ECLI:NL:RBROT:2020:8312

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
C/10/593432 / HA ZA 20-303
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake internationale bevoegdheid en consumentenbescherming bij contracten voor CFD's

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een bevoegdheidsincident dat is ontstaan in een geschil tussen een particuliere belegger en de vennootschap Hoch Capital Ltd, die financiële diensten aanbiedt. De eiseres, die als consument wordt aangemerkt, heeft een overeenkomst gesloten met Hoch Capital om te handelen in contracts for difference (CFD's). Hoch Capital heeft de rechtbank verzocht om de procedure aan te houden totdat de Cypriotische rechter uitspraak heeft gedaan over zijn bevoegdheid, op basis van een forumkeuzebeding dat in de overeenkomst is opgenomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het forumkeuzebeding niet rechtsgeldig is, omdat de eiseres als consument handelde en de overeenkomst niet voldeed aan de eisen van de Brussel I bis verordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres niet als professionele belegger kan worden aangemerkt, ondanks haar verzoek om als zodanig te worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de incidentele vordering van Hoch Capital afgewezen en de vennootschap veroordeeld in de proceskosten van de eiseres. De zaak zal op 4 november 2020 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/593432 / HA ZA 20-303
Vonnis in incident van 16 september 2020
in de zaak van
[eiseres in hoofdzaak/verweerster in incident],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.A. Hupkes te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
HOCH CAPITAL LTD,
gevestigd te Limassol, Cyprus,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. P. Katz te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres in hoofdzaak/verweerster in incident] en Hoch Capital genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 december 2019, met producties;
  • de akte verzoek tot aanhouding wegens litispendentie tevens incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid ex artikel 11 Rv, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid ex artikel 11 Rv tevens bezwaar tegen aanhoudingsverzoek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Het geschil in het incident

2.1.
Hoch Capital vordert dat de rechtbank bij vonnis
Primair:
de onderhavige procedure op de voet van artikel 31 lid 2 Brussel I Bis (Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking)) aanhoudt totdat de Cypriotische rechter uitspraak heeft gedaan over zijn bevoegdheid;
Hoch Capital een redelijke termijn van 6 weken gunt om de betekeningsstukken, die als gevolg van de Covid-19-restricties en de op de griffies in Cyprus ontstane achterstanden niet eerder konden worden opgemaakt en betekend, over te leggen;
Subsidiair:
3. zich onbevoegd verklaart van het onderhavige geschil kennis te nemen, althans dat de rechtbank iedere beslissing aanhoudt totdat het Europese Hof van Justitie heeft beslist op de prejudiciële vragen in de in paragraaf 34 van de incidentele conclusie gememoreerde zaak, of de eventueel door de rechtbank te stellen vraag als bedoeld in paragraaf 39;
Primair en subsidiair:
4. [verweerster] veroordeelt in de kosten van dit incident, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis in het incident en, voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn geschiedt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf de gestelde termijn.
2.2.
Hoch Capital heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd.
Hoch Capital biedt financiële diensten aan, onder meer met een digitaal platform waarop gehandeld kan worden in zogenoemde CFD’s (contracts for difference, financiële contracten ter verrekening van verschillen). In juli 2019 heeft [verweerster] contact gezocht met Hoch Capital om te kunnen handelen in CFD’s op het platform. Hierbij heeft [verweerster] verzocht om als professionele belegger te worden aangemerkt, waartoe Hoch Capital en [verweerster] op 24 juli 2019 een overeenkomst hebben gesloten.
In de overeenkomst tussen [verweerster] en Hoch Capital is een exclusief forumkeuzebeding opgenomen voor de gerechten in de Republiek Cyprus.
Op basis van dit forumkeuzebeding heeft Hoch Capital bij het District Court van Limassol, Cyprus, nakoming gevorderd van de tussen partijen gesloten overeenkomst.
Op grond van artikel 31 lid 2 Brussel I Bis dient, wanneer een zaak aanhangig wordt gemaakt bij een gerecht van een lidstaat dat op grond van een exclusief forumkeuzebeding bij uitsluiting bevoegd is, elk gerecht van een andere lidstaat de uitspraak aan te houden, tot het exclusief aangewezen gerecht heeft verklaard geen bevoegdheid aan het forumkeuzebeding te ontlenen.
De rechtbank dient daarom de hoofdzaak tussen [eiseres] als eiseres en Hoch Capital als gedaagde aan te houden.
