ECLI:NL:RBROT:2020:8331

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
10/681047-20 / vordering TUL: 10/681010-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Vrijspraak voor witwassen en voorbereidingshandelingen voor een overval. Jeugddetentie voor mishandeling.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 september 2020 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie. De verdachte, geboren in 2004, was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in een jeugdinrichting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlasteleggingen van witwassen en voorbereidingshandelingen voor een overval, omdat het bewijs hiervoor niet wettig en overtuigend was. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte samen met anderen had gehandeld bij het witwassen van een bedrag van ongeveer 1940 euro. De verdachte had wel bekend dat hij een bankpas met bijbehorende pincode had overgedragen aan een derde, maar er was geen bewijs dat hij op de hoogte was van de herkomst van het geld.

De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan mishandeling en verboden wapenbezit. De mishandeling vond plaats op 17 maart 2020, waarbij de verdachte het slachtoffer een kopstoot gaf. Daarnaast had de verdachte op 27 mei 2020 een machete in zijn bezit, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van 58 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest, en heeft geen straf of maatregel opgelegd voor het verboden wapenbezit. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen schadevergoeding was gevorderd. De beslissing is genomen na zorgvuldige overweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/681047-20
Parketnummer vordering TUL: 10/681010-19
Datum uitspraak: 11 september 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] 2004 te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting Den Hey-Acker te Breda,
raadsman mr. A.C. van ’t Hek, advocaat te Dordrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 11 september 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een jeugddetentie voor de duur van 88 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland (JB west);
  • met opdracht aan JB west tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde;
  • afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 1 en 4
Het onder 1 en 4 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Vrijspraak feit 2
4.3.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden nu sprake is van medeplegen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet is voldaan aan de vereisten van medeplegen. Er was geen sprake van een gezamenlijk plan dan wel een nauwe en bewuste samenwerking. Daarnaast was ook geen sprake van voorwaardelijk opzet.
4.3.2.
Beoordeling
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte samen met één of meer anderen geld heeft witgewassen.
Vast is komen te staan dat de verdachte een bankpas met bijbehorende pincode van een ander heeft overgedragen aan een derde persoon en daarmee een rol heeft gespeeld bij het witwassen van een bedrag van ca. 1940 euro. De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen dat de verdachte dit bedrag voorhanden heeft gehad, noch dat hij op de hoogte was van de herkomst van het geld op de rekening van een medeverdachte.
4.3.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij,
op 17 maart 2020, te Dordrecht,
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door hem een kopstoot
te geven;
4.
hij omstreeks 27 mei 2020 te Dordrecht
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie IV, onder 7 van de Wet
wapens en munitie, te weten een zogenaamde machete, zijnde een voorwerp
waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder dit voorwerp
werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het voor geen
ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen en/of te
dreigen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
mishandeling
4.
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer een kopstoot te geven. De verdachte heeft door zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn bezorgd.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit in de vorm van een machete, zijnde een wapen van categorie IV. Door het voorhanden hebben van deze machete, had de verdachte een wapen ter beschikking waarmee potentieel aanzienlijk letsel aan derden kan worden toegebracht.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
27 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportages en adviezen van JB west d.d.
9 september 2020 en gz-psycholoog [naam psycholoog] d.d. 13 augustus 2020 en op de mondelinge toelichting ter zitting van mw. [naam jeugdbeschermer] , jeugdbeschermer bij JB west.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het onder 1 ten laste gelegde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Gelet op de straf die wordt opgelegd ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, acht de rechtbank het raadzaam te bepalen dat aan de verdachte voor de onder 4 ten laste gelegde overtreding geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] , ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij heeft geen vergoeding van een schadebedrag gevorderd.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen nu deze niet is onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu geen schadebedrag is gevorderd.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 16 december 2019 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van poging tot diefstal in vereniging veroordeeld tot een taakstaf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uur, met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte groot
32 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 31 december 2019.
9.2.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen.
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, doch in plaats daarvan een bijzondere voorwaarde aan de opgelegde voorwaardelijke werkstraf toe te voegen, te weten een meldplicht bij en begeleiding door JB west.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 77a, 77g, 77i en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit tot een
jeugddetentie voor de duur van 58 (achtenvijftig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan de duur van de opgelegde jeugddetentie;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
wijzigt de voorwaarden verbonden aan de bij vonnis van 16 december 2019 van de kinderrechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke werkstraf, in die zin dat als bijzondere voorwaarde wordt toegevoegd dat de veroordeelde zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Dordrecht, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.M. Marseille, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. W.L. van der Bijl-de Jong en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. van Staveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 september 2020.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 17 maart 2020, te Dordrecht,
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door hem een of meermalen een kopstoot
te geven;
2.
hij, op een of meer tijdstippen, op of omstreeks 25 maart 2020 te Dordrecht
en/of te Rotterdam, althans in Nederland,
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) van één of meerdere voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld (in
totaal ongeveer 1940,90 euro), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de
vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of
heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende
op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of dit voorwerp c.q. deze
voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp c.q.
die voorwerpen, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig
was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 22 mei
2020 tot en met 1 juni 2020 te Dordrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving
een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten de in artikel 312
van het Wetboek van Strafrecht omschreven diefstal, opzettelijk
- afspraken heeft gemaakt/overleg heeft gevoerd/informatie heeft gedeeld om
(een) (afhaal)restaurant(s) en/of (een) winkel(s) te overvallen en/of
- ( op internet) heeft gezocht naar bij die overval(len) te gebruiken wapens
en/of vervoermiddelen en/of naar (openingstijden van) te overvallen
(afhaal)restaurants/winkels,
bestemd tot het (in vereniging ) begaan van dat misdrijf;
4.
hij op of omstreeks 27 mei 2020 te Dordrecht
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie IV, onder 7 van de Wet
wapens en munitie, te weten een zogenaamde machete, zijnde een voorwerp
waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder dit voorwerp
werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het voor geen
ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen en/of te
dreigen, voorhanden heeft gehad.