ECLI:NL:RBROT:2020:8418

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
10/700289-20 vordering TUL VV: 22/004726-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling in Spijkenisse met mes

Op 23 september 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot moord en mishandeling. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 25 mei 2020 in Spijkenisse. Het slachtoffer ontving een Snapchatbericht van de verdachte met de uitnodiging om naar een winkelcentrum te komen. Bij aankomst werd hij vrijwel direct door de verdachte tegen zijn hoofd geslagen en met een mes in zijn zij gestoken. De rechtbank kon echter niet vaststellen dat er sprake was van een vooropgezet plan om het slachtoffer te doden, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord. Wel werd bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag en mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig mocht maken aan nieuwe strafbare feiten. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade had geleden door het steekincident.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/700289-20
Parketnummer vordering TUL VV: 22/004726-18
Datum uitspraak: 23 september 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting aldaar preventief gedetineerd in de
Penitentaire Inrichting Alphen a/d Rijn, locatie Maatschapslaan,
raadsman mr. A. Jhingoer, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, impliciet primair (poging tot moord) en het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 22/004726-18.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
De verdediging heeft daartoe betoogd dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Het chatgesprek tussen de vriendin van de verdachte en haar nichtje kan daaraan in ieder geval niet bijdragen omdat zij in die chatsessie een ander incident bespreken. De omstandigheid dat de telefoon van de verdachte een andere zendmast aanstraalt dan die in de nabijheid van zijn woning wijst evenmin op betrokkenheid van de verdachte omdat de aangestraalde zendmast aan de Hoepelmaker ver verwijderd ligt van de plaats waar het steekincident heeft plaatsgevonden.
4.1.2.
Beoordeling
Het steekincident
Op 25 mei 2020, omstreeks 21:43 uur hebben verbalisanten naar aanleiding van een melding van een steekpartij [naam aangever] (hierna: aangever) aangetroffen op de vloer van de vestiging van Domino’s Pizza aan de Zomerakker te Spijkenisse. Hij had een bloedende wond aan de linkerzijde van zijn onderbuik. Aangever was kort daarvoor de vestiging van Domino’s Pizza binnengelopen en had gezegd “ik ben neergestoken”.
Aangever is overgebracht naar het Erasmus Medsich Centrum en is daar aan zijn verwondingen behandeld.
De verklaring van de aangever
Aangever heeft in zijn aangifte de verdachte als dader aangewezen, die hij tevens aanduidt als “ [bijnaam verdachte] ”. Aangever heeft verklaard dat hij de verdachte al jaren kent.
Aangever heeft verklaard dat hij in de avond van 25 mei 2020 een Snapchaptbericht kreeg van het account van verdachte – dat hij omschrijft als “ [bijnaam verdachte] ofzoiets” – waarin hem wordt gevraagd om naar winkelcentrum de Akkerhof te komen. In het bericht had de verdachte aangever onder andere een ‘kankerlijer’ genoemd. Na ontvangst van het bericht is aangever op zijn scooter naar de Akkerhof gegaan waar hij niemand aantrof. Hij kreeg toen een nieuw berichtje van de verdachte met de tekst “ik ben er”. Daarop is hij teruggegaan. Aangekomen bij de parkeerplaats van het Paganinihof zag hij de verdachte staan en reed naar hem toe. De verdachte is volgens de aangever van een witte scooter gestapt. De verdachte trok een groot mes en heeft aangever hiermee tegen zijn voorhoofd geslagen, hem uitmakend voor “kankerrat”. Vervolgens heeft de verdachte uitgehaald met het mes en aangever in zijn linkerzij gestoken. Aangever is hierop weggevlucht en de vestiging van Domino’s Pizza binnengegaan.
Deze verklaring van aangever vindt steun in verschillende bewijsmiddelen.
De betrokkenheid van de verdachte
Uit het dossier volgt dat er op 25 mei 2020 om 21:31 uur via Snapchat een chatsessie is gestart tussen het account van het slachtoffer ‘ [accountnaam 1] ’ en het account ‘ [accountnaam 2] ’. De rechtbank stelt op basis van verschillende verklaringen over de door verdachte gevoerde bijnaam, alsmede op basis van de waarneming door de verbalisant in de telefoon van een getuige (een vriend van de verdachte), vast dat het snapchataccount ‘ [accountnaam 2] ’ toebehoort aan verdachte en dat hij degene is geweest die kort voor het steekincident contact heeft gehad met het slachtoffer.
Een buurtbewoonster heeft verklaard dat zij vanaf haar balkon zicht heeft op de parkeerplaats en dat zij op 25 mei 2020 omstreeks 21:30 uur een vechtpartij heeft gezien. Deze getuige heeft verklaard dat zij een donkere man, in het zwart gekleed, van onder de metrobaan vandaan in de richting van een scooter zag lopen die op dat moment aan kwam rijden en dat deze man een langwerpig voorwerp in zijn handen had waarmee hij de scooterrijder tegen het hoofd sloeg.