Volgens Hoch Capital handelde [eiseres] niet als consument maar als professioneel belegger, zodat de regeling van artt. 17 tot en met 19 Brussel I bis niet aan een beroep op het forumkeuzebeding in de weg staat. Hoch Capital licht dit toe met de stelling dat [eiseres] questionnaires heeft ingevuld om het account bij Hoch Capital aan te kunnen maken. Hierin heeft [eiseres] aangegeven dat [eiseres] reeds 20 jaar werkzaam is in de financiële sector en dat zij heeft gewerkt op een financiële positie die kennis vereist van de handel in de financiële instrumenten die Hoch Capital biedt. Daarnaast heeft [eiseres] in augustus het formulier ‘become an elective professional client’ ingevuld en ondertekend ten behoeve van haar verzoek om als professioneel belegger te worden aangemerkt. Hoch Capital heeft toegelicht dat dit verzoek om als professional te worden aangemerkt, is gegrond op de opt-in professional-regeling in Mifid II (Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU) en art. 4:18c lid 2 Wft. Hoch Capital heeft er daarom op mogen vertrouwen dat [eiseres] handelde als professional/met bedrijfsmatige doelstelling. Hieruit volgt, aldus Hoch Capital, dat de overeenkomst beroepsactiviteiten tot doel had.
Voor zover zou worden geoordeeld dat [eiseres] weliswaar als professional handelde maar het forumkeuzebeding (toch) niet rechtsgeldig is, dient de bevoegdheid te worden bepaald op grond van de regels betreffende vorderingen uit onrechtmatige daad in de zin van artikel 7 lid 2 Brussel I bis. Alsdan is het gerecht van het schadebrengende feit bevoegd, waarbij alle aanknopingspunten eveneens op Cyprus wijzen. De verzochte aanhouding van de hoofdzaak dient dan om onverenigbare beslissingen te voorkomen.
2.3.
[eiseres] betwist dat zij door Hoch Capital daadwerkelijk is gedagvaard voor een Cypriotische rechter.
Voorts voert zij aan dat zij als consument een overeenkomst heeft gesloten met Hoch Capital, die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit, gericht op Nederland in de zin van artikel 17 lid 1 aanhef en onder c Brussel I bis. Aangezien het forumkeuzebeding exclusief Cypriotische gerechten aanwijst, voldoet het niet aan de eisen van artikel 19 Brussel I bis, zodat het niet rechtsgeldig is, en de hoofdzaak niet hoeft te worden aangehouden tot de Cypriotische rechter uitspraak heeft gedaan over zijn bevoegdheid op grond van het forumkeuzebeding.
[eiseres] voert in dit kader aan dat zij destijds heeft gereageerd op een advertentie die de strekking had dat een bekende Nederlander snel rijk was geworden door handel in bitcoins. Zij stelt als niet-ondernemende particulier (met werk in loondienst) begonnen te zijn met het beleggen van een kleine hoeveelheid spaargeld, met een basisaccount als retailbelegger/consument bij Hoch Capital. Vervolgens kon zij opteren (en werd zij gepusht op het platform) voor een zogenoemd professional account, hetgeen zij heeft gedaan. Zij voert aan dat de overeenkomst waarbij zij als professional werd aangemerkt, in strijd is met het Besluit van 18 april 2019, houdende beperkingen aan het op de markt brengen, verspreiden of het verkopen van contracts for differences aan niet-professionele cliënten in verband met Verordening (EU) nr. 600/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 en de Wet op het financieel toezicht (Beperkingen aan CFD’s) (hierna: het AFM-besluit). Nu dit besluit dwingendrechtelijke wetgeving behelst, is de overeenkomst nietig op grond van artikel 3:40 BW, aldus [eiseres] .
Het professional-account doet, zo begrijpt de rechtbank [eiseres] , volgens [eiseres] niets af aan het feit dat [eiseres] als consument opereerde.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3..De beoordeling in het incident

3.1.
De eerste vraag is, of de hoofdzaak moet worden aangehouden op grond van artikel 31 lid 2 Brussel I bis, totdat de Cypriotische rechter op basis van het exclusieve forumkeuzebeding over haar bevoegdheid heeft geoordeeld.
3.2.
Nu sprake is van een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 Brussel I bis, Hoch Capital haar vordering heeft ingesteld na 10 januari 2015 zoals vereist in artikel 66 Brussel I bis, en gedaagde in de hoofdzaak, Hoch Capital, gevestigd is op het grondgebied van EU-lidstaat Cyprus, is Brussel I bis materieel, temporeel en geografisch van toepassing.
Brussel I bis bepaalt, voor zover thans relevant:
Artikel 4
1. Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.
2. (…)
Artikel 5
1. Degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, kunnen slechts voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dit hoofdstuk gegeven regels.
2. (…)
AFDELING 4
Bevoegdheid voor door consumenten gesloten overeenkomsten
Artikel 17
1. Voor overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 6 en artikel 5, punt 7, wanneer:
a. a) (…)
b) (…)
c) in alle andere gevallen, de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.
Artikel 18
1. De rechtsvordering die door een consument wordt ingesteld tegen de wederpartij bij de overeenkomst, kan worden gebracht hetzij voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan die partij woonplaats heeft, hetzij, ongeacht de woonplaats van de wederpartij, voor het gerecht van de plaats waar de consument woonplaats heeft.
(…)
Artikel 19
Van deze afdeling kan slechts worden afgeweken door overeenkomsten:
1. gesloten na het ontstaan van het geschil;
2. die aan de consument de mogelijkheid geven de zaak bij andere gerechten dan de in deze afdeling genoemde aanhangig te maken, of
3. waarbij een consument en zijn wederpartij, die op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten woonplaats of hun gewone verblijfplaats in dezelfde lidstaat hebben, de gerechten van die lidstaat bevoegd verklaren, tenzij het recht van die lidstaat dergelijke overeenkomsten verbiedt.
AFDELING 7
Door partijen aangewezen bevoegd gerecht
Artikel 25
1. Indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, een gerecht of de gerechten van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die lidstaat bevoegd, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiële geldigheid betreft. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen. De overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht wordt gesloten:
a. a) hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst;
b) hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden;
c) hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.
2. (…)
3. (…)
4. Overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegd gerecht en soortgelijke bedingen in akten tot oprichting van een trust hebben geen rechtsgevolg indien zij strijdig zijn met de artikelen 15, 19 of 23, of indien de gerechten op welker bevoegdheid inbreuk wordt gemaakt, krachtens artikel 24 bij uitsluiting bevoegd zijn.
(…)
AFDELING 9
Aanhangigheid en samenhang
(…) Artikel 31
1. Wanneer voor de vorderingen meer dan één gerecht bij uitsluiting bevoegd is, worden partijen verwezen naar het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt.
2. Wanneer een zaak aanhangig wordt gemaakt bij een gerecht van een lidstaat dat op grond van een in artikel 25 bedoelde overeenkomst bij uitsluiting bevoegd is, houdt elk gerecht van de andere lidstaten, onverminderd artikel 26, de uitspraak aan totdat het krachtens de overeenkomst aangezochte gerecht verklaart geen bevoegdheid aan de overeenkomst te ontlenen.
3. (…)
4. De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing op aangelegenheden als bedoeld in de afdelingen 3, 4 of 5, indien een polishouder, een verzekerde, een begunstigde van de verzekeringsovereenkomst, een benadeelde partij, een consument of een werknemer de eiser is en de overeenkomst niet geldig is krachtens deze afdelingen.
3.3.
Uit artikel 31 lid 4 Brussel I bis volgt dat de verplichting tot aanhouding op de voet van artikel 31 lid 2 Brussel I bis, afhankelijk is van het antwoord op de vraag of het forumkeuzebeding in de overeenkomst tussen partijen geldig is krachtens artt. 17 tot en met 19 Brussel I bis.
De behandeling van dit incident zal daarom ten behoeve van beantwoording van die vraag niet worden aangehouden.
In het geval het forumkeuzebeding rechtsgeldig blijkt te zijn, zal de procedure in dit incident moeten worden aangehouden allereerst om Hoch Capital de gelegenheid te bieden betekeningsstukken in het geding te brengen. [verweerster] heeft immers betwist dat Hoch Capital haar voor de Cypriotische rechtbank heeft gedagvaard in een geschil dat samenhangt met het onderhavige geschil in de hoofdzaak.
3.4.
Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) is artikel 17, lid 1, van Brussel I bis van toepassing wanneer er voldaan is aan drie voorwaarden, namelijk, (1) dat een van de contractanten een consument is die handelt in een kader dat als niet bedrijfs of beroepsmatig kan worden beschouwd, (2) dat er daadwerkelijk een overeenkomst is gesloten tussen deze consument en een bedrijfs of beroepsmatig handelende persoon, en (3) dat deze overeenkomst onder één van de in lid 1, onder a) tot en met c) van dat artikel 17, bedoelde categorieën valt. Bovenstaande voorwaarden zijn cumulatief, zodat als er niet voldaan is aan één van de drie voorwaarden, dat tot gevolg heeft dat de bevoegdheid niet kan worden vastgesteld volgens de regels die gelden voor overeenkomsten die zijn gesloten door consumenten (HvJEU 2 april 2020, C-500/18, ECLI:EU:C:2020:264 r.o. 45 alsmede de aldaar aangehaalde rechtspraak).
Tussen partijen zijn de voorwaarden (2) en (3) niet in geschil. Vast staat dat Hoch Capital zich op de Nederlandse markt richtte, dat [verweerster] een overeenkomst heeft gesloten met Hoch Capital – waarvan de vernietiging in de hoofdzaak aan de orde zal dienen te komen – en dat Hoch Capital dit in het kader van beroeps- of bedrijfsactiviteiten deed. De vraag die partijen verdeeld houdt is (1) of [verweerster] als consument kan worden aangemerkt in de zin van afdeling 4 Brussel I bis.
3.5.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie dient het begrip „consument” in de zin van de artikelen 17 en 18 Brussel I bis restrictief te worden uitgelegd, op basis van de positie die de betrokken persoon in een bepaalde overeenkomst inneemt in verband met de aard en het doel van deze overeenkomst, en niet op basis van de subjectieve situatie van die persoon, aangezien één en dezelfde persoon voor sommige transacties als consument, en voor andere als ondernemer kan worden beschouwd. Alleen overeenkomsten die een individu los en onafhankelijk van enige bedrijfs‑ of beroepsmatige activiteit of doelstelling sluit, met als enige doel te voldoen aan de eigen particuliere consumptiebehoeften, vallen onder de in die verordening neergelegde bijzondere regeling ter bescherming van de consument als zwakke partij. Deze bijzondere bescherming is niet gerechtvaardigd wanneer een overeenkomst wordt gesloten omwille van een bedrijfs‑ of beroepsmatige activiteit, en dat is niet anders wanneer deze activiteit voor de toekomst is gepland, aangezien het toekomstige karakter van een activiteit niets afdoet aan de bedrijfs‑ of beroepsmatige aard ervan.
3.6.
De specifieke bevoegdheidsregels van de artikelen 17 tot en met 19 Brussel I bis zijn dus in beginsel enkel van toepassing indien de overeenkomst tussen de partijen is gesloten voor een niet bedrijfs‑ of beroepsmatig gebruik van het goed of de dienst in kwestie. Met betrekking tot overeenkomsten zoals CFD’s die tussen een natuurlijke persoon en een financiële onderneming worden gesloten, heeft het Hof geoordeeld dat dergelijke financiële instrumenten binnen de werkingssfeer van de artikelen 17 tot en met 19 van Brussel I bis vallen. Een natuurlijke persoon die op grond van een met een financiële onderneming gesloten overeenkomst, via die onderneming financiële transacties verricht, moet als „consument” in de zin van artikel 17, lid 1 Brussel I bis worden aangemerkt, indien hij die overeenkomst
nietheeft gesloten in verband met zijn bedrijfs‑ of beroepsmatige activiteit.
3.7.
Artikel 17, lid 1 Brussel I bis vereist
nietdat de consument zich op een specifieke manier gedraagt in het kader van een overeenkomst die hij heeft gesloten voor een gebruik dat niet bedrijfs‑ of beroepsmatig is. Aan factoren zoals de waarde van de transacties die op grond van overeenkomsten zoals CFD’s worden verricht, de omvang van de aan de sluiting van deze overeenkomsten verbonden risico’s op financiële verliezen, de eventuele kennis of deskundigheid van een persoon op het gebied van financiële instrumenten, of zijn actieve gedrag bij dergelijke transacties, komt derhalve geen relevantie toe (zie in die zin arrest van 3 oktober 2019, Petruchová, C‑208/18, EU:C:2019:825, punt 59). Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de consument een groot aantal transacties heeft verricht in een relatief kort tijdsbestek of dat hij grote bedragen in die transacties heeft geïnvesteerd. (HvJEU 2 april 2020, C-500/18, ECLI:EU:C:2020:264 r.o. 47 - 57 alsmede de aldaar aangehaalde rechtspraak.)
3.8.
Of een natuurlijk persoon als „consument” in de zin van artikel 17 lid 1 Brussel I bis kan worden aangemerkt, is
nietafhankelijk van het antwoord op de vraag of die persoon al dan niet een „niet-professionele belegger” in de zin van artikel 4, lid 1 punt 12 van richtlijn 2004/39 is. Of het begrip „niet-professionele belegger” in de zin van artikel 4, lid 1, punt 12, van richtlijn 2004/39 moet worden uitgelegd aan de hand van dezelfde criteria, als die welke voor de uitlegging van het begrip „consument” van artikel 2, onder b), van richtlijn 93/13 gelden, is dus irrelevant.
