4.1.2.Beoordeling
Het steekincident
Op 25 mei 2020, omstreeks 21:43 uur hebben verbalisanten naar aanleiding van een melding van een steekpartij [naam aangever] (hierna: aangever) aangetroffen op de vloer van de vestiging van Domino’s Pizza aan de Zomerakker te Spijkenisse. Hij had een bloedende wond aan de linkerzijde van zijn onderbuik. Aangever was kort daarvoor de vestiging van Domino’s Pizza binnengelopen en had gezegd “ik ben neergestoken”.
Aangever is overgebracht naar het Erasmus Medsich Centrum en is daar aan zijn verwondingen behandeld.
De verklaring van de aangever
Aangever heeft in zijn aangifte de verdachte als dader aangewezen, die hij tevens aanduidt als “ [bijnaam verdachte] ”. Aangever heeft verklaard dat hij de verdachte al jaren kent.
Aangever heeft verklaard dat hij in de avond van 25 mei 2020 een Snapchaptbericht kreeg van het account van verdachte – dat hij omschrijft als “ [bijnaam verdachte] ofzoiets” – waarin hem wordt gevraagd om naar winkelcentrum de Akkerhof te komen. In het bericht had de verdachte aangever onder andere een ‘kankerlijer’ genoemd. Na ontvangst van het bericht is aangever op zijn scooter naar de Akkerhof gegaan waar hij niemand aantrof. Hij kreeg toen een nieuw berichtje van de verdachte met de tekst “ik ben er”. Daarop is hij teruggegaan. Aangekomen bij de parkeerplaats van het Paganinihof zag hij de verdachte staan en reed naar hem toe. De verdachte is volgens de aangever van een witte scooter gestapt. De verdachte trok een groot mes en heeft aangever hiermee tegen zijn voorhoofd geslagen, hem uitmakend voor “kankerrat”. Vervolgens heeft de verdachte uitgehaald met het mes en aangever in zijn linkerzij gestoken. Aangever is hierop weggevlucht en de vestiging van Domino’s Pizza binnengegaan.
Deze verklaring van aangever vindt steun in verschillende bewijsmiddelen.
De betrokkenheid van de verdachte
Uit het dossier volgt dat er op 25 mei 2020 om 21:31 uur via Snapchat een chatsessie is gestart tussen het account van het slachtoffer ‘ [accountnaam 1] ’ en het account ‘ [accountnaam 2] ’. De rechtbank stelt op basis van verschillende verklaringen over de door verdachte gevoerde bijnaam, alsmede op basis van de waarneming door de verbalisant in de telefoon van een getuige (een vriend van de verdachte), vast dat het snapchataccount ‘ [accountnaam 2] ’ toebehoort aan verdachte en dat hij degene is geweest die kort voor het steekincident contact heeft gehad met het slachtoffer.
Een buurtbewoonster heeft verklaard dat zij vanaf haar balkon zicht heeft op de parkeerplaats en dat zij op 25 mei 2020 omstreeks 21:30 uur een vechtpartij heeft gezien. Deze getuige heeft verklaard dat zij een donkere man, in het zwart gekleed, van onder de metrobaan vandaan in de richting van een scooter zag lopen die op dat moment aan kwam rijden en dat deze man een langwerpig voorwerp in zijn handen had waarmee hij de scooterrijder tegen het hoofd sloeg.
Een andere getuige heeft gezien dat een negroïde jongen een zwaai maakte met zijn arm in de richting van een andere jongen die daar stond. De ‘andere’ jongen is vervolgens weggerend in de richting van de Akkerhof. Daarna is de negroïde jongen op een lichtkleurige scooter, gelijkend op een Vespa, gestapt en weggereden.
Op de camerabeelden die zijn opgenomen in het winkelcentrum Akkerhof is te zien dat het slachtoffer om 21:35 uur komt aanrennen vanuit de richting van de parkeergarage Akkerhof en gaande in de richting van Domino’s Pizza. Om 21:36 uur komt een lichtkleurige retroscooter aanrijden vanuit de richting van de Lenteakker en gaande in de richting van de Akkersweg. De scooter passeert hierbij het plein waar Domino’s pizza is gevestigd en waar aangever zich op dat moment bevindt. Gelet op de locatie waarop de scooter wordt waargenomen, het feit dat de aangever over een witte scooter heeft verklaard, de beschrijving die de getuigen van de scooter en de bestuurder hebben gegeven alsmede gelet op de korte tijd tussen het steedincident het moment waarop het slachtoffer en de scooter op de beelden zichtbaar zijn, gaat de rechtbank ervan uit dat de bestuurder van de scooter degene is die aangever kort daarvoor heeft gestoken.