Een andere getuige heeft gezien dat een negroïde jongen een zwaai maakte met zijn arm in de richting van een andere jongen die daar stond. De ‘andere’ jongen is vervolgens weggerend in de richting van de Akkerhof. Daarna is de negroïde jongen op een lichtkleurige scooter, gelijkend op een Vespa, gestapt en weggereden.
Op de camerabeelden die zijn opgenomen in het winkelcentrum Akkerhof is te zien dat het slachtoffer om 21:35 uur komt aanrennen vanuit de richting van de parkeergarage Akkerhof en gaande in de richting van Domino’s Pizza. Om 21:36 uur komt een lichtkleurige retroscooter aanrijden vanuit de richting van de Lenteakker en gaande in de richting van de Akkersweg. De scooter passeert hierbij het plein waar Domino’s pizza is gevestigd en waar aangever zich op dat moment bevindt. Gelet op de locatie waarop de scooter wordt waargenomen, het feit dat de aangever over een witte scooter heeft verklaard, de beschrijving die de getuigen van de scooter en de bestuurder hebben gegeven alsmede gelet op de korte tijd tussen het steedincident het moment waarop het slachtoffer en de scooter op de beelden zichtbaar zijn, gaat de rechtbank ervan uit dat de bestuurder van de scooter degene is die aangever kort daarvoor heeft gestoken.
Uit nader onderzoek naar de camerabeelden van het winkelcentrum volgt dat de bestuurder van de scooter onder meer gekleed is in een zwarte jas met aan de bovenzijde een lichtgekleurde streep. Gebleken is dat de verdachte op 6 februari 2020 aan het programma ‘Danny op Straat’ heeft deelgenomen. In de die uitzending is de verdachte te zien in een zwart windjack voorzien van een lichte streep over de voor- en achterzijde. Dit windjack lijkt sterk op de jas die de bestuurder van de scooter draagt op 25 mei 2020.
De rechtbank wijst tot slot op een chatsessie die is aangetroffen in de telefoon van de toenmalige vriendin van de verdachte. In deze chatsessie, die heeft plaatsgevonden op
27 mei 2020 tussen de ex-vriendin van verdachte ( [accountnaam 3] ) en haar nichtje ( [accountnaam 4] ) schrijft de ex-vriendin dat zij iets ergs moet vertellen en dat iemand die zij allebei kennen, iemand anders heeft gestoken. Laatstgenoemde persoon wordt aangeduid met een kaassymbool. Als het nichtje vraagt of hij is gepakt zegt de ex-vriendin dat hij zich zelf heeft gemeld en ook chat zij “zwijgrecht” en “geen getuigen”. De persoon aangeduid met het kaassymbool gaat volgens haar wel aangifte doen. Ook zegt zij dat de verwondingen wel meevielen omdat de darm net niet geraakt was.
De rechtbank stelt vast dat deze chat heeft plaatsgevonden twintig minuten nadat de verdachte zich vrijwillig op het politiebureau heeft gemeld in verband met het steekincident. Er heeft zich voor zover bekend niemand anders dan de verdachte in verband met het steekincident op dat moment op het politiebureau gemeld.
De verklaring van de ex-vriendin in haar verhoor bij de politie dat de chat over ‘iets anders’ ging is naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig. De omstandigheid dat de bijnaam van aangever “ [bijnaam aangever] ” is in combinatie met de overige details die worden besproken, maakt dat voor de rechtbank vaststaat dat in de chat het steekincident van 25 mei 2020 wordt besproken. Het verweer van de verdediging dat deze verklaring niet bruikbaar is voor het bewijs wordt dan ook verworpen.
De verklaring van de verdachte
Tegenover dit alles staat het overwegende zwijgen van de verdachte wanneer hij met bovenstaande bewijsmiddelen wordt geconfronteerd en zijn aantoonbaar onjuiste verklaring dat hij die avond omstreeks 21:15 uur is thuisgekomen en vervolgens de gehele avond is thuisgebleven. Vastgesteld is dat de telefoon van de verdachte die avond om 20:11 uur en 21:11 uur een zendmast in de nabijheid van zijn woning aanstraalde, maar dat de telefoon zich op latere tijdstippen in een ander deel van Spijkenisse bevond.
Conclusie ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte
De rechtbank is op grond van al het voorgaande, in samenhang bezien, van oordeel dat buiten gerede twijfel vaststaat dat de verdachte de aangever op de avond van 25 mei 2020 met een mes tegen zijn hoofd heeft geslagen en hem daarna met dat mes in zijn buik heeft gestoken.
