unie
XL INSURANCE COMPANY SE,
gevestigd te Amsterdam,
6. de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
7. de naamloze vennootschap
HDI-GERLING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
8. de naamloze vennootschap
DE NEDERLANDEN VAN NU SCHADEVERZEKERINGEN,
gevestigd te Diemen ,
9. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUPI UNDERWRITING AGENCIES B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. P.A. den Haan te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Gudri en Bracht c.s. genoemd worden. Gedaagden afzonderlijk zullen Bracht, Starstone, Amlin, Baloise, XL, Aegon, HDI, DNVN respectievelijk Dupi genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 1 november 2019;
  • de akte overlegging bewijs betekening dagvaarding buitenland alsmede overlegging van de Engelse vertaling, met producties;
  • de akte overlegging producties van Gudri;
  • de incidentele conclusies van eis voor alle weren op grond van artikel 224 Rv en op grond van artikel 843a Rv tevens conclusie van antwoord in hoofdzaak van Bracht c.s., met producties;
  • de conclusie van antwoord in het art. 224 en 843a Rv-incident, met productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident op grond van artikel 224 Rv.

2..Het geschil in het incident op grond van artikel 224 Rv

2.1.1.
Bracht c.s. vordert dat Gudri zekerheid stelt voor de proceskosten binnen een termijn van maximaal zes weken op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak, althans op een door de rechtbank te bepalen termijn, voor een totaalbedrag van € 25.339,-, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, middels een bankgarantie op Rotterdams garantieformulier, laatste versie, door een eersteklas Nederlandse bank, met veroordeling van Gudri in de kosten van het incident.
2.1.2.
Bracht c.s. heeft hieraan kort samengevat ten grondslag gelegd dat Gudri is gevestigd in Panama, dat de uitzonderingen als bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a tot en met d Rv niet van toepassing zijn en dat Gudri daarom zekerheid dient te stellen voor de proceskosten overeenkomstig artikel 224 Rv.
2.2.
Gudri voert verweer, strekkende tot afwijzing, althans matiging van de vordering, met veroordeling van Bracht c.s. bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in de proceskosten. Gudri heeft hieraan kort samengevat ten grondslag gelegd dat zij onvoldoende middelen heeft om zekerheid te stellen, en dat zij bij toewijzing van de vordering derhalve zal worden belemmerd in haar effectieve toegang tot de rechter.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3..De beoordeling in het incident op grond van artikel 224 Rv

3.1.
De incidentele vordering is tijdig en voor alle weren ingesteld. Op grond van artikel 224 lid 1 Rv dient degene die zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland bij een Nederlandse rechter een vordering instelt, op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten. Dit is slechts anders indien een van de in artikel 224 lid 2 Rv genoemde uitzonderingen van toepassing is.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat Gudri gevestigd is in Panama en geen vestigingsplaats heeft in Nederland. Dat betekent dat de vordering in beginsel kan worden toegewezen. Beoordeeld dient te worden of zich een van de hiervoor bedoelde uitzonderingssituaties voordoet.
3.3.
Panama is geen partij bij een verdrag of EU-Verordening als bedoeld in artikel 224 lid 2 aanhef en onder a Rv waaruit voortvloeit dat geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat. Evenmin is er een verdrag, EU-Verordening of wet van toepassing op grond waarvan een eventuele proceskostenveroordeling in Panama ten uitvoer zal kunnen worden gelegd (artikel 224 lid 2 aanhef en onder b Rv). Deze uitzonderingssituaties zijn derhalve niet van toepassing.
3.4.
Ook is niet aannemelijk dat Gudri verhaal voor een eventuele proceskostenveroordeling biedt in Nederland. Gudri heeft dit ook niet gesteld. De uitzondering van artikel 224 lid 2 aanhef en onder c Rv doet zich derhalve evenmin voor.
3.5.
Gudri heeft haar stelling dat de uitzonderingssituatie van artikel 224 lid 2 aanhef en onder d Rv zich voordoet, als volgt onderbouwd.
3.5.1.
Gudri is een
one-ship company, met als enige vermogensbestanddeel de sleepboot “ [naam sleepboot] ”, welke bij Bracht c.s. was verzekerd tegen onder meer
total loss. Deze sleepboot is op 5 november 2013 gekapseisd en vergaan. Na het verlies van de sleepboot is Gudri een lege vennootschap geworden, met als enige vermogensbestanddeel de claim tegen Bracht c.s. in de hoofdzaak. Een zekerheidstelling zou Gudri daarom belemmeren in de effectieve toegang tot de rechter. Gudri heeft ter onderbouwing van haar stelling een verklaring overgelegd van de heer [naam persoon] , algemeen directeur van Jampur International Fze (hierna: Jampur), de scheepsmanager van de “ [naam sleepboot] ”. De heer [naam persoon] heeft onder meer het volgende verklaard:
“3. Gudri Shipping continues to exist but it has no assets whatsoever save for its right, claimed in these proceedings, tob e indemnified by its insurers in respect of the loss of the “ [naam sleepboot] ”.
4. In these circumstances Gudri Shipping would be unable to provide security to satisfy the demand of its insurers (…).
5. Gudri Shipping’s legal expenses in these proceedings are presently funded by Jampur in the absence of any obligation to do so, but in the expectation that the insurers will eventually honour their obligation to indemnify Gudri Shipping in respect of their loss. This would enable Jampur to recover its expense. (…)”
3.5.2.
Daarnaast is het vorderen van de zekerheistelling in strijd met de polisvoorwaarden, waarin geen eis tot zekerheidstelling is opgenomen, alsook met de ratio van de polisvoorwaarden. In het geval van een
total lossvan het enige vermogensbestanddeel van verzekerde moet het immers mogelijk zijn voor verzekerde om aanspraak te kunnen maken op de verzekeringspenningen, en daartoe toegang te krijgen tot de bevoegde rechter, aldus nog steeds Gudri.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen. De stelling van Bracht c.s. dat het onwaarschijnlijk is dat Gudri wel de middelen heeft om een procedure te beginnen, maar niet om zekerheid te stellen, is niet concreet onderbouwd en wordt weerlegd door de door Gudri overgelegde verklaring van de heer [naam persoon] . Uit die verklaring volgt dat Jampur de proceskosten tot op heden op zich heeft genomen, maar dat Jampur hiertoe niet gehouden is.
3.7.
Bracht c.s. wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident. De kosten aan de zijde van Gudri worden begroot op € 695, aan salaris advocaat (1 punt × tarief III à € 695,). De vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad is gegrond op de wet en komt voor toewijzing in aanmerking.

4..De beslissing

De rechtbank
in het incident op grond van artikel 224 Rv
4.1.
wijst het gevorderde in het incident af,
4.2.
veroordeelt Bracht c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Gudri tot op heden begroot op € 695,;
4.3.
verklaart onderdeel 4.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident op grond van artikel 843a Rv
4.4.
bepaalt dat zaak weer op de rol zal komen van
14 oktober 2020voor partijberaad als bedoeld in artikel 2.16 van het Landelijk procesreglement.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2020.
3178/1407