Uit nader onderzoek naar de camerabeelden van het winkelcentrum volgt dat de bestuurder van de scooter onder meer gekleed is in een zwarte jas met aan de bovenzijde een lichtgekleurde streep. Gebleken is dat de verdachte op 6 februari 2020 aan het programma ‘Danny op Straat’ heeft deelgenomen. In de die uitzending is de verdachte te zien in een zwart windjack voorzien van een lichte streep over de voor- en achterzijde. Dit windjack lijkt sterk op de jas die de bestuurder van de scooter draagt op 25 mei 2020.
De rechtbank wijst tot slot op een chatsessie die is aangetroffen in de telefoon van de toenmalige vriendin van de verdachte. In deze chatsessie, die heeft plaatsgevonden op
27 mei 2020 tussen de ex-vriendin van verdachte ( [accountnaam 3] ) en haar nichtje ( [accountnaam 4] ) schrijft de ex-vriendin dat zij iets ergs moet vertellen en dat iemand die zij allebei kennen, iemand anders heeft gestoken. Laatstgenoemde persoon wordt aangeduid met een kaassymbool. Als het nichtje vraagt of hij is gepakt zegt de ex-vriendin dat hij zich zelf heeft gemeld en ook chat zij “zwijgrecht” en “geen getuigen”. De persoon aangeduid met het kaassymbool gaat volgens haar wel aangifte doen. Ook zegt zij dat de verwondingen wel meevielen omdat de darm net niet geraakt was.
De rechtbank stelt vast dat deze chat heeft plaatsgevonden twintig minuten nadat de verdachte zich vrijwillig op het politiebureau heeft gemeld in verband met het steekincident. Er heeft zich voor zover bekend niemand anders dan de verdachte in verband met het steekincident op dat moment op het politiebureau gemeld.
De verklaring van de ex-vriendin in haar verhoor bij de politie dat de chat over ‘iets anders’ ging is naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig. De omstandigheid dat de bijnaam van aangever “ [bijnaam aangever] ” is in combinatie met de overige details die worden besproken, maakt dat voor de rechtbank vaststaat dat in de chat het steekincident van 25 mei 2020 wordt besproken. Het verweer van de verdediging dat deze verklaring niet bruikbaar is voor het bewijs wordt dan ook verworpen.
De verklaring van de verdachte
Tegenover dit alles staat het overwegende zwijgen van de verdachte wanneer hij met bovenstaande bewijsmiddelen wordt geconfronteerd en zijn aantoonbaar onjuiste verklaring dat hij die avond omstreeks 21:15 uur is thuisgekomen en vervolgens de gehele avond is thuisgebleven. Vastgesteld is dat de telefoon van de verdachte die avond om 20:11 uur en 21:11 uur een zendmast in de nabijheid van zijn woning aanstraalde, maar dat de telefoon zich op latere tijdstippen in een ander deel van Spijkenisse bevond.
Conclusie ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte
De rechtbank is op grond van al het voorgaande, in samenhang bezien, van oordeel dat buiten gerede twijfel vaststaat dat de verdachte de aangever op de avond van 25 mei 2020 met een mes tegen zijn hoofd heeft geslagen en hem daarna met dat mes in zijn buik heeft gestoken.
Wat kan worden bewezen?
Vast staat dat de verdachte aangever met een mes in zijn buik heeft gestoken. Uit de Farr-verklaring volgt dat de messteek een doordringende verwonding links onderin de buik heeft veroorzaakt en dat – hoewel een operatie uitwees dat geen darmletsel is veroorzaakt – er zeer wel vitale structuren getroffen hadden kunnen worden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden bewezen dat de verdachte – door aangever in zijn buik te steken en de verwonding te veroorzaken zoals die in de Farr-verklaring wordt beschreven – voorwaardelijk opzet heeft gehad op het overlijden van aangever. Door zo te handelen heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat vitale organen geraakt zouden worden en dat de aangever als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Daarmee heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op dat gevolg.
Op basis van het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat de verdachte een plan had beraamd om de aangever te doden. Hoewel in het verzoek aan aangever om naar het winkelcentrum te komen en in het feit dat verdachte een mes bij zich droeg aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor een vooropgezet plan, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte daadwerkelijk vooraf het plan had opgevat om de aangever te doden. Het feit dat de verdachte eerst een met de platte kant van het mes op het voorhoofd van de aangever heeft geslagen, vormt naar het oordeel van de rechtbank in dat opzicht een contra-indicatie. Als de verdachte vooraf het plan had om de aangever dodelijk te verwonden, dan zou het meer voor de hand hebben gelegen om hem meteen te steken.
Het slaan met het mes en het steken met het mes volgden elkaar blijkens de verklaring van aangever snel op, in welke tijdspanne de verdachte en aangever ook nog een korte woordenwisseling hebben gehad. In zoverre heeft de verdachte tussen de geweldshandelingen weinig tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning gehad. Daarbij is het - gezien de woorden die zijn gewisseld – waarschijnlijker dat de verdachte in een opwelling heeft gehandeld.
Nu er geen aanwijzingen zijn voor een vooropgezet plan waarbij de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit en gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad, kan niet worden bewezen dat er sprake is van voorbedachte raad zodat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord.