In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, vorderde FBTO Zorgverzekeringen N.V. betaling van € 350,60 van de gedaagde, die in persoon verscheen. De vordering was gebaseerd op de zorgverzekeringsovereenkomst en de stelling dat de gedaagde ongerechtvaardigd was verrijkt door de betaling van zorgkosten door FBTO tijdens zijn detentie. De procedure begon met een dagvaarding op 14 april 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord en aanvullende producties van de gedaagde op 2 juni 2020. FBTO stelde dat de gedaagde niet had voldaan aan zijn verplichtingen om zorgkosten te betalen voor behandelingen in 2013, en dat hij, ondanks zijn detentie, verantwoordelijk was voor deze kosten.
De kantonrechter overwoog dat de vordering niet was verjaard, omdat de gedaagde in 2017 voor het eerst op de hoogte was gesteld van de vordering, waardoor de verjaringstermijn was gestuit. FBTO voerde aan dat de gedaagde ongerechtvaardigd was verrijkt, omdat de zorgkosten door FBTO waren betaald, terwijl de gedaagde in detentie zat. De rechter oordeelde dat FBTO niet verplicht was om de zorgkosten te vergoeden, aangezien de gedaagde in detentie was en de zorgverzekering op dat moment was opgeschort. Bovendien was niet aangetoond dat de zorgkosten niet door het ministerie van Justitie zouden worden vergoed.
Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van FBTO af en veroordeelde FBTO in de proceskosten, die op nihil werden vastgesteld, aangezien de gedaagde zich niet had laten bijstaan door een gemachtigde. Dit vonnis werd uitgesproken op 25 september 2020.