ECLI:NL:RBROT:2020:8526

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
8508509
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en buitengerechtelijke kosten in huurgeschil tussen verhuurder en huurder

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter mr. A.M. van Kalmthout, gaat het om een huurachterstand die door de verhuurder, Stichting Maasdelta Groep, is ingediend tegen de huurder. De huurder, die zijn woonplaats niet heeft vermeld, had een huurachterstand van € 550,16 tot en met juli 2020. De huurder heeft echter aangevoerd dat deze achterstand inmiddels is voldaan, en dat de verhuurder onterecht een procedure heeft aangespannen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand inderdaad is voldaan, en heeft de vordering tot betaling van de huurachterstand afgewezen.

Daarnaast heeft de verhuurder aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten van € 147,33. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurder deze kosten verschuldigd is, omdat de verhuurder aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft voldaan door een veertiendagenbrief te sturen. De kantonrechter heeft de huurder veroordeeld tot betaling van deze kosten, vermeerderd met wettelijke rente.

Tot slot heeft de kantonrechter de huurder ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 604,09 aan verschotten en € 240,- aan salaris voor de gemachtigde. De uitspraak is gedaan op 18 september 2020 en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8508509 \ CV EXPL 20-14095
uitspraak: 18 september 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Maasdelta Groep,
gevestigd te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. ir. H.H. Veurtjes te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Maasdelta’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding met producties van 11 mei 2020;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek tevens houdende vermindering van eis;
  • de conclusie van dupliek met producties.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] huurt van Maasdelta de woning gelegen te [adres] (hierna: het gehuurde).
2.2.
De huurprijs van het gehuurde bedroeg tot en met juni 2020 € 605,76 per maand en sindsdien € 617,92 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.

3..Het geschil

3.1.
Maasdelta heeft na vermindering van eis gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan haar van € 550,16 aan huurachterstand berekend tot en met juli 2020 en € 147,33 aan buitengerechtelijke incassokosten (inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke rente over de openstaande hoofdsom, gerekend vanaf de dag van dagvaarding tot er is betaald, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde] heeft niet betwist dat tot 22 juli 2020 sprake was van een betalingsachterstand van € 550,16, maar hij voert aan dat deze inmiddels is voldaan. De buitengerechtelijke kosten dienen te worden afgewezen. Maasdelta heeft namelijk verschillende bedragen aan hem voorgehouden en niet is gebleken dat een kosteloze aanmaning in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW is verzonden. [gedaagde] voert verder aan dat de kosten van deze procedure voor rekening van Maasdelta dienen te komen. Gemeente Nissewaard betaalt de huur van het gehuurde rechtstreeks aan Maasdelta en houdt deze in op de PW-uitkering die [gedaagde] ontvangt. Medio 2019 is die uitkering ingetrokken, omdat geoordeeld werd dat gedaagde niet op het adres van het gehuurde zijn hoofdverblijf had. In november 2019 is de uitkering van [gedaagde] hersteld. [gedaagde] heeft een betalingsregeling van € 50,- en € 100,- per maand aangeboden aan Maasdelta, maar dit voorstel is niet aanvaard. [gedaagde] betaalt nu uit eigen beweging naast de lopende huur € 80,- per maand. Maasdelta heeft daarom onterecht deze procedure aangespannen.
3.3.
Op hetgeen partijen verder hebben aangevoerd zal de kantonrechter voor zover van belang hierna ingaan.

4..De beoordeling

4.1.
Ten aanzien van de gevorderde huurachterstand wordt het volgende overwogen. Maasdelta heeft bij conclusie van repliek haar vordering verminderd tot € 550,16 aan huurachterstand berekend tot en met juli 2020. [gedaagde] heeft daarop, onder overlegging van een specificatie van zijn uitkering, aangevoerd dat de gemeente op 25 juli 2020 een bedrag van € 605,67 heeft ingehouden op zijn uitkering. De kantonrechter gaat er (met [gedaagde] ) vanuit dat dit bedrag is overgeschreven naar Maasdelta, nu tussen partijen niet in geschil is dat dit in de daaraan voorafgaande maanden ook het geval was. Geoordeeld wordt daarom dat [gedaagde] de gevorderde huurachterstand tot en met juli 2020 heeft voldaan. De vordering tot betaling daarvan wordt dan ook afgewezen.
4.2.
De (mogelijke) omstandigheid dat [gedaagde] de huur over de maand augustus 2020 te laat betaald heeft, wordt buiten beschouwing gelaten. Maasdelta heeft in deze procedure immers aanspraak gemaakt op de huurachterstand berekend tot en met juli 2020.
4.3.
De gevorderde wettelijke rente wordt als onweersproken toegewezen op de wijze zoals onder de beslissing is vermeld.
4.4.
Maasdelta maakt verder aanspraak op een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, ter hoogte van € 147,33 (inclusief btw). Maasdelta stelt dat zij aan [gedaagde] op 10 december 2019 een zogenoemde veertiendagenbrief, die zij als productie 1 bij dagvaarding heeft overgelegd, heeft verzonden. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat niet is gebleken dat een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW is verzonden, maar hij heeft niet betwist dat hij de bewuste brief van 10 december 2019 heeft ontvangen. De kantonrechter gaat er daarom als onvoldoende gemotiveerd betwist vanuit dat hij die brief heeft ontvangen. Deze brief voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW en de daarin aangezegde vergoeding van € 257,26 is berekend conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Dat Maasdelta in een latere brief en in deze procedure aanspraak heeft gemaakt op een lagere vergoeding van € 147,33, maakt niet dat [gedaagde] geen buitengerechtelijke kosten verschuldigd is, zoals door hem aangevoerd. De vordering tot betaling van € 147,33 wordt dan ook toegewezen. De kantonrechter gaat er daarbij vanuit dat Maasdelta onder randnummer 9 van haar conclusie van repliek haar vordering niet heeft willen vermeerderen, maar dat zij per abuis het hogere bedrag uit de veertiendagenbrief heeft overgenomen in plaats van het door haar bij dagvaarding gevorderde bedrag, aangezien zij onder randnummer 13 van die conclusie meldt dat zij haar vordering ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten handhaaft.
4.5.
Tenslotte dient te worden geoordeeld over de kosten van deze procedure. [gedaagde] stelt dat deze voor rekening van Maasdelta dienen te blijven, omdat hij zelf contact heeft opgenomen met Maasdelta, Maasdelta heeft geweigerd een regeling met hem te treffen en hij de ontstane achterstand consequent aan het inlopen is. Hiermee miskent [gedaagde] dat Maasdelta op grond van artikel 6:29 BW niet verplicht is om een betalingsregeling met hem te treffen. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding was sprake van een achterstand van € 1.097,73. Daarom kan niet worden gesteld dat Maasdelta deze procedure ten onrechte heeft gestart of dat sprake is van misbruik maakt van recht, zoals door [gedaagde] bij conclusie van dupliek aangevoerd. Dat geldt te meer nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] geen verwijt valt te maken ten aanzien van het ontstaan van de huurachterstand, c.q. de intrekking van de uitkering. [gedaagde] wordt dan ook veroordeeld in de kosten van deze procedure, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Maasdelta worden vastgesteld op € 499,- aan griffierecht, € 105,09 aan dagvaardingskosten en € 240,- aan salaris voor de gemachtigde.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Maasdelta tegen kwijting te betalen € 147,33 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het saldo vanaf de dag van dagvaarding dat aan huurachterstand, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Maasdelta vastgesteld op € 604,09 aan verschotten en € 240,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
33394