Wat kan worden bewezen?
Vast staat dat de verdachte aangever met een mes in zijn buik heeft gestoken. Uit de Farr-verklaring volgt dat de messteek een doordringende verwonding links onderin de buik heeft veroorzaakt en dat – hoewel een operatie uitwees dat geen darmletsel is veroorzaakt – er zeer wel vitale structuren getroffen hadden kunnen worden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden bewezen dat de verdachte – door aangever in zijn buik te steken en de verwonding te veroorzaken zoals die in de Farr-verklaring wordt beschreven – voorwaardelijk opzet heeft gehad op het overlijden van aangever. Door zo te handelen heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat vitale organen geraakt zouden worden en dat de aangever als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Daarmee heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op dat gevolg.
Op basis van het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat de verdachte een plan had beraamd om de aangever te doden. Hoewel in het verzoek aan aangever om naar het winkelcentrum te komen en in het feit dat verdachte een mes bij zich droeg aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor een vooropgezet plan, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte daadwerkelijk vooraf het plan had opgevat om de aangever te doden. Het feit dat de verdachte eerst een met de platte kant van het mes op het voorhoofd van de aangever heeft geslagen, vormt naar het oordeel van de rechtbank in dat opzicht een contra-indicatie. Als de verdachte vooraf het plan had om de aangever dodelijk te verwonden, dan zou het meer voor de hand hebben gelegen om hem meteen te steken.
Het slaan met het mes en het steken met het mes volgden elkaar blijkens de verklaring van aangever snel op, in welke tijdspanne de verdachte en aangever ook nog een korte woordenwisseling hebben gehad. In zoverre heeft de verdachte tussen de geweldshandelingen weinig tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning gehad. Daarbij is het - gezien de woorden die zijn gewisseld – waarschijnlijker dat de verdachte in een opwelling heeft gehandeld.
Nu er geen aanwijzingen zijn voor een vooropgezet plan waarbij de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit en gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad, kan niet worden bewezen dat er sprake is van voorbedachte raad zodat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het slachtoffer heeft mishandeld door hem met een mes op zijn hoofd te slaan en dat hij hem door het steken met een mes in zijn buik opzettelijk heeft geprobeerd te doden. Niet bewezen is dat er daarbij sprake was van voorbedachte raad.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 25 mei 2020 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer]
van het leven te beroven, met dat opzet met
een mes, in de zij/buik, van die [naam slachtoffer] heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op 25 mei 2020 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door met (het heft van) een
mes, op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer]
te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
poging tot doodslag
2.
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en een mishandeling. Hij heeft het slachtoffer – die een bekende van hem is – in de schemering van de avond in een chatbericht gevraagd om naar een parkeerplaats te komen en heeft het slachtoffer daar terstond met een mes tegen zijn hoofd geslagen en vervolgens met het mes in zijn buik gestoken. Het slachtoffer is daarop weggerend en verderop een pizzeria in gevlucht.
De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan zeer ernstige geweldsfeiten. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Feiten als deze zorgen bovendien voor maatschappelijke onrust. Dat geldt temeer nu de feiten hebben plaatsgevonden in de openbare ruimte en ook meerdere personen daarvan getuige zijn geweest.
Daar komt bij dat het geweld onder jongeren met gebruikmaking van messen bijna onbeheersbare vormen begint aan te nemen. De verdachte heeft zich nota bene in een aflevering van het tv-programma “Danny op straat” – waarin aandacht werd besteed aan dit probleem – publiekelijk gedistianteerd van het gebruik van geweld. Het is in dat opzicht onbegrijpelijk dat de verdachte enkele maanden later zelf tot deze laffe daad is gekomen. De verdachte heeft vervolgens geen inzicht willen geven in zijn handelen. Dat rekent de rechtbank de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
26 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder – onder meer – is veroordeeld voor verschillende geweldsfeiten, waaronder meerdere overvallen, bedreiging en openlijk geweld tegen personen.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft in het kader van een lopend toezicht alsmede in verband met de onderhavige feiten een voortgangsrapport opgesteld gedateerd 2 juni 2020. In het rapport is de reclassering overwegend positief over de ontwikkeling van de verdache
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank ziet aanleiding om daarbij in strafverhogende zin mee te nemen dat de verdachte meermalen is veroordeeld voor geweldsfeiten en dat daarbij stevige vrijheidsbenemende straffen aan hem zijn opgelegd.
Ook de omstandigheid dat de mishandeling en het steken van het slachtoffer op straat heeft plaatsgevonden en dat meerdere personen in de (directe) omgeving van het incident dit hebben waargenomen dan wel geconfronteerd zijn met de paniek in de nasleep daarvan, werkt in het nadeel van de verdachte bij het bepalen van de straf. De omstandigheid dat het messengeweld in de samenleving de afgelopen jaren hand over hand is toegenomen is eveneens een factor die in strafverhogende zin wordt meegenomen.
De rechtbank ziet aanleiding om een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk op te leggen, met daaraan verbonden de algemene voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit. Het voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[naam benadeelde]ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij is in de procedure vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. N. Stolk.
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.143,52 aan materiële schade en een vergoeding van € 8.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor integrale toewijzing in aanmerking komt (€ 9.143,52), waarbij tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toekenning van de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 25 mei 2020 tot aan de datum van algehele voldoening is aangewezen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de gevorderde materiële schade betwist ten aanzien van de Airpods, nu het gestelde verlies van de airpods op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld. De benadeelde partij heeft hierover niet bij de politie verklaard.
De verdediging heeft de hoogte van het gevorderde bedrag aan immateriële schade betwist en heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadebedrag niet passend is bij het feit en het relatief beperkte letsel.
De gestelde schadeposten verband houdende met de door de benadeelde partij bij het steekincident gedragen kleding kunnen niet voor toewijzing in aanmerking komen nu deze niet met bonnen zijn onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van een deel van de gevorderde schade vast is komen te staan dat dit aan de benadeelde partij is toegebracht door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit. Dit betreft de gevorderde schade in verband met de kleding die de benadeelde partij droeg bij het steekincident. Uit het dossier blijkt afdoende dat de benadeelde partij de gestelde kledingstukken heeft gedragen tijdens het steekincident. De rechtbank acht het aannemelijk dat deze kledingstukken bij het steekincident of als gevolg daarvan beschadigd zijn geraakt (door bloedvlekken en/of schade door het mes en/of openknippen in het ziekenhuis). De gevorderde bedragen zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor zodat de vordering voor dat deel zal worden toegewezen.
Dit is anders ten aanzien van de schade in verband met het verlies van de Airpods. Nu het gestelde verlies niet gestaafd kan worden met eerdere verklaringen van de benadeelde partij is onvoldoende aannemelijk geworden dat deze schade verband houdt met het onder 1 bewezen feit.
De gevorderde materiële schade in verband met ziekenhuiskosten en eigen risico is door de verdediging niet betwist zodat deze schade zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen schadebedrag in verband met materiële schade bedraagt € 964,57.
Immateriële schade
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft in beperkte gevallen recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade. Eén van die in de wet limitatief opgesomde gevallen is wanneer er sprake is van fysiek letsel. Daarvan is in dit geval sprake. De benadeelde partij heeft een steekwond in zijn zijde opgelopen. Reeds om die reden kan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 onder b BW aanspraak maken op smartengeld. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de immateriële schade naar billijkheid tot een bedrag van € 2.500,- toewijzen.
Vergoeding van immateriële schade kan ook plaatsvinden indien de benadeelde op andere wijze in zijn/haar persoon is aangetast. Onder aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ valt ook geestelijk letsel. Degene die zich hierop beroept, moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376).
Voor vaststelling van geestelijk letsel moet dus objectief bewijs zijn. Dat de benadeelde partij als gevolg van het steekincident ook geestelijk letsel heeft opgelopen, zoals namens hem is aangevoerd, is echter niet vast komen te staan in deze procedure. De benadeelde partij heeft blijkens de toelichting tot dusver slechts een verwijzing naar een psycholoog. Op basis daarvan kan de rechtbank geen geestelijk letsel vaststellen.
De rechtbank bepaalt daarom dat de benadeelde partij ten aanzien van het restant van zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk is en dat hij dit gedeelte van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 mei 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.464,57 vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 3 juli 2019 van de meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag (parketnummer 22/004726-18) is de verdachte ter zake van openlijke geweldpleging tegen personen en vernieling veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 210 dagen, waarvan een gedeelte groot 35 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 18 juli 2019.
9.2.
Standpunt officier van justitie en standpunt verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat gelet op de overtreding van de algemene voorwaarde het voorwaardelijk deel van de aan de verdachte opgelegde straf ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1, impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, te weten 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 3.464,57 (zegge: drieduizend en vierhonderdvierenzestig euro en zevenenvijftig cent), bestaande uit € 964,57 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 3.464,57 (zegge: drieduizend en vierhonderdvierenzestig euro en zevenenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom te vervangen door
44 dagen gijzeling. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot
35 (vijfendertig) dagen,van de bij arrest van de meervoudige kamer van het Gerechtshof te Den Haag aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Hello, voorzitter,
mr. C. Vogtschmidt en mr. F. van Buchem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 mei 2020 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer]
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met
een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de zij/buik, in elk
geval het (onder)lichaam van die [naam slachtoffer] heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 25 mei 2020 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door met (het heft van) een
mes, althans een hard voorwerp op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer]
te slaan.
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht