ECLI:NL:RBROT:2020:8376

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
8480849 CV EXPL 20-12848
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgverzekering en ongerechtvaardigde verrijking tijdens detentie

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, vorderde FBTO Zorgverzekeringen N.V. betaling van € 350,60 van de gedaagde, die in persoon verscheen. De vordering was gebaseerd op de zorgverzekeringsovereenkomst en de stelling dat de gedaagde ongerechtvaardigd was verrijkt door de betaling van zorgkosten door FBTO tijdens zijn detentie. De procedure begon met een dagvaarding op 14 april 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord en aanvullende producties van de gedaagde op 2 juni 2020. FBTO stelde dat de gedaagde niet had voldaan aan zijn verplichtingen om zorgkosten te betalen voor behandelingen in 2013, en dat hij, ondanks zijn detentie, verantwoordelijk was voor deze kosten.

De kantonrechter overwoog dat de vordering niet was verjaard, omdat de gedaagde in 2017 voor het eerst op de hoogte was gesteld van de vordering, waardoor de verjaringstermijn was gestuit. FBTO voerde aan dat de gedaagde ongerechtvaardigd was verrijkt, omdat de zorgkosten door FBTO waren betaald, terwijl de gedaagde in detentie zat. De rechter oordeelde dat FBTO niet verplicht was om de zorgkosten te vergoeden, aangezien de gedaagde in detentie was en de zorgverzekering op dat moment was opgeschort. Bovendien was niet aangetoond dat de zorgkosten niet door het ministerie van Justitie zouden worden vergoed.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van FBTO af en veroordeelde FBTO in de proceskosten, die op nihil werden vastgesteld, aangezien de gedaagde zich niet had laten bijstaan door een gemachtigde. Dit vonnis werd uitgesproken op 25 september 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8480849 CV EXPL 20-12848
uitspraak: 25 september 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
FBTO Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
eiseres,
gemachtigde: Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘FBTO’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 14 april 2020, met producties;
de conclusie van antwoord en de aanvullende productie van 2 juni 2020;
de conclusie van repliek, met producties;
de conclusie van dupliek.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..Het geschil

2.1
FBTO vordert – na vermindering van eis – dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan FBTO van een bedrag van € 350,60, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.2
FBTO legt primair nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst ten grondslag. [gedaagde] is gehouden om eventueel voorgeschoten maar niet voor vergoeding in aanmerking komende zorgkosten te betalen. [gedaagde] heeft niet aan deze verplichting voldaan voor de behandelingen van 9, 7 en 28 september en 6 november 2013. Voor zover [gedaagde] vanwege zijn detentie niet verzekerd was bij FBTO, legt FBTO subsidiair aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt door de vergoeding van de zorgkosten. De achterstand bedraagt inclusief rente en kosten € 350,60.
2.3
[gedaagde] heeft op de vordering gereageerd. Hierop wordt voor zover van belang in deze procedure in het navolgende ingegaan.

3..De beoordeling

3.1
Voor zover [gedaagde] bij antwoord een beroep doet op verjaring overweegt de kantonrechter het volgende. Een rechtsvordering tot nakoming verjaart op grond van artikel 3:307 lid 1 BW na vijf jaar vanaf de opeisbaarheid. De behandelingen hebben alle plaatsgevonden in 2013. [gedaagde] stelt dat hij in 2017 voor het eerst bericht heeft ontvangen van deze vordering. De verjaringstermijn was op dat moment nog niet verstreken, zodat de verjaring is gestuit zoals bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW en de vordering niet is verjaard. Het beroep op verjaring slaagt om die reden niet.
3.2
FBTO vordert primair betaling op basis van de tussen partijen bestaande zorgverzekeringsovereenkomst. [gedaagde] voert aan dat hij in de periode waarvoor betaling van zorgkostennota’s wordt gevorderd in detentie zat en legt bij aanvulling op zijn conclusie van antwoord een detentieverklaring over waaruit blijkt dat hij van 11 april 2011 tot 6 januari 2014 in detentie heeft gezeten. FBTO vordert subsidiair betaling van de door haar vergoede zorgkosten op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Zij stelt dat [gedaagde] is verrijkt en zij is verarmd doordat zij zorgkosten ten behoeve van behandelingen van [gedaagde] heeft betaald.
3.3
Artikel 6:212 lid 1 BW bepaalt het volgende: “
Hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.” Het is op grond van artikel 150 Rv aan FBTO die zich op de rechtsgevolgen beroept om te stellen en te bewijzen dat door het vergoeden de zorgkosten [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt.
3.4
Op grond van artikel 24 lid 1 Zorgverzekeringwet zijn de rechten en plichten uit de zorgverzekering van rechtswege opgeschort gedurende de periode waarover de minister van Justitie in het kader van de uitvoering van een rechterlijke uitspraak verantwoordelijk is voor de verstrekking van geneeskundige zorg aan een verzekerde. Uit de door [gedaagde] overgelegde detentieverklaring is af te leiden dat [gedaagde] in de periode van 11 april 2011 tot 6 januari 2014 in detentie heeft gezeten. Hieruit volgt dat FBTO ten tijde van de behandelingen niet gehouden was tot vergoeding van zorgkosten van [gedaagde] . De nakomingsvordering kan om die reden niet worden toegewezen.
3.5
Subsidiair stelt FBTO dat [gedaagde] door de vergoeding van de behandelingen is verrijkt. FBTO stelt dat deze kosten waren verschuldigd door [gedaagde] zelf, dan wel door het ministerie van Justitie. Hierdoor is [gedaagde] verrijkt en FBTO verarmd. Ook zouden niet alle kosten door het ministerie van Justitie worden vergoed. Medische zorg die buiten de gevangenis of justitiële inrichting is genoten, moet in het verzekeringspakket van het ministerie van Justitie zijn opgenomen om voor vergoeding in aanmerking te komen, aldus FBTO. FBTO heeft echter niet nader onderbouwd dat de zorgkosten die zij vordert niet door het ministerie zouden worden vergoed. Uitgaande van artikel 24 lid 1 Zorgverzekeringswet geldt dan ook als uitgangspunt dat het ministerie deze kosten zou dragen, zodat het ministerie alsdan is verrijkt en niet [gedaagde] . Om die reden kan niet worden vastgesteld dat door het vergoeden van de kosten door FBO, [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt. De vordering wordt dan ook afgewezen.
3.6
FBTO zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
Aangezien [gedaagde] zich niet heeft laten bijstaan door een gemachtigde en hij ook geen griffierecht is verschuldigd worden deze kosten vastgesteld op nihil.

4..De beslissing

De kantonrechter
:
wijst de vordering af;
veroordeelt FBTO in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
41645