3.9.
De kennis, ervaring en expertise die [verweerster] al dan niet van of met het handelen in CFD’s had, is gelet op het voorgaande geen factor van betekenis bij de vraag of [verweerster] als consument handelde of niet. De stelling dat [verweerster] reeds 20 jaar ervaring heeft in de financiële dienstverlening, wat daar ook van zij, kan daarom onbesproken blijven. En dat [verweerster] heeft verzocht te worden aangemerkt als professioneel belegger, is evenmin relevant.
3.10.
Het professional account bij Hoch Capital was gebaseerd op het concept ‘professionele belegger’ in de zin van Mifid II en de Wft. In zowel Mifid II als de Wft wordt aangegeven dat een professionele belegger een belegger is die over voldoende deskundigheid, kennis en ervaring beschikt (vgl. art. 4:18c lid 1 en 2 Wft, artikel 4 lid 1 en onder 10 alsmede bijlage II Mifid II). Maar het door het HvJEU gegeven relevante criterium bij de beoordeling van de vraag of [verweerster] als consument is te kwalificeren, is, of [verweerster] de overeenkomst heeft gesloten in verband met haar bedrijfs‑ of beroepsmatige activiteit, of niet.
3.11.
De rechtbank is van oordeel dat [verweerster] als consument dient te worden aangemerkt in de zin van afdeling 4 Brussel I bis. [verweerster] heeft immers gesteld geen ondernemer te zijn, maar in loondienst te zijn, en met haar spaargeld te hebben belegd. Hoch Capital heeft dat niet betwist. Dat [verweerster] op de questionnaire ten behoeve van het professional account ‘self employed’ heeft ingevuld, maakt niet dat [verweerster] de overeenkomst is aangegaan in de uitoefening van beroepsmatige activiteiten. Dat heeft Hoch Capital ook niet gesteld. En overigens heeft [verweerster] op de questionnaire voor het basisaccount ‘salaried employee’ ingevuld.
3.12.
[verweerster] heeft een vordering met een duidelijk contractuele grondslag ingesteld: een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen is vernietigd, dan wel vernietiging door de rechter. De overige vorderingen van [verweerster] , strekkende tot een verklaring voor recht dat Hoch Capital onrechtmatig jegens [verweerster] heeft gehandeld en gehouden is om de door het door [verweerster] aan Hoch Capital betaalde terug te betalen, zijn eveneens onlosmakelijk met de overeenkomst verbonden. Zonder overeenkomst zou [verweerster] , voor zover thans in dit incident van belang, de bedragen waarvan zij nu terugbetaling vordert, niet aan Hoch Capital hebben betaald en dus geen vordering op Hoch Capital hebben. Vorenstaande is van belang voor de toepasselijkheid van artt. 17 tot en met 19 Brussel I bis, óók voor wat betreft die overige vorderingen van [verweerster] (HvJEU 2 april 2020, C-500/18, ECLI:EU:C:2020:264 r.o. 73).
3.13.
Omdat [verweerster] als consument is te kwalificeren in de zin van artikel 17 lid 1 Brussel I bis, heeft [verweerster] op grond van artikel 18 lid 1 de keuze om haar vordering voor het gerecht van haar woonplaats te brengen. Hiervan kan op grond van artikel 19 Brussel I bis slechts worden afgeweken bij een overeenkomst die ofwel a) is aangegaan na het ontstaan van het geschil, ofwel b) [verweerster] de keuze geeft het geschil voor nog een ander gerecht voor te leggen dan de in artikel 18 genoemde gerechten, of c) indien zowel [verweerster] als Hoch Capital woon- en vestigingsplaats in dezelfde lidstaat zouden hebben en het toepasselijke recht een dergelijk beding zou toestaan.
Tussen partijen is niet in geschil dat aan deze voorwaarden niet is voldaan. Daarmee komt aan het forumkeuzebeding op grond van artikel 25 lid 4 Brussel I bis geen werking toe.
Hoch Capital heeft opgemerkt dat de geldigheid van het forumkeuzebeding dient te worden beoordeeld naar het recht van het aangewezen, Cypriotische, gerecht. Maar Brussel I bis heeft ook werking in EU-lidstaat Cyprus, zodat deze opmerking Hoch Capital niet baat.
3.14.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
3.15.
Hoch Capital zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 543,00.

4..De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt Hoch Capital in de kosten van het incident, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 543,00,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
4 november 2020voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 16 september 2020.
3178/638