In deze zaak heeft de kinderrechter op 7 september 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de uithuisplaatsing van de minderjarige [naam kind]. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft op 5 augustus 2020 een verzoekschrift ingediend voor een machtiging tot uithuisplaatsing, dat op 14 augustus 2020 bij de griffie is ingekomen. De minderjarige is voorafgaand aan de zitting apart gehoord. Tijdens de zitting zijn de moeder, de zus van [naam kind] en een vertegenwoordigster van de GI aanwezig geweest. De vader is opgeroepen maar niet verschenen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders en dat [naam kind] momenteel verblijft op een gesloten groep bij Hestia. Eerder is [naam kind] onder toezicht gesteld en is er een machtiging voor gesloten jeugdhulp verleend. De GI heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing bij de zus van [naam kind], die bereid is om voor haar te zorgen. De moeder en de zus hebben het verzoek van de GI ondersteund.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [naam kind]. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met ingang van 11 oktober 2020, tot de meerderjarigheid van [naam kind]. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.